ECLI:NL:GHAMS:2023:2751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
23-001058-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake drugshandel en bezit van cocaïne en MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2023. De verdachte, geboren in 1987, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 26 september en 17 oktober 2023. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, alsook van het dealen in deze verdovende middelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 december 2022 in Amsterdam 7,42 gram cocaïne en 984 pillen MDMA in zijn bezit had. Daarnaast heeft hij in de periode van 22 april 2022 tot en met 9 december 2022 opzettelijk gehandeld in cocaïne en MDMA. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zich melden bij de Jeugdbescherming en Reclassering. Het hof heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van €442,55 verbeurd wordt verklaard, omdat dit vermoedelijk afkomstig is uit de drugshandel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001058-23
datum uitspraak: 31 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-323670-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2023 en 17 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3, 4 en 5 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (met dealerindicatie) ongeveer 7,42 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 985 pillen en/of 0,91 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2022 tot en met 9 december 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 0,17 gram, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, en/of onbekend gebleven hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of onbekend gebleven hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – zo begrijpt het hof – de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van feit 1 voor zover dit feit ziet op de hoeveelheden MDMA die in de woning aan de [adres 2] en de daarbij behorende garagebox zijn aangetroffen. Uit niets blijkt dat de verdachte wetenschap dan wel beschikkingsmacht had over de aangetroffen hoeveelheden MDMA, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de doorzoeking van voormelde woning op 9 december 2022 in een plankenkast naast de toegangsdeur, in een brillenkoker, 0,91 gram MDMA werd aangetroffen en in de (garage)box, gerold in een trui, een zak met 984 pillen bevattende MDMA. Ten tijde van deze doorzoeking was de moeder van de verdachte aanwezig. Zij verklaarde:
“Ik ben aan het verhuizen. Ik woon hier niet meer. Mijn zoon woont hier. Vroeger woonde ik hier ook”. Later, op 14 december 2022, verklaarde de moeder van de verdachte desgevraagd:
“Ik heb sleutels van de box. [verdachte] heeft ook sleutels van de box. Verder heeft niemand sleutels”. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat tijdens de doorzoeking de box is geopend met de sleutels aangetroffen in de fouillering van de verdachte.
Niet is gebleken dat de hoeveelheden MDMA aan de moeder van de verdachte toebehoren. Hierbij komt dat de in de box aangetroffen 984 pillen – die oranje van kleur waren en als indruk hadden “[naam]” – overeenkomen met de pillen waarover in een chatgesprek op de onder de verdachte inbeslaggenomen zogenoemde dealertelefoon wordt gesproken en die op een tijdens die chat verstuurde video zijn te zien.
Gelet hierop en nu het hof ook feit 2 zal bewezen verklaren kan het redelijkerwijs niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de hoeveelheden MDMA in de woning en de box, welke hoeveelheden zich tevens in zijn machtssfeer bevonden.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de handel in MDMA en – naar het hof begrijpt – 2C-B. De verdediging is voorts van mening dat weliswaar kan worden bewezen dat de verdachte in cocaïne heeft gedeald, maar dat dit gedurende een kortere periode was dan die de rechtbank heeft bewezen verklaard (22 april 2022 tot en met 9 december 2022).
Het hof overweegt als volgt.
Vanaf 2 mei 2022 zijn bij de politie meldingen Meld Misdaad Anoniem (MMA) binnengekomen inhoudende dat de verdachte in drugs zou dealen vanuit zijn auto dan wel vanuit zijn woning aan de [adres 2] te Amsterdam. Ter terechtzitting in hoger beroep hiermee geconfronteerd, heeft de verdachte verklaard dat het best kan kloppen dat de drugshandel tijdens deze eerste meldingen al gaande was. Nadat de verdachte op 9 december 2022 was aangehouden, is onder hem een telefoon inbeslaggenomen, die in zijn auto was aangetroffen. Deze telefoon bleek een dealertelefoon te zijn. De inhoud van deze telefoon is onderzocht. Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt hieruit dat de drugshandel vanaf 21 april 2022 plaatsvond. In deze telefoon zijn tevens selfies van de verdachte aangetroffen, alsmede een video van de nieuwe woning van de moeder van de verdachte. Ook is de zus van de verdachte als het contact “zusje” in deze telefoon opgeslagen. Voorts zijn twee gesprekken aangetroffen waarin het bankrekeningnummer [rekeningnummer] wordt genoemd. Dit is het bankrekeningnummer van de verdachte. In het eerste gesprek, op 26 mei 2022, bevestigt de gebruiker van de telefoon dit rekeningnummer. De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij sinds mei 2022 zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld voor (kort gezegd) drugsbetalingen. Op grond van bovenstaande komt het hof tot dezelfde bewezen verklaarde periode als de rechtbank.
