In deze zaak gaat het om een geschil tussen een koper en verkoper over de verkoop en levering van een bedrijventerrein met kantoor, loodsen en bedrijfsruimte. De koper, [appellant], heeft schadevergoeding gevorderd wegens late en niet juiste oplevering van het verkochte. De verkoper, [geïntimeerde] B.V., stelt dat partijen finale kwijting zijn overeengekomen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er inderdaad sprake is van finale kwijting, en heeft de vorderingen van de koper afgewezen. De koper is in hoger beroep gegaan.
De feiten zijn als volgt: op 17 augustus 2020 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten, waarbij het verkochte op 21 augustus 2020 aan de koper zou worden geleverd. De overeenkomst bevatte bepalingen over de staat van het verkochte en aansprakelijkheid bij niet-nakoming. De levering is meerdere keren uitgesteld vanwege onduidelijkheden over de staat van het verkochte. Uiteindelijk heeft de koper op 8 januari 2021 de verkoper aansprakelijk gesteld voor schade die hij heeft geleden door de late en niet juiste oplevering.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van de koper beoordeeld. Het hof oordeelt dat de e-mailcorrespondentie tussen partijen en de bepalingen in de leveringsakte wijzen op een finale kwijting. De koper had de mogelijkheid om zijn aanspraken op boetes en schadevergoeding voor te behouden, maar heeft dit niet gedaan. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de koper af, waarbij de koper wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.