ECLI:NL:GHAMS:2023:2763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
200.330.509/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige en de rol van de vader in de zorgverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De vader van [minderjarige], verzoeker in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de kinderrechter van 6 juni 2023, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend, beroep aangetekend. De vader stelt dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en dat deze schadelijk is voor haar ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, stellende dat [minderjarige] kwetsbaar is en dat contact met de vader pas veilig kan plaatsvinden als er stabiliteit is in haar leven.

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 9 maart 2023 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] en dat er zorgen zijn over haar emotionele welzijn. De vader heeft sinds december 2022 geen contact met [minderjarige] gehad en er zijn twijfels over zijn opvoedkundige capaciteiten. Het hof heeft de omstandigheden ten tijde van de uithuisplaatsing als zorgelijk beoordeeld, waarbij [minderjarige] geen veilige thuissituatie had en angstig was. De uithuisplaatsing is rechtmatig bevonden en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, met de opmerking dat contact tussen [minderjarige] en de vader onder supervisie van de GI moet plaatsvinden.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de vader in de identiteitsontwikkeling van [minderjarige], maar stelt ook dat er eerst stabiliteit en veiligheid moet zijn voordat er contact kan plaatsvinden. De vader wordt aangespoord om samen te werken met de GI en afspraken na te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.330.509/01
zaaknummer rechtbank: C/13/733914 / JE RK 23-308
beschikking van de meervoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Komen te Amsterdam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] , gevestigd te [plaats A] (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), van 6 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 28 juli 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 6 juni 2023.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 25 augustus 2023 met bijlage;
- een brief van de GI van 29 augustus 2023 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
De vader oefent het gezag uit over [minderjarige] , geboren [in] 2007 te [plaats B] (Ethiopië).
3.2
De moeder van [minderjarige] is overleden.
3.3
Bij beschikking van 9 maart 2023 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI.
Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder, met ingang van 9 maart 2023 tot 20 maart 2023, onder aanhouding van het overige verzochte.
Bij beschikking van 20 maart 2023 is de beslissing van 9 maart 2023 gehandhaafd.
Tevens is daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder, met ingang van 20 maart 2023 tot 9 juni 2023.
3.4
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 6 juni 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 9 juni 2023 tot 9 juni 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 9 juni 2023 tot 9 maart 2024.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en opnieuw rechtdoende, primair het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen en [minderjarige] terug te plaatsen bij haar vader, dan wel, subsidiair, te beslissen zoals weergegeven onder punt 4 van het beroepschrift, inhoudende dat in het kader van de ondertoezichtstelling voorlopig een 40-60 zorgverdeling zal gelden, waarbij [minderjarige] om te beginnen iedere week van vrijdag 14.30 uur (uit school) tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft en van zondag 19.00 uur tot vrijdag 8.30 uur vóór school in de accommodatie van de jeugdhulpaanbieder, waarbij [minderjarige] in de schoolvakanties bij de vader verblijft dan wel dat deze bij helfte worden verdeeld, eventueel met videohometraining (NIKA) als alternatief voor uithuisplaatsing bij de vader thuis met de mogelijkheid om [minderjarige] geheel thuis te plaatsen, dan wel een andere goede contactregeling vast te stellen die het hof in het belang van [minderjarige] wenselijk acht.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Standpunten
