“De kinderrechter constateert dat na de beschikking van de rechtbank van 17 juni 2022 eerst
een goed begin is gemaakt met de begeleide omgang en dat de indruk van de omgang tussen
[minderjarige] en de vader positief was. Daarna is het echter weer misgegaan. Een
omgangsmoment werd door de omgangsbegeleider afgezegd omdat de emoties van de vader
te hoog opliepen om de omgang voor [minderjarige] veilig te laten verlopen. Daarna is de
vader niet meer verschenen voor de begeleide omgangsmomenten, ondanks het feit dat
Jeugdbescherming de vader daarvoor regelmatig heeft benaderd.
De kinderrechter constateert dat de vader de omgang tussen hem en [minderjarige] nu dus voor
de tweede maal heeft stilgelegd omdat hij zich niet kan neerleggen bij de begeleiding en de
voorwaarden die daaraan worden gesteld om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen.
De vader handelt hiermee niet in het belang van [minderjarige] , die op zijn jonge leeftijd juist
behoefte heeft aan continuïteit, rust en stabiliteit. Van de vader mag worden verwacht dat hij
dat belang van [minderjarige] voorop stelt en dat hij zich dus houdt aan de voorwaarden, ook
als hij het daar niet mee eens is. De rechtbank is van oordeel dat de door [jeugdbescherming] gestelde
voorwaarden passend zijn in het belang van [minderjarige] .
De vader biedt [minderjarige] door zijn handelen niet de continuïteit die er nodig is om een
goede band met hem op te bouwen. Zijn eigen ongenoegen over de situatie is voor hem
doorslaggevend bij de beslissingen die hij neemt in het omgangstraject, en niet het belang
van [minderjarige] .
Het is duidelijk dat bij de vader serieuze problemen spelen op het gebied van agressie en
emotieregulatie, waardoor hij zich ten aanzien van de moeder en de verschillende betrokken
instanties onvoorspelbaar en dreigend uit. In dat kader is ook strafrechtelijke vervolging
ingesteld. De vader zal goed tot zich moeten laten doordringen dat dit moet veranderen, en
dat hij zich moet open te stellen voor passende hulpverlening. Duidelijk is dat de vader de
noodzakelijke verandering niet op eigen kracht tot stand kan brengen. Vooralsnog is niet
gebleken dat de vader op dit moment al voldoende adequate hulpverlening ontvangt,
waardoor er op dit moment ook nog geen vertrouwen kan zijn dat de toekomst anders gaat
verlopen dan het recente verleden. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek van
Jeugdbescherming zal toewijzen in die zin dat de regie voor de omgang vanaf nu bij
Jeugdbescherming zal leggen. Als de vader omgang wil met [minderjarige] , zal hij zich moeten
houden aan de voorwaarden die Jeugdbescherming daaraan stelt, in het belang van
[minderjarige] .
De zorgregeling die in deze beschikking wordt vastgesteld, treedt in de plaats van de regeling
die bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 is vastgesteld. De rechtbank ziet geen
grond om de bij kort geding vastgestelde regeling op te schorten, zoals door [jeugdbescherming] verzocht.
De behandeling van het verzoek van de vader om een zorgregeling in het kader van de
echtscheidingsprocedure zal bij afzonderlijke beschikking van heden worden aangehouden,
waardoor op termijn een nieuwe zorgregeling kan worden vastgesteld die passend is bij de
situatie van dat moment. Tot dat moment geldt de in deze beschikking vastgestelde
zorgregeling. In dat verband wijst de kinderrechter er volledigheidshalve op dat, in het geval
de ondertoezichtstelling is geëindigd, de in deze beslissing vastgestelde zorgregeling op
grond van artikel 1:265g lid 3 geldt als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid,
onder a, dan wel artikel 377a, tweede lid.”