In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor witwassen. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een geldbedrag van ongeveer € 43.900,-, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die op 25 januari 2023 had geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging van witwassen.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 26 september en 17 oktober 2023 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake was van een onrechtmatige doorzoeking, waardoor het bewijs niet gebruikt mocht worden. Het hof oordeelde echter dat de verbalisanten rechtmatig hebben gehandeld bij het openen van de oven en het in beslag nemen van de tas met contant geld. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan en legde een gevangenisstraf van drie weken op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 43.900,- verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie, en oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor haar daden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.