ECLI:NL:GHAMS:2023:2742

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
200.322.491/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgang onder voorwaarden met regie bij de GI, verzoek tot wijziging zorgregeling afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2022 bestreden, waarin een zorgregeling was vastgesteld onder begeleiding van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] (hierna: de GI). De vader verzocht om een zorgregeling waarbij hij onbegeleid contact met [minderjarige] zou hebben, maar het hof heeft geoordeeld dat de regie bij de GI noodzakelijk is voor de veiligheid en het welzijn van [minderjarige]. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de vader niet in het belang van [minderjarige] handelde door de omgang stil te leggen en dat zijn gedrag, waaronder agressie en emotieregulatieproblemen, een belemmering vormde voor een veilige omgang. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling begeleid contact met [minderjarige] zal hebben, onder regie van de GI. Het hof benadrukt dat de vader moet werken aan zijn problemen en dat de GI de zorgregeling kan uitbreiden indien dit in het belang van [minderjarige] is. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige en de betrokken ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.491/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/721618 / JE RK 22-580
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (verder te noemen: de moeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 28 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 26 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 oktober 2022.
2.2
Het hof heeft verder de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 2 maart 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 2 maart 2023;
- een bericht van de zijde van de GI van 5 april 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 4 juli 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 oktober 2023 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2023 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogden,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A. el Aqde te Amsterdam,
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
Bij de behandeling van de zaak ter zitting was parketpolitie aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2021. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Op 30 juli 2021 heeft de rechtbank bij beschikking een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij de vader om de dag van 12.00 uur tot 18.00 uur omgang met [minderjarige] heeft.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam bepaald dat de vader voorlopig eenmaal per week omgang met [minderjarige] mag hebben onder begeleiding van het OKT, op een door het OKT in overleg met de vader te bepalen moment.
3.4
Bij de echtscheidingsbeschikking van 17 juni 2022 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. In deze beschikking is verder de behandeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden in afwachting van het afronden van het begeleide omgangstraject bij en het resultaat van de hulpverlening ingezet in het kader van de ondertoezichtstelling. In de bodemprocedure is nog geen definitieve beslissing genomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 juni 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot en met 6 december 2022. Deze ondertoezichtstelling is hierna steeds verlengd, laatstelijk tot 7 juni 2024.
3.6
Op 26 januari 2023 heeft de GI de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven om de zorgregeling met [minderjarige] , zoals vastgelegd in de beschikking van 28 oktober 2022 (de in dit hoger beroep bestreden beschikking) na te komen. Tevens heeft de GI de moeder op 15 augustus 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , zoals vastgesteld door de rechtbank, na te komen. Bij beschikking van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van de GI aan de moeder bekrachtigd. Overwogen is dat de moeder moet meewerken aan de zorgregeling zoals die in de beschikking van 28 oktober 2022 is bepaald en, zoals deze nader door de jeugdbescherming wordt bepaald, in het kader van de regie.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op het verzoek van de GI om de door de rechtbank in kort geding op 26 oktober 2021 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op te schorten en te bepalen dat de komende periode wordt gestart met begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] waarbij Jeugdbescherming de bevoegdheid krijgt om verdere invulling van de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] - onder haar regie -nader vorm te geven en zo nodig uit breiden indien dit passend is in het belang van [minderjarige] , het volgende beslist:
de vader zal voor de duur van de ondertoezichtstelling begeleid contact met [minderjarige] hebben, waarbij de verdere invulling van deze regeling onder regie van Jeugdbescherming nader vorm zal krijgen en, naar het hof begrijpt, de regeling kan worden uitgebreid indien dit volgens Jeugdbescherming in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:
“De kinderrechter constateert dat na de beschikking van de rechtbank van 17 juni 2022 eerst
een goed begin is gemaakt met de begeleide omgang en dat de indruk van de omgang tussen
[minderjarige] en de vader positief was. Daarna is het echter weer misgegaan. Een
omgangsmoment werd door de omgangsbegeleider afgezegd omdat de emoties van de vader
te hoog opliepen om de omgang voor [minderjarige] veilig te laten verlopen. Daarna is de
vader niet meer verschenen voor de begeleide omgangsmomenten, ondanks het feit dat
Jeugdbescherming de vader daarvoor regelmatig heeft benaderd.
De kinderrechter constateert dat de vader de omgang tussen hem en [minderjarige] nu dus voor
de tweede maal heeft stilgelegd omdat hij zich niet kan neerleggen bij de begeleiding en de
voorwaarden die daaraan worden gesteld om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen.
