ECLI:NL:GHAMS:2023:2652

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
200.317.611/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de beoordeling van dringende redenen in het arbeidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in Amsterdam, waarin een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], op staande voet is ontslagen door haar werkgever, aangeduid als [appellante]. De werknemer had op een borrel, waar alcohol werd genuttigd, een tas met een laptop van haar leidinggevende meegenomen, waarna deze tas verdween. De werkgever stelde dat de werknemer opzettelijk de tas had gestolen, terwijl de werknemer zich van de situatie niets kon herinneren door haar alcoholgebruik. Het hof oordeelt dat de werkgever een te zwaar verwijt heeft gemaakt aan de werknemer, aangezien niet is komen vast te staan dat er sprake was van opzet. Het ontslag op staande voet wordt als onterecht beoordeeld, en de werknemer heeft recht op een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. De billijke vergoeding wordt op nihil gesteld, omdat de werknemer voldoende is gecompenseerd voor haar inkomensverlies. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter voor zover deze een billijke vergoeding toekende en wijst de werkgever aan tot betaling van de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.317.611/01
zaaknummers rechtbank Amsterdam : 9872510 EA VERZ 22-299 en 9863802
EA VERZ 22-284
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 oktober 2023
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C. Oberman te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M.H. Stekelenburg te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 18 oktober 2022, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 20 juli 2022 onder bovenvermelde zaaknummers heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [appellante] [geïntimeerde] op 8 maart 2022 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen;
II. [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van de billijke vergoeding van € 10.000,-- bruto;
III. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van de gefixeerde schadevergoeding van € 5.662,58 bruto;
IV. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van de aanvullende schadevergoeding van € 17.897,05 netto;
V. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
VI. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de door haar aan [appellante] verschuldigde bedragen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Op 10 mei 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel van [geïntimeerde] met producties ingekomen, inhoudende de verzoeken van [appellante] in hoger beroep af te wijzen en ten aanzien van het incidenteel appel van [geïntimeerde] de beschikking op de punten waarvan incidenteel appel is ingesteld te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van [geïntimeerde] toe te wijzen en [appellante] te veroordelen in de kosten van de procedure in incidenteel appel, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Op 25 mei 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift in incidenteel appel van [appellante] ingekomen, strekkende, kort gezegd, tot verwerping van het incidentele appel, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van – begrijpt het hof – dat appel, uitvoerbaar bij voorraad.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 juni 2023. Bij die gelegenheid hebben namens [appellante] mr. Oberman voornoemd en mr. Cuppen, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd en namens [geïntimeerde] mr. Stekelenburg voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben bewijs aangeboden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feitenvaststelling niet is betwist, dienen deze feiten ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] en thans derhalve dertig jaar oud, is op 28 december 2020 in dienst getreden van [appellante] als Legal Counsel tegen een salaris van € 4.650,00 bruto exclusief vakantietoeslag.
2.2
[appellante] is een klein juridisch adviesbureau, dat is opgericht door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.3
[geïntimeerde] is voorafgaand aan haar dienstverband bij [appellante] advocaat geweest bij twee verschillende kantoren. Bij [appellante] werkte zij onder supervisie van [naam 1] en maakte zij deel uit van het managementteam. Er waren gesprekken gaande over een eventueel partnerschap van [geïntimeerde] bij [appellante] .
