ECLI:NL:GHAMS:2023:2691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
23-001942-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van diefstal met geweld en openlijke geweldpleging met bespreking van herkenningen en oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was beschuldigd van eendaadse samenloop van diefstal met geweld en openlijke geweldpleging, gepleegd op 6 april 2020 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een tas en portemonnee van benadeelden, vergezeld van geweld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 oktober 2023 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte ten onrechte was aangewezen als dader en dat de herkenningen onbetrouwbaar waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de herkenningen door de aangevers betrouwbaar waren, mede gezien de omstandigheden van het incident en de tijdsduur van de confrontatie. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 220 uren, in plaats van een gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001942-20
datum uitspraak: 7 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-098388-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 6 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas en/of een portemonnee met inhoud (o.a. rijbewijs, ING pas) en/of, handschoenen en/of een helm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door eenmaal of meermalen (met kracht)

  • te slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of
  • te schoppen/trappen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of
  • de keel/hals van voornoemde [benadeelde 3] vast te pakken en/of vast te grijpen en/of vast gepakt houden en/of vast gegrepen houden;

2.hij op of omstreeks 6 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op de Laan der Hesperiden, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en) en/of een goed te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] door eenmaal of meermalen (met kracht)

  • te slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of
  • te schoppen/trappen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of
  • de keel/hals van voornoemde [benadeelde 3] vast te pakken en/of vast te grijpen en/of vast gepakt houden en/of vast gegrepen houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe kort gezegd het volgende aangevoerd. De verdachte ontkent te behoren tot de dadersgroep, hij is door de aangevers ten onrechte aangewezen als één van de daders. Het ontbreekt aan objectief steunbewijs naast de herkenningen en de verklaringen van de aangevers. De door de aangevers gegeven signalementen van de daders wijken op verschillende en wezenlijk onderscheidende punten af van het uiterlijk van de aangehouden verdachten en verschillen onderling van elkaar. Dit levert contra-indicaties op dat de verdachte één van de daders is. Ook de totstandkoming van de herkenningen (onder meer door de enkelvoudige fotoconfrontatie) is onbetrouwbaar. Reeds om deze redenen zijn de herkenningen niet betrouwbaar en moeten deze van het bewijs worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt.
In de late avond van 6 april 2020 is door vier daders bij het Cruyff Court naast het Olympisch Stadion in Amsterdam geweld uitgeoefend op [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] (hierna: de aangevers). Daarbij zijn van [benadeelde 1] een Supreme-tas, een Calvin Klein-portemonnee met inhoud, een North Face-handschoen en een Shark-helm gestolen. Direct na dit incident gaf [benadeelde 1] aan de ter plaatse gekomen politieambtenaren een signalement van de dadergroep: drie Noord-Afrikaanse jongens en één negroïde jongen, allen rond 18 of 19 jaar oud, met trainingspakken en een nektasje. De politie heeft samen met [benadeelde 1] in de buurt gezocht, maar zij troffen de daders niet aan. Minder dan twee uur later zagen de aangevers in de snackbar ‘ [snackbar] ’ aan de [adres 2] te Amsterdam vier jongens, onder wie de verdachte, die volgens hen de geweldplegers waren, en hebben zij de politie gebeld. Op het moment dat de politie kwam, rende één van de verdachten weg: hij gooide haastig de deur van de snackbar open en rende dwars door de groep aangevers, aldus de ter plaatse gekomen politieambtenaren. Deze persoon had een Noord-Afrikaans uiterlijk en droeg een donker trainingspak. [benadeelde 1] en zijn vrienden schreeuwden dat dit een van de verdachten was. De politieambtenaren hoorden van de aangevers dat de jongens die nog in de snackbar waren voor “100% de andere verdachten waren van de beroving en dat zij hun