ECLI:NL:GHAMS:2023:2623

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
200.296.180/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgplicht door bank bij renteswap en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen ING Bank N.V. over de schending van de zorgplicht door de bank bij het aangaan van twee renteswaps. [appellant], een ervaren ondernemer en vastgoedbelegger, stelt dat ING hem niet heeft geïnformeerd over de negatieve waarde van de eerste renteswap en haar renteverwachtingen, wat heeft geleid tot een onterecht verhoogde debetrenteopslag. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat ING niet in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld, omdat [appellant] als ervaren ondernemer zelf verantwoordelijk was voor zijn financiële beslissingen. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.296.180/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/675537/ HA ZA 19-1215
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 oktober 2023
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H.J. Bos te Haarlem,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P. Raas te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] stelt dat ING jegens hem toerekenbaar tekortgeschoten is dan wel onrechtmatig heeft gehandeld in het kader van het aangaan van twee renteswaps, door hem niet mede te delen dat de eerste renteswap geëindigd is met een negatieve waarde die verdisconteerd is in het tarief van de tweede renteswap en voorts door niet haar renteverwachtingen kenbaar te maken. Ook meent [appellant] dat ING ten onrechte de debetrenteopslag van de onderliggende financiering heeft verhoogd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Het hof beoordeelt de (aangepaste) vorderingen van [appellant] opnieuw.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 23 april 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens wijziging van eis en voorwaardelijke incidentele memorie ex art. 843a Rv (hierna: memorie van grieven), met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van antwoord in het voorwaardelijk incident ex artikel 843a Rv, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 oktober 2022 doen bepleiten, [appellant] door mr. Bos voornoemd en mr. D.H.S. Hulsewé, advocaat te Haarlem, en ING door mr. Raas voornoemd, mr. T.R.B. de Greve, advocaat te Amsterdam, en mr. N.P. Didden, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ter zitting heeft [appellant] zijn voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingetrokken.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen zoals geformuleerd op blz. 31 en 32 van de memorie van grieven zal toewijzen, met veroordeling van ING in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
ING heeft geconcludeerd dat het hof i) de vorderingen van [appellant] zal afwijzen, ii) [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn grieven ongegrond zal verklaren, iii) het vonnis zal bekrachtigen, en (iv) [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. [appellant] richt zich met zijn eerste grief tegen de opsomming van vaststaande feiten door de rechtbank. Het hof zal bij het vaststellen van de feiten voor zover nodig rekening houden met hetgeen [appellant] heeft aangevoerd.
3.1
[appellant] is een ervaren ondernemer en vastgoedbelegger. [appellant] is bestuurder van onder meer [bedrijf] B.V., een toonaangevend internationaal bedrijf dat actief is in de olie- en gasindustrie. Hij heeft een vastgoedportefeuille van circa € 10 miljoen.
3.2
Op 18 oktober 2007 heeft ING aan [appellant] een offerte uitgebracht voor het wijzigen van een reeds bij ING bestaande kredietfaciliteit. De wijziging bestond uit het samenvoegen van een aantal lopende leningen met variabele rente in één zogenoemde Euroflexlening met variabele rente alsmede het verhogen van de hoofdsom van € 767.285,00 naar € 1.020.000,00. Doel van de Euroflexlening was financiering van onroerend goed. [appellant] heeft de offerte ondertekend. In de offerte is onder meer het volgende opgenomen:

Debetrente: 0,8% per jaar boven het 1-maands Euribor Tarief
(…)
Tariefafspraak: De opslag op het EURIBOR-tarief wordt éénmaal per jaar door de kredietgever herzien.
Aflossing: EUR 15.000,00 per 3 maanden, voor het eerst op 1 januari 2008.’
De een na laatste alinea op de laatste bladzijde, met handtekeningen, van de offerte luidt als volgt:
Wij maken u erop attent dat u expliciet aangegeven heeft geen advies te willen.
Voor de door u gekozen kredietvorm hebben wij dan ook geen advies verstrekt en de beslissing om deze kredietvorm aan te schaffen neemt u op basis van de door u zelf beoordeelde (product)informatie.
3.3
Op 18 oktober 2007 heeft [appellant] de ‘Raamovereenkomst inzake niet-beursverhandelde derivaten’ ondertekend (hierna: de Raamovereenkomst). De Raamovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘(…)
IN AANMERKING NEMENDE HET VOLGENDE
(…)
(E) De Cliënt heeft van de Bank productbeschrijvingen van de verschillende soorten niet-beursverhandelde derivaten ontvangen, waarin algemene informatie is opgenomen over niet-beursverhandelde derivaten en de daaraan verbonden risico’s;
(…)