2.4
Op (vrijdag) 4 maart 2022 zijn [naam 1] en [geïntimeerde] in de middag samen gaan werken bij een klant van [appellante] , [bedrijf] , waarvan [naam 2] mede-eigenaar is. [naam 1] en [geïntimeerde] zijn vervolgens aangesloten bij de vrijdagmiddagborrel. [geïntimeerde] heeft op die borrel behoorlijk wat alcoholhoudende drank gedronken en is rond 01.00 uur (op 5 maart 2022) opgehaald door haar vriend, [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
2.5
Kort voordat zij door [naam 3] werd opgehaald, heeft [geïntimeerde] hem per WhatsApp de volgende berichten gestuurd:
00.24 uur:
“Snoet wil je me ophalen”00.27 uur:
“Ik ga dood”
0.3
uur:
“Ik wil echt dat je komt”
0.31
uur:
“Voel me naar de tyfus”
0.31
uur:
“Kom”00.34 uur:
“IK MOET. U NAAR HUIS”
0.34
uur:
“KOTSEN AMDERS”00.37 uur:
“vieze [...] guy”00.37 uur:
“ik zei heel vaakik heb een vriend”00.37 uur:
“dienokt mojt bu ophalen”
2.6
Op 5 maart 2022 om 14.08 uur heeft [geïntimeerde] collega [naam 4] het volgende WhatsAppbericht gestuurd:
“Hee!! Wat lief van je! Ja het was echt suuuper leuk om iedereen te zien! Ik ben wel black-out drunk geworden (oeps), maar ik heb t tot het laatst volgens mij goed gemanaged hahaha”
2.7
Aan collega [naam 5] heeft [geïntimeerde] op 5 maart 2022 onder meer geappt:
14.57 uur:
“Sorry ik ben zooooo naar de klote word ook net pas wakker”14.57 uur:
“Echt geweldige mensen daar!”15.20 uur:
“Maar ik ben dus echt black out drunk geworden doordat t zo gezellig was”
2.8
[naam 1] heeft vrijdag na de borrel haar handtas van het merk Mulberry met daarin haar werklaptop op het kantoor van [bedrijf] achtergelaten, omdat zij nog naar de stad ging. Op maandagochtend 7 maart 2022 bleek de tas met laptop zich niet meer op het kantoor van [bedrijf] te bevinden. [appellante] heeft daarop camerabeelden opgevraagd bij Fosbury & Sons, eigenaar van het gebouw waar [bedrijf] kantoor houdt. Deze camerabeelden zijn ook verstrekt.
2.9
[geïntimeerde] is op 8 maart 2022 tijdens een Teams meeting met [naam 2] en [naam 1] op staande voet ontslagen.
2.1
Later die dag heeft [geïntimeerde] het volgende WhatsApp bericht gestuurd in een chat met diverse mensen van [bedrijf] :
“Ik ben zojuist ontslagen, omdat ik vrijdag kennelijk dronken de tas van [naam 1] heb meegenomen. Ik heb de tas niet en weet niet wat ermee is gebeurd. Ik ben in shock en kan mij hier niets, maar dan ook niets van herinneren. Ik vind het jammer dat dit besluit is genomen. Ik zou NOOIT mijn carrière op het spel hiervoor zetten. Ik heb daar 0 belang bij. Tenslotte wil ik benadrukken dat ik fijn met jullie heb gewerkt. Het spijt mij ten zeerste.”
2.11
[geïntimeerde] heeft toen ook een bericht van dezelfde strekking verzonden in een WhatsApp chat met meerdere collega’s bij [appellante] en een zusterbedrijf van [appellante] .
2.12
Bij brief van haar toenmalige advocaat van 9 maart 2022, heeft [appellante] het ontslag op staande voet schriftelijk aan [geïntimeerde] bevestigd. In de brief staat onder meer:
Dringende reden (ontslag op staande voet)In het gesprek is door [naam 2] en [naam 1] aangegeven dat de geconstateerde feiten en omstandigheden (jouw gedragingen) zeer ernstig zijn en in strijd met alles wat je van een goed werknemer mag verwachten. Jouw handelen, zoals geregistreerd door de camera’s en bevestigd door getuigen, is absoluut onacceptabel. Dat jij - zoals je stelde in het gesprek - te veel gedronken zou hebben en je van jouw actie(s) niets meer herinnert, achten zij beiden volstrekt ongeloofwaardig. Er is die avond zeker alcohol geconsumeerd maar je was - ook op het einde van de avond - nog voldoende helder om te weten wat je deed. (…) Vooral ook het feit dat jij er zonder duidelijke of logische reden op aandrong om mee terug naar boven te gaan naar kantoor terwijl je daar niets meer te zoeken had en jouw vriend elk moment kon arriveren is opvallend en pleit niet in jouw voordeel. Het wijst eerder op een doelbewuste actie dan op het gedrag van iemand die door de alcohol `volledig de weg kwijt is’. Datzelfde geldt voor de wijze waarop je de tas snel en wat stiekem pakt en deze wegstopt/-moffelt (achter jouw eigen tas houdt) zodat deze niet goed zichtbaar is voor de anderen.
