Op 4 april 2023 vond de terechtzitting plaats in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam, waar de verdachte, geboren in 1997, aanwezig was. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerder vonnis waarbij de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden was opgelegd. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. C.R. Pirone, betoogde dat de straf te zwaar was, vooral de ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat hij werkzaam is in de autobranche en deze ontzegging zijn werk zou belemmeren. De advocaat-generaal, mr. W.H.J. Freijsen, vorderde bevestiging van het vonnis, inclusief de ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdachte gaf aan dat hij zijn leven had gebeterd en dat hij niet meer in snelle auto’s reed. Hij had een gezin en was kostwinner, wat zijn situatie bemoeilijkte. De raadsheer merkte op dat de verdachte eerder was gewaarschuwd voor verkeersfeiten en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet opwogen tegen de verkeersveiligheid. Het hof bevestigde het vonnis, maar vernietigde de ontzegging van de rijbevoegdheid voor een deel, door een voorwaardelijke ontzegging op te leggen. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer ernstig had veronachtzaamd, maar dat een geheel voorwaardelijke ontzegging niet op zijn plaats was gezien de ernst van de feiten. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen van de Wegenverkeerswet en het Wetboek van Strafrecht.