ECLI:NL:GHAMS:2023:2754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
23-000389-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag van € 8.000,- door verdachte in verband met aankoop auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 8.000,-, dat zij had gebruikt als contante aanbetaling voor de aankoop van een Mercedes-Benz A klasse. De verdachte had het geldbedrag overhandigd bij autobedrijf [bedrijf] en het hof oordeelde dat zij niet in staat was om de herkomst van dit geld te verklaren. De verdachte had eerder haar zwijgrecht ingeroepen, maar later verklaard dat het geld van haar dochter was, wat in tegenspraak was met andere bewijsmiddelen. Het hof concludeerde dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van € 1.000,-. Tevens werd het bedrag van € 8.000,- verbeurd verklaard, terwijl het bedrag van € 2.650,- aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000389-23
datum uitspraak: 31 oktober 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-244723-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2023 en 17 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 20 januari 2020 tot en met 21 januari 2020 te Velsen-Noord en/of Velserbroek en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten:
- Een geldbedrag van 8000 euro (overhandigd bij autobedrijf [bedrijf] ) en/of
- Een geldbedrag van 2650 euro (aangetroffen in de slaapkamer van verdachte)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie deze geldbedragen voorhanden had, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak ten aanzien van het geldbedrag van € 2.650,-

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het geldbedrag van 2.650 euro (aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte) uit misdrijf afkomstig is. Het hof zal de verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het geldbedrag van € 8.000,-

Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp/geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vast staat dat het voorwerp/geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Op grond van de in deze zaak beschikbare bewijsmiddelen valt geen rechtstreeks verband te leggen tussen het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van 8.000 euro (overhandigd bij autobedrijf [bedrijf] ) en enig bepaald misdrijf. Niettemin kan bewezen worden verklaard dat dit geldbedrag "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Voldoet zij daar niet aan, dan is de conclusie gerechtvaardigd dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
In het geval dat de verdachte wel aan dit vereiste voldoet, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft, wil geconcludeerd kunnen worden dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het navolgende vastgesteld en overwogen.
Witwasvermoeden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens het proces-verbaal deelonderzoek witwassen van 23 april 2020 is er bij het autobedrijf [bedrijf] te Velserbroek op 20 januari 2020 een Mercedes-Benz A klasse aangeschaft, voorzien van het kenteken [kenteken] , voor een totaalbedrag van € 14.544,-. Er is contant een aanbetaling gedaan van € 8.000,-. Het koopcontract is op naam gesteld van de oudste dochter van de verdachte: [naam 1]. [naam 1] is echter niet in het bezit van een rijbewijs. De bedrijfsleider van [bedrijf] heeft verklaard dat de contante aanbetaling van het voertuig door de verdachte is gedaan. Zij heeft het geld, bestaande uit biljetten van
€ 20,-, uit haar tas gehaald en overhandigd. De verdachte heeft bij de aankoop van de auto aangegeven dat de auto niet op haar naam kon worden gezet. Op 27 januari 2020, een week na de aanbetaling – en ook na de aanhouding van [naam 2] (zie hierna) en de doorzoeking van de woning van de verdachte op 21 januari 2020 –, is de verdachte bij het autobedrijf geweest om de koop te annuleren, hetgeen volgens [bedrijf] niet meer mogelijk was omdat op het geldbedrag van € 8.000,- inmiddels conservatoir (derden)beslag was gelegd.
Voorts zijn er rondom de ten laste gelegde periode telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd van het telefoonnummer [telefoonnummer] . De gebruiker van dit telefoonnummer is [naam 2] , één van de zonen van de verdachte. Tegen [naam 2] liep een strafrechtelijk onderzoek, genaamd Soda, ter zake van verdenkingen van onder andere overtredingen van de Opiumwet, de Wet wapens en munitie en witwassen. Op 20 januari 2020 vond het volgende gesprek plaats:
M = [naam 2]
N = NNman7176
M: Ik heb een auto gekocht.
N: Welke auto?
M: Die A-klasse toch.
N: Heb jij A-klasse gekocht?
M: Ja, man.
N: Ahhhhhh, je bent gek.
Het voorgaande rechtvaardigt een vermoeden van witwassen, zodat het, gelet op voormeld kader, aan de verdachte is een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zich tijdens haar politieverhoor op 3 februari 2020 op haar zwijgrecht beroepen. Eerst op 13 januari 2023 – nadat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg reeds was aangevangen – heeft zij alsnog een verklaring bij de politie afgelegd.
De verdachte heeft – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat het geldbedrag van € 8.000,- uit haar tas, het geld was van haar dochter [naam 1] . Haar dochter [naam 1] was verloofd en haar verloofde heeft de Mercedes-Benz A klasse voor haar gekocht. De koop van de auto moest een week later geannuleerd worden omdat haar dochter [naam 1] in België was gaan wonen. “
Voor haar huwelijk was ze in Nederland maar omdat ze in België was gaan wonen wilde ze die weer gaan annuleren”, aldus de verdachte.
Het hof stelt vast dat deze verklaring van de verdachte strijdig is met de hiervoor weergegeven inhoud van het telefoongesprek van [naam 2] . Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte een leugenachtige verklaring heeft afgelegd. Die verklaring kan dan ook niet gelden als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geldbedrag van € 8.000,-.
Conclusie van het hof
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de verdachte het witwasvermoeden voor het bedrag van
€ 8000,00 niet heeft ontzenuwd. Het hof is van oordeel dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk, afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dat, mede gezien haar leugenachtige verklaring, wist. Daarmee is het witwassen van dit geldbedrag door de verdachte bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 20 januari 2020 te Velserbroek, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 8.000 euro (overhandigd bij autobedrijf [bedrijf] )
voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om de verdachte vrij te spreken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 8.000,- door hiermee een contante aanbetaling voor een auto te doen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economische verkeer en op de openbare orde. De verdachte heeft door haar handelen eraan bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt gegeven.
Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat zij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar strafbare handelen.
Het hof acht, net zoals de politierechter, een voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de partiële vrijspraak ten aanzien van het geldbedrag van € 2.650,- komt het hof tot een lagere gevangenisstraf dan die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Daarnaast acht het hof ook een onvoorwaardelijke straf aangewezen. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde kiest het hof daarbij voor de modaliteit van een geldboete.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.

Verbeurdverklaring en beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof als bijkomende straf het geldbedrag van € 8.000,-, waarop conservatoir (derden)beslag is gelegd, zal verbeurdverklaren. Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.650,- heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat dit moet worden teruggegeven aan de verdachte.
Het hof zal – met toepassing van artikel 34 Sr – het geldbedrag van € 8.000,- verbeurdverklaren, nu het bewezenverklaarde met betrekking tot dit geldbedrag is begaan en voorts is voldaan aan het tweede lid van artikel 33a Sr.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 2.650,- zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten, nu er geen strafvorderlijk belang (meer) mee is gediend om het beslag hierop te laten voortduren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 34 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet volgende voorwerp, te weten:
8000 EUR (conservatoir IBG 17-02-2020).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2650 EUR (IBG 21-01-2020).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, mr. S. Jongeling en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 oktober 2023.
=========================================================================
[…]