En zelfs indien en voorzover zou moeten worden aangenomen dat jij je niet meer herinnert de tas mee te hebben genomen, dan ligt het voor de hand dat je dit de volgende dag had ontdekt en dit gelijk of in elk geval uiterlijk maandag, de eerste werkdag, aan [naam 1] zou hebben laten weten. Jij hulde je echter in stilzwijgen.Jouw ‘verklaringen’ tijdens de Teams meeting zijn - kortom - allerminst overtuigend of geruststellend. Het gaat hier om een kostbare tas van een directe collega/leidinggevende met wie je al langere tijd samenwerkt. Daarbij zat er in de tas een zakelijke laptop met vertrouwelijke (bedrijfs)informatie. Desniettemin neem jij die tas weg, notabene op het kantoor van een belangrijke cliënt van [appellante] , die nu ook op de hoogte is van jouw acties en waarmee je ook de eer en goede naam van [appellante] op het spel hebt gezet. Concept Icons heeft inmiddels ook al aangegeven onder geen beding meer met jou te willen werken. De waarde van de tas en de laptop is substantieel. Het gaat in totaal om een bedrag van meer danEUR 2.000,=.Onduidelijk is wat er met de laptop is gebeurd, vertrouwelijke informatie zou in handen van derden kunnen komen met alle risico’s van dien bijvoorbeeld een datalek.
[naam 1] ( [appellante] ) overwegen om ook aangifte tegen jou te doen van diefstal. Zij beraden zich momenteel nog hierop (…)In elk geval zijn zowel [naam 2] als [naam 1] zeer aangeslagen door de gebeurtenissen. Het noodzakelijke vertrouwen in jou is volledig verdwenen. Jouw ‘verklaringen’ zijn allerminst overtuigend of aannemelijk. Zij vinden de geconstateerde gedragingen schokkend en alarmerend. Zij houden jou verantwoordelijk voor de vermissing van de tas en de laptop.Gezien bovengenoemd zeer ernstig gedragingen, kon [appellante] niet anders dan jouw dienstverband gisteren per direct beëindigen. Zelfs indien en voorzover je je van de bewuste actie inderdaad niets meer kunt herinneren, dan nog geldt dat als jouw alcoholinname dusdanig zou zijn geweest dat dit leidt tot ‘zwarte gaten’ in het bijzijn van een belangrijke cliënt, van [appellante] evenmin voorzetting van jouw dienstverband kan worden gevergd.De hierboven beschreven omstandigheden vormen zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd een dringende reden in de zin van artikel 7:677 juncto 7:678 BW op grond waarvan jouw arbeidsovereenkomst met [appellante] door het mondeling gegeven ontslag op staande gisteren per direct is geëindigd. (…)”
2.13
Uit een transcript communicatie aan haar medewerkers blijkt dat [appellante] op 14 maart 2022 onder meer het volgende heeft meegedeeld:
“Helaas is er gewoon keihard sprake van diefstal, zo simpel is het, van een dure tas met een laptop. Ook nog een keer van een collega, misschien wel meer dan een collega, want [naam 1] en [geïntimeerde] werkten echt dagelijks intensief samen, kan ik wel zeggen”.
2.14
De tas is niet meer teruggevonden. Op 2 april 2022 heeft [naam 1] aangifte tegen [geïntimeerde] gedaan bij de politie.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg ging het om twee zaken.
[geïntimeerde] heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, verzocht om [appellante] te veroordelen tot:
- betaling van een billijke vergoeding van € 119.005,59 bruto;
- betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren;
- betaling van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW;
- betaling van € 10.818,68 netto bij wijze van schadevergoeding;
- betaling van de wettelijke rente vanaf 8 maart 2022 over de laatste drie verzochte bedragen.