herkenden”. De drie jongens (de verdachte en zijn medeverdachten) zijn aangehouden en de politie heeft van hen foto’s gemaakt. Op die foto's is te zien dat de verdachte [verdachte] een donkere huidskleur heeft, een trainingsbroek draagt en een sportieve/casual jas (foto pagina 58 procesdossier), de verdachte [medeverdachte 1] een licht getinte huidskleur heeft en een kleine tas om zijn nek/schouder draagt en een sportieve/casual jas en een spijkerbroek (foto pagina 59 procesdossier), en dat de verdachte [medeverdachte 2] een licht getinte huidskleur heeft en een joggingpak draagt met daar overheen een sportieve/casual jas (foto pagina 60 procesdossier). De drie verdachten waren op dat moment 18 danwel 19 jaren oud.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen door de aangevers op het moment dat zij de verdachten in de snackbar zagen. Dat zij op dat moment ten onrechte de verdachten als daders aan de politie hebben aangewezen, zoals de verdediging heeft gesteld, is geenszins aannemelijk geworden. De verdediging heeft weliswaar terecht aangevoerd dat de aangevers met elkaar over het incident hebben gesproken voordat zij de verdachten in de snackbar zagen, zodat er in zoverre sprake kan zijn van (onbewuste) beïnvloeding van de herinneringen, maar dat geldt niet (of nauwelijks) voor het groepssignalement dat de aangever [benadeelde 1] direct na het incident aan de politie heeft gegeven. Het hof acht daarbij belang dat de groep verdachten die relatief kort na het incident in de snackbar is aangetroffen (op ongeveer 850 meter van de plaats van het misdrijf) [1] , past binnen dit onderscheidende
groepssignalement.Dat geldt voor de huidskleur van de vier verdachten, hun leeftijd, de aanwezigheid van een nek/schouder tas bij één van hen en de door hen gedragen sportieve kleding/trainingspakken. Dat een van de verdachten een spijkerbroek droeg, maakt dit niet anders. Verder is van belang dat de confrontatie van de aangevers met de verdachten bij de tenlastegelegde handelingen meerdere minuten heeft geduurd en er voorafgaand aan en tijdens deze handelingen meerdere contactmomenten zijn geweest tussen de aangevers en de verdachten. Het gaat dus niet om een enkele vluchtige waarneming die de aangevers hebben gedaan; zij hebben zich een beeld van de verdachte en zijn mededaders kunnen vormen op basis van een gebeurtenis die enige tijd heeft geduurd. Een concreet aanknopingspunt dat de aangevers zich vergissen, ontbreekt.
Aan de overtuiging van het hof dat de herkenning van de daders in de snackbar betrouwbaar is, draagt ook bij dat één van de vier door de aangevers herkende verdachten bij het zien van de aangevers en de politie direct is weggerend.
Voor zover naar voren is gebracht dat het de verdachte niet geweest kan zijn, nu noch bij hem noch bij de medeverdachten enige sporen van geweld zijn geconstateerd, hetgeen logisch was geweest gelet op de vechtpartij die heeft plaatsgevonden, overweegt het hof dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat er vanuit de aangevers zodanig geweld is toegepast, dat er zichtbaar letsel had moeten zijn bij de daders.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte, samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon, onderdeel was van de dadergroep die de diefstal met geweld heeft gepleegd.
De verweren die zien op de bewijswaarde van de signalementen die de aangevers in hun aangiften hebben gegeven en de herkenningen op basis van de enkelvoudige fotoconfrontaties blijven onbesproken, omdat het hof deze passages uit de aangiften en de enkelvoudige fotoconfrontaties niet voor het bewijs zal gebruiken. Daarbij overweegt het hof bovendien dat de diverse signalementen die de aangevers hebben gegeven in hun aangiften – die zijn gedaan na de ‘herkenning’ in de snackbar en de daaropvolgende aanhoudingen van de verdachten – geen aspecten of (onderlinge) tegenstrijdigheden bevatten die maken dat redelijkerwijs moet worden getwijfeld aan de conclusie dat de aangehouden verdachten de daders zijn.
Al met al komt het hof tot een bewezenverklaring van de (eendaadse samenloop van) diefstal met geweld en openlijke geweldpleging tegen de aangevers.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een deskundige op het gebied van herkenningen en enkelvoudige fotoconfrontaties te benoemen, teneinde de betrouwbaarheid van de herkenningen nader te onderzoeken, mede gelet op de door de aangevers onderling gedeelde verklaringen. Aan de voorwaarde van dit verzoek is voldaan, waardoor het hof een beslissing moet nemen op dit verzoek.