De vader handelt hiermee niet in het belang van [minderjarige] , die op zijn jonge leeftijd juist
behoefte heeft aan continuïteit, rust en stabiliteit. Van de vader mag worden verwacht dat hij
dat belang van [minderjarige] voorop stelt en dat hij zich dus houdt aan de voorwaarden, ook
als hij het daar niet mee eens is. De rechtbank is van oordeel dat de door [jeugdbescherming] gestelde
voorwaarden passend zijn in het belang van [minderjarige] .
De vader biedt [minderjarige] door zijn handelen niet de continuïteit die er nodig is om een
goede band met hem op te bouwen. Zijn eigen ongenoegen over de situatie is voor hem
doorslaggevend bij de beslissingen die hij neemt in het omgangstraject, en niet het belang
van [minderjarige] .
Het is duidelijk dat bij de vader serieuze problemen spelen op het gebied van agressie en
emotieregulatie, waardoor hij zich ten aanzien van de moeder en de verschillende betrokken
instanties onvoorspelbaar en dreigend uit. In dat kader is ook strafrechtelijke vervolging
ingesteld. De vader zal goed tot zich moeten laten doordringen dat dit moet veranderen, en
dat hij zich moet open te stellen voor passende hulpverlening. Duidelijk is dat de vader de
noodzakelijke verandering niet op eigen kracht tot stand kan brengen. Vooralsnog is niet
gebleken dat de vader op dit moment al voldoende adequate hulpverlening ontvangt,
waardoor er op dit moment ook nog geen vertrouwen kan zijn dat de toekomst anders gaat
verlopen dan het recente verleden. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek van
Jeugdbescherming zal toewijzen in die zin dat de regie voor de omgang vanaf nu bij
Jeugdbescherming zal leggen. Als de vader omgang wil met [minderjarige] , zal hij zich moeten
houden aan de voorwaarden die Jeugdbescherming daaraan stelt, in het belang van
[minderjarige] .
De zorgregeling die in deze beschikking wordt vastgesteld, treedt in de plaats van de regeling
die bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 is vastgesteld. De rechtbank ziet geen
grond om de bij kort geding vastgestelde regeling op te schorten, zoals door [jeugdbescherming] verzocht.
De behandeling van het verzoek van de vader om een zorgregeling in het kader van de
echtscheidingsprocedure zal bij afzonderlijke beschikking van heden worden aangehouden,
waardoor op termijn een nieuwe zorgregeling kan worden vastgesteld die passend is bij de
situatie van dat moment. Tot dat moment geldt de in deze beschikking vastgestelde
zorgregeling. In dat verband wijst de kinderrechter er volledigheidshalve op dat, in het geval
de ondertoezichtstelling is geëindigd, de in deze beslissing vastgestelde zorgregeling op
grond van artikel 1:265g lid 3 geldt als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid,
onder a, dan wel artikel 377a, tweede lid.”
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre) – eventueel onder aanvulling of wijziging der voorwaarden – een zorgregeling vast te stellen die plaatsvindt bij de grootouders van [minderjarige] en wanneer de vader weer over zijn oude woning beschikt bij hem thuis en wel een weekend in de 14 dagen en de helft van de vakanties en feestdagen. Ter zitting heeft de vader nader toegelicht dat hij wil dat de regie wordt weggehaald bij de GI en dat het wenselijk is dat het hof een omgangsregeling bepaalt, indien mogelijk.
4.3
De GI verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen en het advies van de raad
5.1
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vader niet in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld door de omgang voor de tweede keer stil te leggen omdat hij zich niet kan neerleggen bij de begeleiding en de voorwaarden die daaraan worden gesteld om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Verder heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de verdere invulling van de zorgregeling onder regie van de GI nader vorm zal krijgen en kan worden uitgebreid indien dit volgens de GI in het belang van [minderjarige] is. De vader lag in de clinch met de jeugdbeschermer en met de omgangsbegeleider, en laatstgenoemde heeft de omgang stop gezet omdat de vader emotioneel werd, maar de vader heeft de omgangsbegeleider niet bedreigd. De vader is van mening dat er meer contact tussen hem en [minderjarige] zonder toezicht zou kunnen plaatsvinden, waarbij de familie van de vader ook aanwezig kan zijn. Het liefste wil de vader dat deze omgang plaatsvindt in de woning van de vader of bij de grootouders.
5.2
De GI stelt dat de beslissing van de rechtbank op juiste gronden berust.