Voorts heeft [geïntimeerde] verzocht om [appellante] te veroordelen tot het per e-mail en WhatsApp versturen van een tekst ter rectificatie van onjuiste mededelingen die zij heeft gedaan over [geïntimeerde] . Ten slotte heeft [geïntimeerde] verzocht om veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
3.2
[appellante] heeft de kantonrechter verzocht om [geïntimeerde] te veroordelen tot:
- betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 5.662,58;
- betaling van de aanvullende schade van € 17.897,05, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
- vergoeding van de kosten van de procedure.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ten aanzien van de hierboven genoemde verzoeken van [geïntimeerde] [appellante] veroordeeld om [geïntimeerde] binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking een billijke vergoeding te betalen van € 10.000,00 bruto, welk bedrag inclusief de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding is, en
veroordeeld in de kosten van het geding.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
Principaal appel
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op. [geïntimeerde] bestrijdt de grieven.
3.5
Grief 1 richt zich tegen de weergave van de feiten en omstandigheden door de kantonrechter. [appellante] verwijst ter toelichting daarop naar punt 9 van het beroepschrift. Daarin stelt zij dat volgens de kantonrechter uit de ontslagbrief moet worden afgeleid dat zij [geïntimeerde] diefstal verwijt en dat dus sprake moet zijn van opzet aan de zijde van [geïntimeerde] . Het hof verwerpt deze grief tegen de feiten, omdat deze te algemeen en onvoldoende geconcretiseerd is. De klacht dat de kantonrechter de ontslagbrief niet juist heeft uitgelegd, heeft geen betrekking op de vaststaande feiten, zoals in de bestreden beschikking vermeld.
3.6
Met de grieven 2A tot en met 2F komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] . Ter toelichting daarop voert [appellante] aan dat de kantonrechter de reden voor het ontslag onjuist heeft weergegeven. De reden voor het ontslag is dat [geïntimeerde] de tas van [naam 1] heeft meegenomen, zonder dat zij hiervoor toestemming had. Ook is ten onrechte geoordeeld dat voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet komen vast te staan dat sprake is van opzet aan de zijde van [geïntimeerde] . Voorts is ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] zich niet meer bewust was van wat zij deed en dat [appellante] opzet aan de zijde van [geïntimeerde] onvoldoende heeft aangetoond, aangezien ook niet valt uit te sluiten dat iemand [geïntimeerde] heeft gevraagd de tas mee te nemen. Verder heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat [geïntimeerde] stelt geen belang te hebben bij het meenemen van de tas, dat er sprake lijkt te zijn van een onhandige dronkemansactie en dat het kwijtraken van de tas een vervelende bijkomstigheid zou zijn. Als laatste heeft de kantonrechter de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerde] en de gevolgen van het ontslag kennelijk ten gunste van [geïntimeerde] bij de beoordeling betrokken zonder toe te lichten waaruit deze bestaan, aldus [appellante] .
3.7
Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen. Voorop gesteld wordt dat als dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten volgens vaste rechtspraak de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.8
De door [appellante] aangevoerde dringende reden voor het op 8 maart 2022 aan [geïntimeerde] gegeven ontslag op staande voet volgt uit de ontslagbrief van 9 maart 2022 (zie ook hiervoor onder 2.12). Kort samengevat gaat het daarbij onder meer om het volgende. [geïntimeerde] heeft de Mulberry tas met zakelijke laptop (hierna: de tas) van haar werkgeefster [naam 1] zonder haar medeweten en toestemming meegenomen uit het kantoor van een klant, zoals is geregistreerd door camera’s. Zij heeft daarvan geen mededeling gedaan aan [naam 1] . De tas is vervolgens verdwenen. Met [geïntimeerde] – en anders dan [appellante] – is het hof van oordeel dat in de ontslagbrief ligt besloten dat [appellante] [geïntimeerde] verwijt dat zij de tas van [naam 1] opzettelijk/onrechtmatig heeft meegenomen. Dit volgt uit de woorden ‘doelbewuste actie’, ‘stiekem’ en ‘wegstopt/-moffelt’, terwijl [appellante] bovendien schrijft te overwegen aangifte van diefstal te doen tegen [geïntimeerde] .