2.Verklaringen van de Cliënt

De Cliënt verklaart:
( a)
dat hij zich bewust is van de risico’s en de gevolgen van deze Overeenkomst en de Transacties,
(…)
(c) dat hij de productbeschrijvingen van de verschillende soorten niet-beursverhandelde derivaten heeft gelezen, de inhoud daarvan begrijpt en daarmee akkoord gaat,
(…)’
3.4
ING hanteert een ‘Product Kaart – Interest Swap’ (hierna: de Product Kaart). Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

Een swap kan eenvoudig worden afgewikkeld. Dit gebeurt middels een verrekening van de contante waarde van de swap. Deze kan negatief (boeterente) of positief (opbrengst) zijn.
3.5
Eveneens op 18 oktober 2007 heeft [appellant] een Cliëntprofiel OTC-derivaten ondertekend. De reden voor het aangaan van OTC-derivaten was het afdekken van het renterisico, zo volgt uit de beantwoording van vraag 1. Bij vraag 3 ‘
Heeft uw onderneming ervaring met het doen van transacties in derivate producten?’ is het antwoord ‘
Ja, tussen 3 en 5 jaar’ aangekruist.
3.6
Op 9 november 2007 heeft [appellant] bij ING een renteswap (hierna: renteswap 1) afgesloten. Renteswap 1 had een looptijd vanaf 2 januari 2008 tot 1 november 2017, een hoofdsom van € 1.005.000,00 en een swaprente van 4,53%. De hoofdsom wordt elk kwartaal verlaagd met € 15.000,00.
3.7
Op 11 juni 2008 heeft [appellant] bij Rabobank een renteswap afgesloten met een looptijd van 10 jaar, een hoofdsom van € 2,6 miljoen en een swaprente van 4,99%.
3.8
Omstreeks september 2008 heeft ING contact opgenomen met [appellant] over een door haar voorgenomen verhoging van de debetrenteopslag op de Euroflexlening. Partijen zijn ter beperking van de voorgenomen verhoging van de debetrenteopslag overeengekomen dat de rentegrondslag van de Euroflexlening zal worden gewijzigd van 1-maands Euribor in 3-maands Euribor. Bij brief van 26 september 2008 heeft ING onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:

De in de offerte d.d. 18 oktober 2007 vermelde debetrente van 0,80% boven het 1-maands Euribor Tarief (thans 4,977%) zal worden aangepast naar 0,90% boven het 3-maands Euribor Tarief (thans 5,119). (…)
Wat betreft de af te sluiten swapovereenkomst wordt u separaat geïnformeerd.
3.9
Bij brief van 2 oktober 2008 heeft ING [appellant] geïnformeerd over de voorwaarden van de ontbinding van renteswap 1. [appellant] heeft deze brief voor akkoord ondertekend. De brief vermeldt onder meer het volgende:

