ECLI:NL:GHAMS:2023:2781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
23-000417-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging en belediging van een ambtenaar, met vorderingen van benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en belediging van een ambtenaar in functie. De tenlastelegging omvatte bedreigingen gericht tegen een hoofdagent van de politie en beledigende uitlatingen. De verdachte heeft op 31 oktober 2022 in Amsterdam de ambtenaar bedreigd met de woorden: 'ik ga je zware klappen geven' en 'ik ga je door je hoofd schieten'. Daarnaast heeft hij de ambtenaar beledigd door hem te beschuldigen van ongepaste zaken. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 43 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is een taakstraf van 60 uren opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte €150,00 moet betalen voor immateriële schade. Het hof heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling voor zijn problematiek. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder de ambtenaar en de dochter van de verdachte, die getuige was van de bedreigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000417-23
datum uitspraak: 7 september 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-153704-21 (zaak A) en 13-281721-22 (zaak B) en 13-009388-23 (zaak C),
13-018239-23 (zaak D) en 13-046174-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door zijn hand in zijn broek te steken en/of die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Moet ik je steken?" en/of "Moet ik je hoofd uit elkaar knallen?" en/of "Moet ik het af laten gaan?", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde], ambtenaar in functie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je zware klappen geven. Ik ga zware jongens op je afsturen" en/of "ik ga je door je hoofd schieten", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde], hoofdagent bij de politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "je bent kankerlijk" en/of "je hebt een kleine lul", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak C:
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,99 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak D:
hij op of omstreeks 18 januari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een woning (gelegen aan het [adres 2]), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd wegens proceseconomische redenen nu het hof niet de dadelijke tenuitvoerlegging zal bevelen en geen locatie- en contactverbod zal opleggen.

Bewijsverweer

Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat in zaak A de verklaring van [naam] als voldoende steunbewijs kan worden aangemerkt voor de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] en dat de in zaak B onder 1 ten laste gelegde bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geuit dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen of zwaar zou worden mishandeld en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De verweren van de raadsvrouw worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 12 juni 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door zijn hand in zijn broek te steken en die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Moet ik je steken?" en "Moet ik je hoofd uit elkaar knallen?" en "Moet ik het af laten gaan?", of woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
Zaak B:
1.
hij op 31 oktober 2022 te Amsterdam, [benadeelde], ambtenaar in functie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je zware klappen geven. Ik ga zware jongens op je afsturen" en "ik ga je door je hoofd schieten";
2.
hij op 31 oktober 2022 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde], hoofdagent bij de politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "je bent kanker
lelijk" en "je hebt een kleine lul";
Zaak C:
hij op 9 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,99 gram cocaïne van een materiaal bevattende cocaïne;
Zaak D:
hij op 18 januari 2023 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een woning (gelegen aan het [adres 2]), dat aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen in de zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak D bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de politierechter bijzondere voorwaarden verbonden en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd, met dien verstande dat hij het locatie- en contactverbod en de dadelijke uitvoerbaarheid niet als bijzondere voorwaarde heeft gevorderd en zich hieromtrent heeft gerefereerd aan de beslissing van het hof.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om dezelfde gevangenisstraf op te leggen als de politierechter met dien verstande dat aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 1 jaar zal worden gekoppeld en dat het locatie- en contactverbod niet als bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf misdrijven. Ten eerste heeft de verdachte zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] bedreigd in het bijzijn van hun dochter. Door zijn handelen heeft hij het slachtoffer angst aangejaagd en bij haar gevoelens van onveiligheid teweeggebracht. Dit geldt ook voor zijn eigen dochter die getuige is geweest van dit incident. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging en bedreiging van een politieambtenaar in functie. Hij heeft de politieambtenaar in zijn eer en goede naam aangetast en tevens een angstige en intimiderende situatie voor hem geschapen. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te tonen voor het openbare gezag. Zijn gedrag is des te kwalijker nu de bedreiging en belediging in het openbaar zijn gedaan waarbij mensen in de directe omgeving aanwezig waren. Hierdoor kunnen gevoelens van onveiligheid bij het publiek ontstaan. Ten vierde heeft de verdachte opzettelijk 1,99 gram cocaïne voorhanden gehad. Harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van de voordeur van zijn ex-vriendin [slachtoffer 3]. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander en financiële schade en overlast veroorzaakt.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2023 is de verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk veroordeeld voor (soortgelijke) misdrijven. Hieruit heeft hij kennelijk onvoldoende lering getrokken, hetgeen in zijn nadeel meeweegt.
Het hof heeft acht geslagen op het e-mailbericht van de reclasseringswerker van 22 augustus 2023. Hieruit volgt dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 20 januari 2023 nog steeds noodzakelijk worden geacht om te blijven werken aan het stabiliseren van de persoonlijke situatie van de verdachte. De reclasseringswerker schrijft tevens dat de verdachte zijn afspraken van het huidige toezicht goed nakomt. Hij is inmiddels in behandeling bij het FACT van Inforsa, heeft wekelijks afspraken met een IPS coach met wie hij op zoek is naar werk en het Leger des Heils is nog betrokken bij de woonbegeleiding.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf en de dienovereenkomstige vordering van de advocaat-generaal geen recht doet aan de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de recidive. Het hof zal daarom naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds uitgezeten voorarrest, een taakstraf opleggen. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal het hof de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden zodat het toezicht, de begeleiding en de behandeling kunnen worden voortgezet. Anders dan de politierechter zal het hof geen locatie- en contactverbod opleggen en niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gelasten, nu het hof niet over recente informatie beschikt waaruit van de noodzaak daartoe blijkt.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur met bijzondere voorwaarden, passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (zaak B)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd te beslissen overeenkomstig de politierechter.
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing en subsidiair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Mocht de vordering op grond van de belediging worden toegewezen, heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot een bedrag van maximaal € 50,00 toe te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij begrijpt het hof dat deze vordering ziet op zowel de bedreiging (feit 1) als op de belediging (feit 2). Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 2 bewezenverklaarde belediging door de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is ten gevolge van het strafbare feit namelijk in zijn eer en goede naam aangetast. De omvang van de immateriële schade als gevolg van de belediging zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 150,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13-046174-20)

Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht aansluiting te zoeken bij de vordering van de advocaat-generaal en subsidiair heeft zij verzocht om bij toewijzing van de vordering de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan en zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet echter, op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, aanleiding om gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. Het hof zal daarom in de plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
43 (drieënveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa meldt op het adres [adres 3] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat de veroordeelde zich onder behandeling blijft stellen van Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen als de zorgverlener dat nodig vindt.
- dat de reclassering bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld een indicatiestelling kan aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen als de zorginstelling dat nodig vindt;
- dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten het Leger des Heils of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- dat de veroordeelde actief meewerkt aan verkrijgen en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
- dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan een urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 oktober 2022.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2020 met parketnummer 13-046174-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R. Kuiper en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 september 2023.
=========================================================================
[…]