3.9
Uit de gedingstukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof naar voren is gekomen, blijkt het volgende. Op 4 maart 2022 hebben [geïntimeerde] en haar werkgeefster [naam 1] een paar uur gewerkt bij een klant van [appellante] , [bedrijf] . Na afloop van hun werkzaamheden zijn [geïntimeerde] en [naam 1] aangesloten bij een borrel van [bedrijf] en haar medewerkers. [geïntimeerde] en [naam 1] hebben meegedaan aan een drankspel waarbij wijn en sterke drank werden genuttigd. Vervolgens zijn [geïntimeerde] en [naam 1] naar een feest gegaan beneden in de lobby van het bedrijfsverzamelgebouw waar [bedrijf] is gevestigd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 tot en met 2.7 is weergegeven, is voldoende gebleken dat [geïntimeerde] zich waarschijnlijk door inname van (grote) hoeveelheden alcohol niet goed is gaan voelen en dronken althans (flink) aangeschoten is geraakt. Aan het einde van de avond dan wel het begin van de nacht heeft [geïntimeerde] haar vriend [naam 3] gevraagd om haar te komen ophalen bij het kantoor van [bedrijf] . Rond 01.00 uur ’s nachts heeft hij [geïntimeerde] daar met de auto opgehaald. Vast staat dat [naam 1] al was vertrokken toen [geïntimeerde] kort voordat zij werd opgehaald door [naam 3] , met [naam 6] , medewerkster bij [bedrijf] , en een derde genaamd [naam 7] , die op zoek was naar haar huissleutel, met de lift mee naar boven is gegaan naar het kantoor van [bedrijf] , waar [naam 1] eerder die avond of nacht haar tas met laptop in het bijzijn van [geïntimeerde] in een afgesloten kantoorruimte had achtergelaten. Vervolgens is [geïntimeerde] met meerdere tassen aan haar arm, waaronder de tas van [naam 1] , op de gang verschenen en is zij met diezelfde tassen in de auto van [naam 3] gestapt. De tas van [naam 1] is niet meer teruggevonden.
3.1
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] zeker een verwijt valt te maken gezien de wijze waarop de tas van [naam 1] is verdwenen en waarin [geïntimeerde] de hand heeft gehad. In het licht van de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, heeft [appellante] haar echter een te zwaar verwijt gemaakt, aangezien het opzettelijk wegnemen van de tas niet is komen vast te staan evenmin als – wat daarvan verder zij – anderszins een doelbewuste actie. Niet kan worden uitgesloten dat [geïntimeerde] om andere redenen dan het zich onrechtmatig toe-eigenen van de tas, de tas heeft meegenomen. Het feit dat de tas niet is teruggevonden en [geïntimeerde] niet weet wat daarmee is gebeurd, maakt dat niet anders. Daarbij komt dat [appellante] als werkgever mede de zorg had voor [geïntimeerde] als haar werkneemster en mede verantwoordelijk was voor het gebeuren die middag en avond tijdens en na de werkzaamheden bij haar klant [bedrijf] . [geïntimeerde] is dronken althans (flink) aangeschoten geraakt door inname van een (grote) hoeveelheid alcohol waaronder bij het drankspel waaraan zij samen met haar werkgeefster [naam 1] heeft meegedaan bij deze klant. [naam 1] is vertrokken toen [geïntimeerde] nog bij [bedrijf] was en heeft niet gewacht totdat [geïntimeerde] was opgehaald door [naam 3] . Toen [geïntimeerde] samen met [naam 6] buiten stond te wachten op [naam 3] , wilde [naam 6] met [naam 7] mee naar boven naar het kantoor van [bedrijf] op zoek naar de huissleutel van [naam 7] . [geïntimeerde] wilde perse mee naar boven. Niet valt uit te sluiten dat [geïntimeerde] zich zodanig slecht voelde dat zij niet alleen buiten wilde wachten op [naam 3] . Het hoeft daarom niet op kwade intenties te duiden van [geïntimeerde] dat zij met [naam 6] en [naam 7] mee naar boven is gegaan. [geïntimeerde] heeft steeds volgehouden zich van het gebeurde niets te kunnen herinneren, waarschijnlijk vanwege haar alcoholgebruik die avond, en aangeboden een nieuwe tas te kopen en de schade te vergoeden aan [naam 1] . Gelet op deze omstandigheden, alsmede op de door [geïntimeerde] genoemde persoonlijke omstandigheden en de ingrijpende gevolgen die het ontslag op staande voet voor haar heeft, waaronder het verlies van haar werk en inkomen, het verlies van het door [appellante] aan haar in het vooruitzicht gestelde partnerschap bij [appellante] , alsmede de aantasting van haar goede naam, is het hof van oordeel dat het ontslag op staande voet een te zware maatregel is en daarom ten onrechte is gegeven. De stelling van [appellante] dat het noodzakelijke vertrouwen in [geïntimeerde] volledig is verdwenen is voorstelbaar, maar dat levert op zichzelf geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Het voorgaande brengt mee dat de grieven 2A tot en met 2F falen.