Voor zover het verzoek ziet op de beoordeling van de signalementen en herkenningen
nade aanhouding in de snackbar, acht het hof onderzoek door een deskundige niet noodzakelijk, nu deze signalementen en herkenningen (resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontatie) niet voor het bewijs worden gebruikt. Voor zover het verzoek ook betrekking heeft op de ‘herkenningen’ door de aangevers van de verdachten in de snackbar, overweegt het hof dat het voldoende in staat is om de waarde te beoordelen van deze herkenningen. Gelet hierop alsmede gelet op hetgeen de raadsman op dit punt ter onderbouwing van het verzoek naar voren heeft gebracht, en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de herkenning van de verdachten in de snackbar, acht het hof het ook in zoverre niet noodzakelijk om een deskundige te benoemen. Het hof wijst het verzoek dan ook af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 6 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een tas en een portemonnee met inhoud (onder andere een rijbewijs en een ING-pas) en een handschoen en een helm, die toebehoorden aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door eenmaal of meermalen (met kracht)

  • te slaan tegen het hoofd van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en
  • te schoppen tegen het lichaam van [benadeelde 2] en [benadeelde 4] en
  • de keel van [benadeelde 3] vast te pakken;

2.hij op 6 april 2020 te Amsterdam, openlijk, te weten, op de Laan der Hesperiden, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] door

  • te slaan tegen het hoofd van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en
  • te schoppen tegen het lichaam van [benadeelde 2] en [benadeelde 4] en
  • de keel van [benadeelde 3] vast te pakken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep, gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met het tijdsverloop, het feit dat de verdachte jeugdig was ten tijde van het bewezenverklaarde en zijn persoonlijke omstandigheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met drie mededaders, schuldig gemaakt aan (de eendaadse samenloop van) het medeplegen van diefstal met geweld en openlijke geweldpleging. De verdachten hebben zonder enige aanleiding een groepje jongens, dat op een pleintje aan het voetballen was, opgezocht en lastig gevallen. De verdachten hebben één slachtoffer beroofd van zijn spullen en hem, toen hij zijn jas wilde terugpakken, geschopt en geslagen. De vrienden die hem te hulp wilden schieten, werden vervolgens ook door verdachten geschopt en geslagen. Dit gebeurde ook toen sommigen van hen al op de grond lagen. De verdachte heeft met zijn handelwijze niet alleen het eigendomsrecht van een ander geschonden, maar ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van de slachtoffers door het toebrengen van pijn en letsel. De slachtoffers hebben letsel opgelopen en ervaren door hetgeen hen is overkomen gevoelens van frustratie en onveiligheid, hetgeen onder meer is gebleken ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Bij de ernst van het feit past op zichzelf de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Toch zal het hof daar niet voor kiezen. Bij die keuze houdt het hof rekening met de volgende omstandigheden. Tijdens de tenlastegelegde feiten was de verdachte jong, te weten 18 jaren oud. Sindsdien heeft hij een stabiel leven opgebouwd. Dat volgt ook uit het reclasseringsadvies van 19 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte bij de [bedrijf] werkt in de logistiek en van plan is om in 2024 een opleiding te hervatten. Er zou geen sprake meer zijn van schulden. De verdachte woont bij zijn moeder en thuis zou het goed gaan.
Dat de verdachte zich op een positieve manier heeft ontwikkeld, wordt ook ondersteund door zijn strafblad, waaruit blijkt dat de verdachte sinds het bewezenverklaarde feit niet meer in verband met misdrijven in aanraking met politie en justitie is gekomen, en voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit niet voor strafbare feiten is veroordeeld. Kennelijk is het bewezenverklaarde een eenmalige geweldsuitspatting geweest. Het hof acht niet in het belang van de verdachte, maar ook niet in het belang van de samenleving, als hij nu nog naar de gevangenis moet. De positieve en stabiele weg die de verdachte op dit moment bewandelt, zou daardoor (mogelijk) worden doorkruist, hetgeen onwenselijk is. Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden is.
Het hof stelt echter vast dat er in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De verdachte heeft namelijk op 7 september 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 7 november 2023 –drie jaren en één maand later – arrest wijst. Daarom legt het hof, in plaats van een taakstraf van 240 uren, een taakstraf van 220 uren op. Deze taakstraf wordt vervangen door 110 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.641,50, bestaande uit € 541,50 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.050,00, bestaande uit € 300,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Tevens heeft de benadeelde partij € 371,50 gevorderd aan proceskosten, bestaande uit de kosten voor de aankoop van een nieuw kentekenbewijs, een nieuwe helm en een nieuwe schoudertas. Voor wat betreft de aldaar opgevoerde kosten van het kentekenbewijs, geldt dat deze post ook al onder het kopje ‘materiële schade’ is opgenomen. Het hof gaat er daarom vanuit dat deze post per ongeluk ook onder het kopje proceskosten is vermeld. Voor wat betreft de kosten ‘boxer v8 helm’ en ‘Carhartt schoudertas’ overweegt het hof dat dit kennelijk kosten zijn die betrekking hebben op de aanschaf van een nieuwe tas en nieuwe helm ter vervanging van de gestolen goederen. Deze kosten zijn weliswaar opgevoerd onder het kopje ‘proceskosten’, maar het hof begrijpt het verzoek tot schadevergoeding voor dat deel zo – mede gelet op de aard van de aldaar opgevoerde posten –, dat is bedoeld vergoeding van materiële schade te vorderen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de materiële schade te schatten op een bedrag van € 300,00 en de vordering voor wat betreft de immateriële schade geheel toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de immateriële schadevergoeding te matigen, nu de ernst van het letsel beperkt is gebleven.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat de gemotiveerde en onderbouwde stelling van de benadeelde partij dat hij schade heeft geleden die eruit bestaat dat de in de vordering onder het kopje ‘materiële schade’ genoemde goederen van hem zijn gestolen, van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd is betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het in beginsel voor toewijzing gereed. De begroting van de omvang van de materiële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de totale omvang van de materiële schade begroten op een bedrag van € 400,00. Daarbij is het hof uitgegaan van de opgevoerde nieuwwaarde van de gestolen goederen (en niet
tevensvan de daarnaast onder het ‘kopje proceskosten’ opgevoerde vervangingskosten van de helm en tas) en heeft schattenderwijs rekening gehouden met afschrijving. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is de verdachte niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Voorts is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
  • het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij bij het geweld heeft opgelopen (uit de aangifte van de benadeelde partij, p. 7 en 8 procesdossier, en de toelichting op de vordering volgt: meerdere harde klappen in het gezicht, kortstondig gezichtsverlies en een zwelling onder zijn oog);
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Ook zal het hof bepalen dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Hij heeft dit ter terechtzitting gedaan, na het requisitoir van de officier van justitie. De vordering ziet op de immateriële schade, waarbij door de benadeelde partij geen schadebedrag is genoemd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de vordering te laat is ingediend. De advocaat-generaal heeft wel oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd tot een bedrag van € 1.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De raadsman heeft verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu de grondslag van de immateriële schade niet kan worden vastgesteld.
