ECLI:NL:GHAMS:2023:2670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
23-002954-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid bij poging tot moord tijdens schietpartij in ziekenhuis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond in de Spoedeisende Hulp van het Zaans Medisch Centrum, waarbij de verdachte medeplichtig was aan een poging tot moord. De verdachte heeft zijn broer geholpen bij het schieten op het slachtoffer, door een taxichauffeur weg te duwen die probeerde in te grijpen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar vervangt de strafmotivering. Hoewel het hof in beginsel een hogere straf passend acht, houdt het rekening met een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, maar de advocaat-generaal had een straf van 3 jaar en 4 maanden geëist. Het hof legt uiteindelijk een gevangenisstraf van 2 jaren op, met aftrek van voorarrest, en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van feit 2. Het hof benadrukt de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en de omgeving, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die verder niet met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters M.L.M. van der Voet, W.S. Ludwig en A.W.T. Klappe.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002954-19
datum uitspraak: 13 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-206911-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de officier van justitie onbeperkt ingesteld. De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat het openbaar ministerie alsnog berust in die vrijspraak. Bij die stand van zaken en nu het hof geen rechtens te respecteren belang aanwezig acht dit feit inhoudelijk te behandelen zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 2.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 en 30 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, met dien verstande dat het hof de strafmotivering van de rechtbank vervangt door de onderstaande overweging.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg meer subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De broer van de verdachte heeft in en bij de Spoedeisende Hulp (SEH) van het Zaans Medisch Centrum (ZMC) meermalen met een vuurwapen geschoten op het slachtoffer. Het slachtoffer kon in de afgesloten ruimte van de toegangssluis van het ZMC geen kant op en is verschillende keren geraakt in (met name) zijn bovenlichaam. De verdachte is zijn broer hierbij behulpzaam geweest door de taxichauffeur, die het slachtoffer naar het ZMC had gebracht, weg te duwen toen die probeerde te voorkomen dat de broer van de verdachte bij het slachtoffer kon komen. Door het handelen van de verdachte kreeg diens broer toegang tot de ingang van de SEH van het ZMC en kon deze op het slachtoffer schieten.
Dat het slachtoffer het er levend van af heeft gebracht is aan te merken als een klein wonder. De broer van de verdachte, gewapend met twee vuurwapens, heeft een van die vuurwapens op het slachtoffer leeg geschoten en het lijkt slechts aan een technisch mankement aan het andere gehanteerde vuurwapen te danken te zijn dat niet nog meer kogels op het slachtoffer zijn afgevuurd. Het spreekt voor zich dat de aanslag op zijn leven een grote impact heeft (gehad) op de mentale gesteldheid van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft langdurig last gehad van zijn verwondingen en zijn lichaam is blijvend ontsierd door littekens.
Het handelen van de verdachte heeft niet alleen het slachtoffer doodsangsten bezorgd, datzelfde geldt voor de personen in de wachtkamer van het ZMC en het ziekenhuispersoneel dat hiervan getuige was. In ieder geval twee medewerkers die de schietpartij van dichtbij hebben meegemaakt, hebben professionele hulp en therapie nodig (gehad) om hen te helpen bij de traumaverwerking. Vanwege het incident moesten de SEH en de Huisartsenpost tijdelijk sluiten, waardoor patiënten die acute medische zorg nodig hadden niet geholpen konden worden. Hierdoor is de gezondheid van die patiënten mogelijk in gevaar gebracht. De schietpartij heeft tot grote maatschappelijke onrust en verontwaardiging geleid en zal daarmee het gevoel van veiligheid in de samenleving in verregaande mate hebben aangetast. De rechtsorde is dan ook door het feit ernstig geschokt. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij aan deze gevolgen heeft bijgedragen.
Het hof acht evenals de rechtbank niet bewezen dat de verdachte opzet had op het bestaan van voorbedachte raad bij zijn broer. Dit werkt, gelet op artikel 49, vierde lid, Wetboek van Strafrecht (Sr), door in de strafmaat, in die zin dat het hof de voorbedachte raad niet als strafverzwarende factor aanmerkt in deze strafzaak.
Gelet op het voorgaande, en gezien de straffen die rechters doorgaans in vergelijkbare gevallen opleggen, is een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf geboden. Het hof acht daarbij het feit zodanig ernstig dat in beginsel een zwaardere straf op zijn plaats is dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. De door de advocaat-generaal gevorderde straf acht het hof evenwel te fors.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte ermee rekening dat hij zijn leven op orde lijkt te hebben. De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 december 2023 behalve het onderhavige feit nooit met justitie in aanraking gekomen, zodat het feit een incidenteel karakter lijkt te hebben.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, passend.
Het hof stelt vast dat de – voor gedetineerden geldende – redelijke termijn van berechting in hoger beroep met bijna 3 jaren is overschreden. Deze ernstige schending van de redelijke termijn zal het hof verdisconteren in de op te leggen straf, in die zin dat in plaats van voornoemde straf, een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, met inachtneming van de bovenstaande overwegingen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.S. Ludwig en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 november 2023.
mr. W.S. Ludwig en mr. A.W.T. Klappe zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.