5.2
De vader stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet had mogen verlenen. De uithuisplaatsing is namelijk niet noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding en is schadelijk voor haar sociaal-emotionele, identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling. De oorzaak van de gedragsproblemen die de raad omschrijft is niet vastgesteld. Niet is onderzocht of de nagestreefde doelen niet kunnen worden bereikt als [minderjarige] bij haar vader woont. Daarnaast valt niet op te maken dat de gedragsproblemen van [minderjarige] , zoals automutilatie en overmatig eten, bij de vader thuis zijn ontstaan in de periode voorafgaand aan december 2022. De vader mag geen omgang hebben met [minderjarige] en heeft sinds december 2022 geen contact met haar gehad. De GI weigert mee te werken aan het herstel van contact tussen de vader en [minderjarige] , in de zin van opbouw van begeleid naar onbegeleid contact, een weekendregeling en vervolgens volledige terugplaatsing bij de vader. De vader is bereid om een opvoedcursus te volgen, een cursus effectieve communicatie dan wel aan te sluiten bij ambulante hulpverlening van Levvel. Dat onderzocht moet worden wat nodig is voor [minderjarige] om weer thuis te kunnen wonen, zoals de kinderrechter heeft overwogen, kan geen reden zijn voor de ingrijpende maatregel van een uithuisplaatsing. Alternatieven voor een uithuisplaatsing zijn niet onderzocht, aldus de vader.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De beschikking is afgegeven op terechte gronden. De raad ziet dat [minderjarige] de situatie ingewikkeld vindt. Wanneer het spannend voor haar wordt, snijdt ze zichzelf en eet ze te veel. Zij is een kwetsbaar meisje. De raad is van mening dat haar vader belangrijk voor haar is. [minderjarige] is bezig om te snappen wie zij is en waar ze vandaan komt. Haar vader is daarbij een belangrijke bron. Contact tussen [minderjarige] en de vader kan alleen plaatsvinden wanneer [minderjarige] weet dat het veilig is. Dit contact moet voorbereid en afgestemd worden, om voorspelbaarheid voor [minderjarige] te waarborgen. Het is belangrijk dat zo snel mogelijk, samen met de gezinsmanager wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor contact tussen [minderjarige] en de vader.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] . Het gaat goed op school en zij heeft een bijbaantje. Sinds de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend heeft de GI meerdere malen geprobeerd om met de vader in contact te komen om het gezinsplan te bespreken, maar hij heeft meerdere afspraken afgezegd. Het is moeilijk om in contact te komen met de vader. Sinds de betrokkenheid van de GI is er geen sprake geweest van acute zorgelijke situaties. Wel heeft de GI zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Ze heeft veel vragen over waar ze vandaan komt en wie ze is. [minderjarige] krijgt soms sms’jes van haar vader die ze niet snapt en dat doet haar veel verdriet. Er moet rust komen voor [minderjarige] en er moet contact komen met haar vader. Voordat er gesproken kan worden over terugplaatsing, moet er volgens de GI eerst sprake zijn van stabiele omgang met begeleiding. De uithuisplaatsing is op dit moment nog steeds in het belang van [minderjarige] , aldus de GI.
Beoordeling
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige] is samen met haar vader in 2014 naar Nederland verhuisd. De vader verbleef voor 2014 afwisselend in Nederland en Ethiopië. De moeder van [minderjarige] is overleden. In 2020 zijn [minderjarige] en haar vader voor twee jaar naar Ethiopië gegaan. Daarna zijn zij weer naar Nederland verhuisd, waar zij verbleven in een woning/studio van stichting Leger des Heils. Veilig Thuis is betrokken sinds 12 december 2022, nadat de school van [minderjarige] een zorgmelding gedaan heeft. [minderjarige] heeft destijds op school aangegeven dat zij zich niet veilig voelt in de thuissituatie bij haar vader. [minderjarige] gaf aan dat haar vader haar vroeger in Ethiopië fysiek mishandeld heeft. Daarnaast zou hij overmatig alcohol gebruiken en verwarde en emotioneel beschadigende uitspraken gedaan