3.11
Met de grieven 3, 4 en 5 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter, dat [geïntimeerde] in aanmerking komt voor toekenning van een billijke vergoeding, dat de verzoeken van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en een aanvullende schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komen en tot slot dat [appellante] is veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] .
3.12
Met grief 3 voert [appellante] aan dat ten onrechte aan [geïntimeerde] een billijke vergoeding is toegekend omdat sprake was van een geldig ontslag op staande voet. Ter toelichting op haar bezwaar tegen de door de kantonrechter begrote billijke vergoeding voert [appellante] verder bij haar verweer in incidenteel appel nog aan dat toekenning van de gefixeerde schadevergoeding naast het meenemen van het inkomensverlies bij de billijke vergoeding over de periode van
8 maart 2022 tot 1 augustus 2022 ertoe zou leiden dat [geïntimeerde] tweemaal wordt gecompenseerd voor haar inkomensverlies in die periode. Het hof begrijpt uit de toelichting van [appellante] in combinatie met hetgeen [appellante] in hoger beroep als verweer heeft aangevoerd met betrekking tot de gefixeerde schadevergoeding en de toe te kennen transitievergoeding, dat de billijke vergoeding op een lager bedrag moet worden bepaald dan een bedrag van € 10.000,00. Het kan [appellante] niet worden verweten dat zij niet reeds in de toelichting op de grief in het beroepschrift is ingegaan op de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding, omdat zij toen nog niet wist dat [geïntimeerde] incidenteel zou appelleren tegen het feit dat deze vergoedingen door de kantonrechter niet zijn toegewezen. Zoals hieronder bij de behandeling van het incidentele appel zal worden overwogen, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding, maar tevens dat zij daarmee voldoende wordt gecompenseerd voor het inkomensverlies vanwege het ontslag op staande voet. Het hof is van oordeel dat gelet hierop, en in het licht van alle omstandigheden van het geval er aanleiding is de billijke vergoeding op nihil te stellen. Grief 3 slaagt dan ook. Om praktische redenen zal de vordering tot terugbetaling door [geïntimeerde] van de haar toegekende billijke vergoeding niet worden toegewezen, maar zal het hof verstaan dat een aan [geïntimeerde] ter zake door [appellante] reeds betaald bedrag zal worden afgetrokken van de nog door [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen bedragen wegens gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding.
3.13
Met grief 4 voert [appellante] aan dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek tot toekenning aan [appellante] van een gefixeerde schadevergoeding heeft afgewezen. Die grief is er op gebaseerd dat [geïntimeerde] met opzet of door schuld een dringende reden heeft veroorzaakt. Van dat laatste is, zoals het hof heeft overwogen, geen sprake, zodat de grief niet slaagt.
3.14
Grief 5 heeft betrekking op de proceskosten. Aangezien [appellante] is aan te merken als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, is zij terecht in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat grief 5 eveneens faalt.
3.15
In principaal appel is [appellante] aan te merken als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. [appellante] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten in principaal appel.
Incidenteel appel
3.16.
Met grief I betoogt [geïntimeerde] dat haar verzoeken om toekenning van de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding ten onrechte niet zijn toegewezen.