5.3
De moeder stelt dat de beslissing van de rechtbank op juiste gronden berust. De sleutel ligt in handen van de vader. Op het moment dat de vader zijn emotie niet kan beheersen, worden er bedreigingen geuit. Het feit dat er geen omgang is tussen de vader en [minderjarige] , is niet te wijten aan de moeder. De moeder heeft altijd overal aan meegewerkt in het belang van [minderjarige] . Volgens de moeder is het niet wenselijk dat de regie wordt weggehaald bij de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Op dit moment is het niet wenselijk dat de regie wordt weggehaald bij de GI. Als de regie wordt weggehaald bij de GI, dan zullen de ouders de omgang zelf moeten organiseren. Alleen al gezien het geldende contactverbod, is dit een lastige taak voor de ouders zelf. Het is in het belang van [minderjarige] dat er een stabiel plan van aanpak wordt opgesteld zodat de continuïteit gewaarborgd kan worden. Verder moet de vader bij zichzelf nagaan wat hij zou kunnen doen om ervoor te zorgen dat de situatie niet steeds uit de hand loopt en escaleert, eventueel met behulp van anderen. De vader zal tot een goede samenwerking moeten komen met de mensen om hem heen om te bereiken wat hij wil.
Het wettelijk kader
5.5
Uit artikel 1:265g, eerst lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter kan dit doen wanneer nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of wanneer bij het nemen van de eerdere beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (tweede lid).
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. De rechtbank heeft op terechte gronden bepaald dat de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling begeleid contact met [minderjarige] zal hebben, waarbij de verdere invulling van de contactregeling onder regie van Jeugdbescherming nader vorm zal krijgen en kan worden uitgebreid indien dit volgens Jeugdbescherming in het belang van [minderjarige] is. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.7
Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er het afgelopen jaar verschillende juridische procedures hebben gelopen. Bij beschikking van 30 juli 2021 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening een zorgregeling bepaald waarbij de man om de dag van 12.00 tot 18.00 uur omgang met [minderjarige] heeft. Deze zorgregeling werd sinds september 2021 niet langer nageleefd door de moeder. De vader heeft daarom in kort geding gevorderd de moeder te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling. Bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 is bepaald dat voorlopig, totdat partijen in overleg met het OKT en/of de GI afspraken over een uitgebreidere regeling hebben gemaakt of totdat een rechter anders beslist, tussen de vader en [minderjarige] een zorgregeling zal gelden waarbij hij eenmaal per week onder begeleiding van het OKT omgang met [minderjarige] mag hebben, op een door het OKT in overleg met de vader te bepalen moment. Omdat duidelijk werd dat vanuit het OKT geen begeleide omgang kon worden opgestart, is er begin december 2021 een start gemaakt met omgang onder begeleiding van de GI. Begin maart 2022 is vervolgens gestart met omgang onder begeleiding van [X] (Leef Sterk). Daarna hebben nog twee omgangsmomenten plaatsgevonden, te weten op 16 en 23 maart 2022. Eind maart 2022 is de omgang stil komen te liggen, omdat de vader niet meer kwam opdagen bij het contactmoment. De vader gaf aan dat hij ontevreden was over de frequentie van het contact.
5.8
Eind juni 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de GI en de vader, waarin is besproken hoe het contact, onder bepaalde voorwaarden, op een veilige manier weer kon worden opgestart. Er hebben daarna enkele contactmomenten plaatsgevonden. Toch is het contact op een bepaald moment opnieuw stil komen te liggen omdat de vader zich niet kon neerleggen bij de begeleiding door de GI en de voorwaarden die aan de omgang werden gesteld om de omgang veilig te kunnen laten verlopen. De GI heeft vervolgens op 12 augustus 2022 bij de rechtbank verzocht om een wijziging van de contactregeling waarbij de regie bij de GI zou worden belegd, omdat de bestaande regeling niet langer passend werd geacht bij de behoefte van [minderjarige] . Dit verzoek heeft geleid tot de bestreden beschikking.
5.9
In april 2023 is de begeleide omgang hervat, maar na enkele keren weer gestopt vanwege detentie van de vader. Hervatting daarna is niet gelukt, ook omdat de moeder zich niet kon vinden van de persoon van de laatste begeleidster die volgens haar onvoldoende kritisch op de vader was. De GI heeft op 15 augustus 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven, die de rechtbank bij beschikking van 5 oktober 2023 heeft bekrachtigd.
Op dit moment vindt geen omgang plaats tussen de vader en [minderjarige] , waardoor de vader [minderjarige] al een aantal maanden niet heeft gezien. Tot op heden is de omgang meerdere malen stopgezet.
