Zoals ook de rechtbank, de raad en de bijzondere curator hebben opgemerkt, hebben partijen de kinderen in een complexe situatie gebracht door na hun terugkeer uit Frankrijk op zo’n 230 kilometer afstand van elkaar te gaan wonen, terwijl over de hoofdverblijfplaats van de kinderen geen overeenstemming bestond en bestaat. Omdat door deze afstand een gelijkwaardige zorgverdeling niet mogelijk is, hebben de kinderen het gevoel gekregen dat zij moeten kiezen tussen hun ouders. Hierdoor is het contact tussen de ouders en de kinderen niet meer onbelast en dreigt bij hen een loyaliteitsconflict te ontstaan. Beide ouders hebben keuzes gemaakt, waarbij zij geen voorrang hebben gegeven aan het belang van de kinderen om beide ouders dicht bij zich te hebben. Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat de bijzondere curator in haar verslag enkel focust op zijn aandeel in de ontstane situatie. Ook het aandeel van de moeder heeft zij benoemd. Uit het verslag blijkt echter wel van een ander scenario dan de vader in zijn stukken heeft geschetst. Zo schrijft de bijzondere curator dat de vader tegenover haar heeft erkend dat partijen inderdaad de bedoeling hadden om in Noord-Holland opnieuw te beginnen, dat hij zich weliswaar onder druk gezet voelde om hiervoor te tekenen, maar dat hij dit wel echt van plan was en dat hij later een andere keuze heeft gemaakt. Voor het hof is dit een beduidend andere situatie dan wanneer de moeder zonder de toestemming van de vader met de kinderen naar Noord-Holland zou zijn vertrokken. Dat de vader later is teruggekomen op het plan van een gezamenlijke nieuwe start in Noord-Holland, neemt immers niet weg dat de moeder zijn toestemming had voor de verhuizing met de kinderen naar [plaats B] . Daarmee speelt de tijd die de kinderen sindsdien bij de moeder wonen een rol in de belangenafweging.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof is gebleken dat binnen de relatie van partijen sprake was van een rollenpatroon waarin de moeder grotendeels de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen en de vader werkte. Weliswaar zal de vader ook de nodige zorgtaken op zich hebben genomen, zoals hij heeft betoogd, maar dat laat onverlet dat hij daarnaast een agrarisch bedrijf runde, terwijl de moeder destijds is gestopt met werken om voor de kinderen te zorgen. Tot op heden is de moeder de hoofdverzorgster van de kinderen en zij is sinds het uiteengaan van partijen in staat gebleken om voor haar en de kinderen een leven op te bouwen in een nieuwe woonomgeving. Voor het hof is dan ook niet zozeer de vraag aan de orde of de vader over voldoende pedagogische capaciteiten beschikt, maar is van belang dat de moeder al jarenlang laat zien dat zij in staat is om de kinderen structuur en regelmaat te bieden, ongeacht alle ingrijpende veranderingen waarmee zij zich geconfronteerd heeft gezien. Anders dan de vader heeft gesteld, is het hof niet gebleken dat de kinderen hun draai niet kunnen vinden in [plaats B] . De kinderen hebben (ook) daar vriendjes en familie, doen aan verschillenden sporten en gaan naar school, waarbij voor [minderjarige 1] geldt dat hij inmiddels zijn plek heeft gevonden op het speciaal basisonderwijs.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de moeder in de afgelopen jaren heeft laten zien dat zij de kinderen actief stimuleert in het contact met hun vader. De kinderen gaan graag naar hem toe en nemen daarbij de reisafstand voor lief. Met de bijzondere curator verwacht het hof dat dit ook het geval zal zijn als de kinderen ouder worden.
Tot slot is het hof – met de rechtbank, de raad en de bijzondere curator – van oordeel dat weer een ingrijpende verandering in het leven van de kinderen niet in hun belang kan worden geacht. Voor het hof is duidelijk dat de kinderen hun vader missen. Echter, zoals ook de bijzondere curator ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven, is hetgeen kinderen willen, niet altijd ook in hun belang. Ook als de kinderen over voldoende draagkracht voor een wijziging zouden beschikken, doet dat naar het oordeel van het hof niet af aan hun belang om hun hoofdverblijfplaats bij de moeder in [plaats B] te houden. De wijziging van hun hoofdverblijfplaats leidt immers ook tot wijziging van hun hoofdopvoeder. Het hof vraagt zich af of de kinderen kunnen overzien dat hun wens om bij de vader te gaan wonen impliceert dat de rol die hun moeder nu heeft (en altijd heeft gehad) aanzienlijk kleiner wordt. Ook heeft het hof de indruk dat de wens van de kinderen deels wordt ingekleurd door het feit dat zij enkel in de weekenden en vakanties in [provincie] zijn, daar geen verplichtingen op het gebied van school of logopedie hebben en de regels minder strikt zijn dan tijdens een schoolweek.
De identiteit van de kinderen gaat niet verloren als zij opgroeien in [plaats B] . Zij blijven boerenjongens – zoals de kinderen zichzelf omschrijven – en zij komen via hun vader regelmatig in aanraking met aspecten van het boerenleven. Het is te vroeg om nu al vooruit te lopen op de wens van de vader om op enig moment met de kinderen een boerenbedrijf te starten; de kinderen zijn nog jong en nu reeds vooruitlopen op een beroepskeuze is niet aan de orde.
Van belang is dat de verstandhouding tussen de ouders verbetert en dat zij gezamenlijk invulling kunnen geven aan hun ouderschap. Het hof acht het dan ook een positieve ontwikkeling dat de ouders zich hebben gewend tot mr. Y.A.R. Seen voor het Kerntraject.