Transitievergoeding
3.17
Aangezien [appellante] [geïntimeerde] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen en het handelen of nalaten van [geïntimeerde] niet als ernstig verwijtbaar is aan te merken, heeft [geïntimeerde] op grond van artikel 7:673 BW recht op een transitievergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ten onrechte heeft de kantonrechter deze niet toegewezen. [geïntimeerde] verzoekt betaling van een transitievergoeding van € 2.142,40 bruto. [appellante] heeft de hoogte van dit bedrag niet weersproken. Het hof zal de transitievergoeding bepalen op dit bedrag.
Gefixeerde schadevergoeding
3.18
Gelet op het aan [geïntimeerde] onterecht gegeven ontslag op staande voet heeft zij recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 BW, de zogenaamde gefixeerde schadevergoeding. [geïntimeerde] heeft een gefixeerde schadevergoeding verzocht ter hoogte van een bedrag van € 9.422,72 bruto. [appellante] heeft de hoogte van dit door [geïntimeerde] berekende bedrag niet weersproken. [geïntimeerde] heeft op grond van voormelde wetsbepaling aanspraak op de genoemde gefixeerde schadevergoeding. Het hof zal deze dan ook alsnog toewijzen. Wel zal met de toewijzing van dit bedrag – en dat wegens de transitievergoeding – bij het behandelen van de billijke vergoeding rekening worden gehouden, zoals hiervoor onder 3.12 is overwogen.
Het voorgaande betekent dat grief I van [geïntimeerde] slaagt.
Billijke vergoeding
3.19
Aangezien aan het ontslag op staande voet geen dringende reden ten grondslag ligt en [geïntimeerde] niet de vernietiging van deze opzegging verzoekt, is er volgens [geïntimeerde] aanleiding om aan haar een billijke vergoeding toe te kennen. [geïntimeerde] heeft een billijke vergoeding ter hoogte van een bedrag van € 119.005,59 bruto verzocht, primair ervan uitgaande dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval zou hebben geduurd tot 1 januari 2024 en zij met [appellante] in gesprek was over een partnertraject. Subsidiair betoogt zij dat, indien wel sprake zou zijn geweest van een voldragen ontslaggrond, de arbeidsovereenkomst per 1 september 2022 zou zijn geëindigd. Het gemiste salaris zou dan € 31.060,08 bruto bedragen. [geïntimeerde] meent dat de WW-uitkering en de transitievergoeding hierop niet in mindering moeten worden gebracht, omdat zij deze vergoedingen ook zou hebben ontvangen bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. Ook de gefixeerde schadevergoeding dient volgens [geïntimeerde] buiten beschouwing te worden gelaten.
3.2
Het hof oordeelt als volgt. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Een van die omstandigheden is hoe lang de arbeidsovereenkomst naar verwachting nog zou hebben voortgeduurd indien het onterechte ontslag op staande voet niet zou zijn gegeven. Naar het oordeel van het hof zouden er, gezien hetgeen zich tussen partijen heeft voorgedaan, gronden zijn geweest om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding wanneer [appellante] dat ten tijde van het verleende ontslag op staande voet zou hebben verzocht. Ook [geïntimeerde] kan immers zeker een verwijt worden gemaakt gezien haar handelwijze met betrekking tot de tas. Hierdoor is het begrijpelijk dat [appellante] het vertrouwen in haar is verloren. Dit brengt mee dat, indien geen ontslag op staande voet zou hebben plaatsgevonden, de arbeidsovereenkomst slechts gedurende de duur van de behandeling van het ontbindingsverzoek zou hebben voortgeduurd. Het aan [geïntimeerde] in het vooruitzicht gestelde partnerschap bij [appellante] doet hieraan niet af, aangezien dat door het verlies van vertrouwen geen reële mogelijkheid meer zou zijn geweest. Naar verwachting zou de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2022 hebben ontbonden. Per 1 augustus 2022 heeft [geïntimeerde] een ander dienstverband gevonden tegen een hoger salaris dan zij bij [appellante] verdiende. Het hof zou daarom in beginsel, afgezien van gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding, toekenning van een billijke vergoeding aangewezen achten voor een bedrag dat overeenkomt met het loon gedurende de periode vanaf het onterecht gegeven ontslag op staande voet tot 1 juni 2022, derhalve een periode van bijna drie maanden. Echter met de door [geïntimeerde] te ontvangen gefixeerde schadevergoeding van € 9.422,72 bruto en de transitievergoeding van € 2.142,40 bruto en rekening houdend met de omstandigheid dat [geïntimeerde] ook een WW-uitkering heeft ontvangen in de periode van 9 maart 2022 tot 1 augustus 2022 van in totaal € 9.542,05 bruto, acht het hof de inkomensschade van [geïntimeerde] genoegzaam gecompenseerd. De grief in incidenteel appel slaagt niet.