5.1
Ter zitting heeft de vader bevestigd dat hij niet tevreden was met de frequentie van de omgang en dit heeft hij aan de GI medegedeeld. Ook had de vader bezwaren tegen de aanwezigheid van [X] bij de begeleide omgang met [minderjarige] . De omgangsbegeleider zou de omgang stopgezet hebben omdat de vader emotioneel was. De vader geeft aan dat hij juist emotioneel werd omdat de omgang werd stopgezet. Hierdoor is de vader erg teleurgesteld geraakt in de houding van de omgangsbegeleider. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de vader een aantal keren niet naar de omgangsmomenten is gekomen. In tegenstelling tot de vader, vermeldt de GI dat de omgang meerdere malen is stopgezet vanwege de zorgelijke houding van de vader. Zo stelde de vader zich snel dreigend op richting de GI op het moment dat de omgang te langzaam werd uitgebreid. Het is voor de GI op deze wijze niet mogelijk om op veilige manier in gesprek te gaan en in gesprek te blijven met de vader, aldus de GI.
5.11
Het hof deelt de mening van de GI dat de vader zijn eigen aandeel in de huidige situatie onvoldoende inziet. Vaststaat dat de dreigende houding van de vader naar de moeder (en haar advocaat) ertoe heeft geleid dat hij strafrechtelijk is vervolgd. Op 3 februari 2022 heeft de vader een contact- en locatieverbod jegens de moeder (en haar advocaat) gekregen, voor de duur van twee jaar. Het traject van de omgangsbegeleiding is vastgelopen. De vader moet zich realiseren wat zijn eigen aandeel in het mislukken van dit traject is. De vader, die heeft onderkend dat hij in de clinch lag met de jeugdbescherming en met de omgangsbegeleider en dat hij veel last heeft van boosheid als zijn wens om omgang met [minderjarige] wordt gefrustreerd, heeft onvoldoende weersproken dat hij zich dreigend heeft geuit jegens de omgangsbegeleider en de jeugdbescherming. Het is deze (dreigende) houding van de vader die in de weg staat aan een regeling zoals nu door hem verzocht en aan de opbouw van het contact met [minderjarige] . Door zich te verzetten tegen de voorwaarden voor omgang, handelt de vader niet in het belang van [minderjarige] . Deze voorwaarden zijn immers door de GI opgesteld om tegemoet te komen aan de behoeften van [minderjarige] aan continuïteit, rust en stabiliteit. Van de vader mag daarom worden verwacht dat hij zich aan deze voorwaarden houdt, ook als hij het niet eens is met de inhoud hiervan.
5.12
Niet in geschil is dat het wenselijk is dat er (op termijn) contact dient plaats te vinden tussen de vader en [minderjarige] . Ook de moeder en de GI zijn deze mening toegedaan, zo blijkt uitlatingen ter zitting. De wens van de vader om [minderjarige] zo snel mogelijk weer onbegeleid te zien is invoelbaar. Het hof is echter van oordeel dat een zorgregeling zonder de regie van de GI, laat staan een onbegeleide zorgregeling, op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] . De regie van de GI is noodzakelijk om op passende wijze vorm te kunnen geven aan de (opbouw van) contact tussen de vader en [minderjarige] . Alleen op die manier kan de omgang op een veilige, zorgvuldige en consequente manier worden opgebouwd. De vader mag bovendien geen contact opnemen met de moeder of met haar advocaat, omdat hij voorlopig nog een contact- en een gebiedsverbod heeft. Zonder regie van de GI is een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] dus ook praktisch niet uitvoerbaar. [minderjarige] heeft, gezien zijn jonge leeftijd, veel behoefte heeft aan continuïteit in het contact met de vader. Het is, zoals de moeder terecht stelt, niet wenselijk dat het contact te snel wordt opgestart en (kort) daarna weer wordt afgebroken omdat er geen samenwerking kan worden bereikt met de vader. Tot op heden is onvoldoende gebleken dat de vader op adequate wijze hulpverlening heeft geaccepteerd om tot een verandering in zijn gedrag te komen. Met de raad acht het hof het dan ook van belang dat de vader het hulpverleningstraject bij Family Supporters voortzet om te laten zien dat hij in staat is om een positieve ontwikkeling door te maken op het gebied van agressie- en emotieregulatie.
5.13
Ten overvloede merkt het hof op dat het voorgaande niet wegneemt dat de moeder haar medewerking blijft verlenen aan de omgang tussen de vader en [minderjarige] op een wijze zoals die door de GI verantwoord en in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Het hof verwacht van de GI dat zij verder zoekt naar een instantie die de omgang kan gaan begeleiden. Daarnaast benadrukt het hof dat, als de zorgregeling onder haar regie goed verloopt, de GI deze tussen de vader en [minderjarige] kan uitbreiden. Tot slot dient er een plan van aanpak opgesteld te worden met beide ouders, omdat beide ouders ter zitting hebben aangegeven hier behoefte aan te hebben.
5.14
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.T. Hoogland en mr. M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 21 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.