Het hof overweegt dat volgens artikel 51g, derde lid, Sv voeging van de benadeelde partij ter terechtzitting - al dan niet mondeling - uiterlijk plaatsvindt voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 Sv het woord te voeren (het requisitoir). De benadeelde partij heeft pas na het requisitoir in eerste aanleg zich mondeling gevoegd. Daarmee heeft hij zich te laat gevoegd en is hij niet-ontvankelijk in de vordering.
Wel is het hof voldoende gebleken dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade (als bedoeld in artikel 6:106 eerste lid onder b Burgerlijk Wetboek) aan het slachtoffer is toegebracht. De benadeelde partij is een aantal keren geschopt en geslagen en heeft daaraan een blauwe plek aan zijn been overgehouden (zie aangifte benadeelde partij, dossierpagina 16). Het hof begroot de schade naar billijkheid op een bedrag van € 750,00. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Ook zal het hof deze schademaatregel hoofdelijk opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.745,89, bestaande uit € 245,89 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor wat betreft de materiële schade en de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.100,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, om voor wat betreft de materiële schade aan te sluiten bij de beslissing van de politierechter en om de immateriële schadevergoeding te matigen, nu de ernst van het letsel beperkt is gebleven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Uit de aangifte van de benadeelde partij (pagina 17 e.v. van het procesdossier) en zijn verklaring zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen (p. 43 van het procesdossier) volgt dat de helm van de benadeelde is beschadigd tijdens en door – kort gezegd – de beroving en dat zijn handschoenen zijn weggenomen. Deze gestelde schade is door de verdediging niet gemotiveerd betwist. De begroting van de omvang van de materiële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de materiële schade begroten, daarbij schattenderwijs rekening houdend met afschrijving, op een bedrag van € 215,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is de verdachte niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Voorts is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 1.250,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
  • het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij bij de mishandeling heeft opgelopen (uit de toelichting op de vordering volgt dat de benadeelde partij meerdere – harde – klappen tegen zijn hoofd heeft gehad waardoor hij een bloedneus opliep en kort het bewustzijn is verloren);
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Ook zal het hof bepalen dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze ziet op de immateriële schade, waarbij door de benadeelde partij geen schadebedrag is genoemd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.100,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de vordering niet toe te wijzen, nu er geen schadebedrag is genoemd in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij haar immateriële schade niet in een bedrag heeft geconcretiseerd, zodat dit onderdeel van de vordering incompleet is. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Wel is het hof voldoende gebleken dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade (als bedoeld in artikel 6:106 eerste lid onder b Burgerlijk Wetboek) aan het slachtoffer is toegebracht. Blijkens zijn aangifte (dossierpagina 24 en de toelichting op de vordering) heeft de benadeelde partij terwijl hij op de grond lag meerdere trappen gekregen, waaronder tegen zijn gezicht en heeft hij daar diverse blauwe plekken en schaafwonden aan overgehouden. Het hof begroot de schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Ook zal het hof deze schademaatregel hoofdelijk opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) bestaande uit
€ 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) bestaande uit € 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 april 2020.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 april 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.465,00 (duizend vierhonderdvijfenzestig euro) bestaande uit € 215,00 (tweehonderdvijftien euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.465,00 (duizend vierhonderdvijfenzestig euro) bestaande uit € 215,00 (tweehonderdvijftien euro) materiële schade en
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 april 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 april 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R. Kuiper en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 november 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van bevindingen op de doorgenummerde bladzijden 29 en 30 van het politiedossier in samenhang met informatie over de afstand tussen het Cruijff Court en [snackbar] , ontleend aan Google Maps.