Uit de inhoud van de telefoongesprekken leidt het hof af dat er is gehandeld in in elk geval cocaïne en MDMA. Van de handel in 2C-B zal het hof de verdachte vrijspreken, nu daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is.
Wat betreft de verklaring van de verdachte dat niet hij maar een ander in MDMA heeft gehandeld, overweegt het hof dat de verdachte deze verklaring op geen enkele wijze concreet heeft onderbouwd. Gelet hierop en gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de dealertelefoon en gezien hetgeen op 9 december 2022 in de woning van de verdachte (met bijbehorende garagebox) is aangetroffen, gaat het hof aan deze verklaring voorbij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 december 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 7,42 gram cocaïne en 984 pillen en 0,91 gram MDMA;
2.
hij in de periode van 22 april 2022 tot en met 9 december 2022 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd hoeveelheden cocaïne en hoeveelheden MDMA.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest van de verdachte. Aan het voorwaardelijke deel kunnen een flinke proeftijd en bijzondere voorwaarden worden verbonden. Daarnaast kan aan de verdachte een taakstraf van maximaal 240 uren worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht geen straf op te leggen die hernieuwde vrijheidsbeneming meebrengt. De verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis en staat thans onder toezicht van de reclassering. Uit het per e-mail verstrekte voortgangsverslag volgt dat het toezicht goed verloopt. Verder heeft de verdachte sinds kort een nul-uren-contract als evenementenregelaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne en MDMA gedurende een periode van ruim zeven maanden. Daarnaast heeft hij een hoeveelheid cocaïne (verstopt in zijn onderbroek) en een grote hoeveelheid MDMA aanwezig gehad. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat deze verslavend zijn en nadelige effecten hebben voor de gebruikers daarvan. Ook gaat de handel in verdovende middelen in de regel gepaard met andere vormen van ernstige criminaliteit. De verdachte heeft voor deze nadelige effecten in het geheel geen oog gehad maar zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Gelet op de ernst van de feiten is alleen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 september 2023, waaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, ook ter zake van de Opiumwet.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van 28 februari 2023 en het recente voortgangsverslag van 11 september 2023.
Het hof heeft oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof is echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een strafoplegging zoals door de raadsman is verzocht. Naast de ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, heeft het hof daarbij met name ook in aanmerking genomen dat de verdachte – die, zoals vermeld, eerder met justitie in aanraking is gekomen – nauwelijks verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. De verdachte heeft geen (volledige) openheid van zaken gegeven en probeert zijn rol ten onrechte zo klein mogelijk te houden. Hij heeft er geen blijk van gegeven het verwijtbare en gevaarzettende van zijn handelen in te zien.
Het hof acht, alles afwegende, dezelfde straf als opgelegd in eerste aanleg passend en geboden.

Beslag

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het geld moet worden verbeurdverklaard.
De verdachte heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de € 442,55 die is aangetroffen in zijn handtasje van hem is. Afgezien van misschien € 10,00, heeft dit geld niks met de drugshandel te maken. Van de overige goederen op de beslaglijst heeft de verdachte afstand gedaan.
De raadsman heeft het hof verzocht om een bedrag van € 432,55 terug te geven aan de verdachte.
Het hof is van oordeel dat het gehele onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 442,55 dient te worden verbeurdverklaard. Dit geld moet geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de handel in verdovende middelen, zoals onder feit 2 bewezen is verklaard, zijn verkregen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of omdat de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
- de verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres 3]. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarnaast houdt de verdachte zich aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een gedragsinterventie;
- de verdachte werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek en laat zich eventueel aansluitend behandelen door de forensische polikliniek Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- de verdachte werkt mee aan het verkrijgen van huisvesting via HVO-Querido of een andere instelling voor - begeleid - wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt;
- de verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur (vaste dagbesteding).
Stelt voorts als voorwaarden dat de verdachte (i) ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en (ii) medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
442,55 eur / ibg 09-12-2022 (PL1300-2022264314-G6273934).
Heft ophet – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 oktober 2023.
=========================================================================
[…]