Schadevergoeding en rectificatie
3.21
[geïntimeerde] vordert een bedrag van € 10.818,68 netto aan schadevergoeding wegens schending van de verplichtingen van artikel 7:611 BW door [appellante] . Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] gehandeld in strijd met de normen van goed werkgeverschap door geen dan wel vrijwel geen onderzoek te doen naar de gebeurtenissen op 4 maart 2022, terwijl zij wel ernstige strafrechtelijke kwalificaties heeft gebruikt in de communicatie naar collega’s van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] verzoekt daarom een schadevergoeding wegens de schade die [appellante] heeft toegebracht aan haar goede naam als gevolg waarvan [geïntimeerde] verwacht dat het lastiger is aan een baan op haar niveau te komen, alsmede rectificatie van door [appellante] gedane onnodige en schadelijke uitlatingen.
3.22
Het hof is van oordeel dat, daargelaten of de uitlatingen van [appellante] als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt en strijd met artikel 7:611 BW opleveren, [geïntimeerde] onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd dat zij als gevolg van de uitlatingen van [appellante] schade heeft geleden. Vast staat immers dat [geïntimeerde] kort na haar ontslag op staande voet een nieuwe baan heeft gevonden en dat het inkomen dat [geïntimeerde] bij haar huidige werkgever verdient hoger is dan het inkomen dat zij bij [appellante] verdiende, zoals zij ter zitting van het hof heeft verklaard.
3.23
Met betrekking tot de door [geïntimeerde] verzochte rectificatie is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd wat op dit moment nog haar belang is bij de door haar verzochte rectificatie. [geïntimeerde] heeft de noodzaak van de rectificatie niet aangetoond of aannemelijk gemaakt en niet nader toegelicht waarom zij meent dat zij naast het oordeel dat er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet thans nog een belang heeft bij rectificatie, mede gezien de onderhavige beschikking en het oordeel van het hof dat er wel grond was voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2022. Gelet hierop en gezien hetgeen hiervoor onder 3.9 en 3.10 is overwogen met betrekking tot de reden voor het einde van de arbeidsovereenkomst, zou het immers een sterk afgezwakte vorm van rectificatie worden. Het hof acht evenmin grond aanwezig voor een rectificatie in een andere vorm. Grief III slaagt daarom niet.
3.24
Al het voorgaande betekent dat in incidenteel appel [geïntimeerde] is aan te merken als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. [geïntimeerde] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten in incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal en in incidenteel appel
vernietigt de bestreden beschikking waarvan beroep voor zover daarbij aan [geïntimeerde] een billijke vergoeding is toegekend van € 10.000,00 bruto en het verzoek van [geïntimeerde] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding is afgewezen en opnieuw rechtdoende:
stelt de billijke vergoeding op nihil;
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een transitievergoeding van € 2.142,40 bruto en een vergoeding in verband met de niet in acht genomen opzegtermijn van € 9.422,72 bruto, beide te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 8 maart 2022 tot de dag der voldoening en verstaat dat een eventueel door [appellante] aan [geïntimeerde] ter zake van billijke vergoeding betaald bedrag daarop in mindering kan worden gebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door [appellante] tot die van door [appellante] te verrichten aanvullende betalingen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in principaal appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 343,00 aan verschotten en € 2.366,00 aan salaris;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in incidenteel appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellante] gevallen, op € 1.183,00 aan salaris.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, R.J.M. Smit en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.