ECLI:NL:GHAMS:2023:275

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
23-002131-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een scheidsrechter tijdens een voetbalwedstrijd met vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van mishandeling van een scheidsrechter tijdens een voetbalwedstrijd op 14 april 2019. De tenlastelegging omvatte het schoppen van de scheidsrechter tegen het been. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, te vervangen door 7 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman om vrijspraak heeft verzocht.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof oordeelde dat de mishandeling niet alleen de lichamelijke integriteit van de scheidsrechter heeft aangetast, maar ook de sportieve normen tijdens een wedstrijd heeft geschonden. Het hof heeft de eerdere straf van de politierechter vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 20 uren opgelegd, met de overweging dat een geldboete niet passend was gezien de ernst van het feit.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, de scheidsrechter, een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 750,00 voor immateriële schade, welke door het hof is toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke afkeuring van geweld tegen scheidsrechters en de noodzaak om sportieve integriteit te waarborgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002131-20
datum uitspraak: 2 februari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-072426-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] tegen het been en/of lichaam te trappen en/of te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar de bewijsmiddelen aanpassing behoeven en het hof tot een andere beslissingen komt ten aanzien van de strafoplegging, zodat het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.
.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de aangever heeft geschopt.
De gevoerde verweren vinden naar het oordeel van het hof hun weerlegging in de bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder de verklaringen van [benadeelde partij01] , [naam01] en [naam02] , Het hof heeft geen gegronde reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2019 te Amsterdam [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] tegen het been te schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00, te vervangen door 7 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een bewezenverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens een voetbalwedstrijd schuldig gemaakt aan mishandeling door de scheidsrechter een harde schop tegen het scheenbeen te geven. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel bezorgd. Juist in een sport- en spel situatie mag worden verwacht dat men zich op sportieve wijze tegenover elkaar gedraagt, ook wanneer men het al dan niet terecht oneens is met een scheidsrechterlijke beslissing. Dergelijke uitlatingen van agressie op het voetbalveld, in het bijzonder tegen een scheidsrechter, roepen veel maatschappelijke weerstand op. Een scheidsrechter – in het amateurvoetbal: doorgaans een onbezoldigde vrijwilliger – is nota bene juist op het veld aanwezig ten behoeve van spelers zoals de verdachte om een wedstrijd en het daarmee gepaard gaande spelplezier in goede banen te leiden. Door zich op gewelddadige wijze te misdragen zoals de verdachte heeft gedaan heeft hij een rode lijn overschreden.
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete. Dat de verdachte door de KNVB tuchtrechtelijk is gestraft maakt dit niet anders, nu het tuchtrecht een ander doel dient dan het strafrecht.
Gelet op de op te leggen straf volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep met enkele maanden is overschreden en wordt daaraan geen strafvermindering gekoppeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd te beslissen overeenkomstig de politierechter.
De raadsman heeft primair bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de gevorderde vrijspraak en subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu hij lichamelijk letsel heeft bekomen. Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg gevorderde immateriële schade redelijk en toewijsbaar is en stelt op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek de immateriële schade naar maatstaven billijkheid vast op € 750,00. Het hof heeft hierbij gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en acht geslagen op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 april 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R. Kuiper en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2023.
=========================================================================
[…]