hebben. Vanuit de hulpverlening zijn er ook zorgen over het psychisch welbevinden van de vader. De organisatie ‘Vangnet’ heeft eerder in 2022 geconstateerd dat de vader stemmen hoort en wanen heeft. [minderjarige] is op 13 december 2022 vanwege toenemende zorgen geplaatst op de crisisgroep van Meisa, met toestemming van de vader. Op de groep blijkt dat [minderjarige] moeite heeft met het reguleren van haar emoties en stress. Dit uit zich in overmatig eten, automutilatie en zich terugtrekken. Op 9 februari 2023 heeft een adviesgesprek plaatsgevonden met Meisa en Veilig Thuis. De vader is niet gekomen omdat hij niet meer achter de plaatsing staat. Uit dit gesprek is gebleken dat er geen zicht is op de thuissituatie van [minderjarige] en dat deze ook als onvoldoende veilig wordt beschouwd. Op 8 maart 2023 heeft de raad een spoedmelding ontvangen van Veilig Thuis over de zorgelijke situatie van [minderjarige] . De plaatsing van [minderjarige] bij Meisa verliep en de vader was onbereikbaar waardoor hij geen toestemming kon verlenen voor een vervolgplaatsing bij Meisa. De spoedmachtiging werd daarom op 9 maart 2023 verzocht. De veiligheid van [minderjarige] kon onvoldoende gewaarborgd worden in de opvoedomgeving bij de vader en op dat moment verbleef de vader in Ethiopië tot 15 maart 2023. Er is verder in Nederland geen opvoeder beschikbaar voor [minderjarige] . Op 9 maart 2023 is [minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld en een (spoed) machtiging voor uithuisplaatsing afgegeven. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] en zij ontwikkelt zich goed. Zij verblijft sinds 27 juli 2023 bij een gezinshuis van Levvel. Zij staat op de wachtlijst voor individuele therapie bij Levvel om onder andere te leren hoe zij kan omgaan met haar emoties. [minderjarige] heeft gesprekken met de gezinsmaatschappelijk werker.
5.6
Het hof beschouwt de omstandigheden ten tijde van de uithuisplaatsing van [minderjarige] als zeer zorgelijk. [minderjarige] had geen veilige en stabiele thuissituatie. [minderjarige] verbleef alleen en moest voor zichzelf zorgen. Zij was bang en had geen opvoeder in de buurt, de vader verbleef namelijk niet in Nederland en was onbereikbaar. [minderjarige] heeft destijds aangegeven dat ze angstig was dat de vader haar weer naar Ethiopië zou meenemen en dat zij uitgehuwelijkt zou worden. De gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing waren ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig en zijn ook thans nog aanwezig. De uithuisplaatsing van [minderjarige] was naar de wettelijke maatstaven, gelet op de zorgen die ten tijde van de uithuisplaatsing over [minderjarige] bestonden, rechtmatig. De GI wenst te onderzoeken op welke manier er veilig contact tussen [minderjarige] en de vader kan plaatsvinden maar op dit moment is er nog altijd geen contact tussen de GI en de vader. De vader heeft meerdere gesprekken met de GI afgezegd. Het is daarom, nu er nog geen sprake is van contact, op dit moment in het belang van [minderjarige] dat zij in het gezinshuis van Levvel - waar het goed met haar gaat - kan blijven wonen. Het hof is dan ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 9 maart 2024 terecht is verleend. Het hof zal daarom de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
5.7
Het hof acht het, net als de raad, in het belang van [minderjarige] dat zij contact heeft met haar vader. De vader is belangrijk voor haar identiteitsontwikkeling. Het is echter nodig dat dit contact tussen [minderjarige] en de vader eerst onder supervisie van de GI gebeurt. In die zin is het positief dat de vader, weliswaar in het kader van zijn bezwaren tegen de uithuisplaatsing, wel heeft aangeboden om een training te volgen. Zo kan meer inzicht worden gekregen of en hoe de (opvoedings)relatie met haar vader voor [minderjarige] veilig en verantwoord kan worden vormgegeven.
Tenslotte wijst het hof erop dat de vader dient samen te werken met de GI en dat hij afspraken dient na te komen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M van Baardewijk en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. N.D.J. Esders als griffier, en is op 21 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.