In aanmerking nemende de beëindiging van de Transactie[renteswap 1, hof]
als hierboven omschreven, zal Partij B[ [appellant] , hof]
een bedrag van EUR 0,00 op valutadatum 1 oktober 2008 aan Partij A[ING, hof]
betalen exclusief rente, voor de ontbinding van de Transactie.
3.1
Renteswap 1 had ten tijde van de beëindiging een negatieve waarde van € 2.700,00. De negatieve waarde is ‘versmeerd’ in het swaptarief van renteswap 2.
3.11
Bij brief van (eveneens) 2 oktober 2008 heeft ING aan [appellant] de nieuwe voorwaarden van een renteswap bevestigd, ditmaal met een swaprente van 4,69% (hierna: renteswap 2). Renteswap 2 had een looptijd vanaf 1 oktober 2008 tot 1 november 2017 en een, na drie kwartaalverlagingen van € 15.000,00 resterende, hoofdsom van € 960.000,00. [appellant] heeft deze brief voor akkoord ondertekend.
3.12
Bij brief van 31 juli 2017 heeft ING [appellant] geïnformeerd over het feit dat hij, gelet op de omvang van zijn vastgoedbeleggingen (met een aankoopwaarde van meer dan € 10 miljoen), als deskundig in de zin van het Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB (hierna: het Herstelkader) is aangemerkt en dat hij om die reden niet in aanmerking komt voor toepassing van het Herstelkader.
3.13
De advocaat van [appellant] heeft ING bij brief van 24 mei 2019 aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant] heeft geleden doordat ING is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] althans doordat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [appellant] heeft ING haar mededelingsplicht geschonden door hem in september/oktober 2008 niet mede te delen dat zij de verwachting had dat zowel de lange als de korte rente zouden gaan dalen, waardoor het niet noodzakelijk was om een renteswap af te sluiten. Voorts meent [appellant] dat ING ten onrechte niet aan hem heeft medegedeeld dat renteswap 1 een positieve waarde had.

4.Beoordeling

4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] – samengevat – primair gevorderd een verklaring voor recht dat ING toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] bij het aangaan van renteswap 2 en/of dat zij onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd een verklaring voor recht dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] bij de beëindiging van renteswap 1 en het aangaan van renteswap 2 en/of dat zij daarbij onrechtmatig heeft gehandeld. [appellant] heeft voorts zowel primair als subsidiair gevorderd dat ING wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zes grieven op. [appellant] heeft tevens zijn eis gewijzigd en vordert in hoger beroep het volgende:
verklaring voor recht dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] bij het aangaan van renteswap 1 en/of dat zij onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld;
verklaring voor recht dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] bij het aangaan van renteswap 2 en/of dat zij onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld;
veroordeling van ING tot vergoeding van de door [appellant] geleden en te lijden schade als gevolg van het tekortschieten dan wel onrechtmatig handelen van ING bij het aangaan van renteswap 2, nader op te maken bij staat;
verklaring voor recht dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] door in strijd met hetgeen hieromtrent was overeengekomen de debetrenteopslag te verhogen, althans verklaring voor recht dat ING niet bevoegd was om tijdens de looptijd van de renteswaps de opslag te verhogen en dat zij, door zulks toch te doen, in strijd met de redelijkheid en billijkheid jegens [appellant] heeft gehandeld;
veroordeling van ING tot terugbetaling van de hiervoor onder d bedoelde door [appellant] teveel betaalde rente.
4.3
ING betwist de vorderingen van [appellant] en stelt zich daarbij primair op het standpunt dat alle vorderingen van [appellant] zijn verjaard.
4.4
Het hof zal hierna eerst ingaan op de vorderingen van [appellant] zoals die in hoger beroep luiden. Vervolgens zal het hof ingaan op de grieven van [appellant] .
4.5
Renteswap 2 is feitelijk geen nieuwe renteswap maar een herstructurering van renteswap 1. Alleen de grondslag van de rentebetalingen is gewijzigd van 1-maands Euribor in 3-maands Euribor. De hoofdsom is niet verhoogd en de looptijd is niet gewijzigd. De aanpassing van de grondslag van de rentebetalingen was nodig omdat, ter beperking van de debetrenteopslag per 1 oktober 2008, de rentegrondslag van de Euroflexlening werd gewijzigd van 1-maands Euribor in 3-maands Euribor. Als gevolg van die wijziging liepen de rentebetalingen onder de Euroflexlening, 3-maands Euribor, niet meer gelijk met de rentebetalingen onder de renteswap, 1-maands Euribor. Teneinde de rentebetalingen gelijk te laten lopen is renteswap 1 dienovereenkomstig aangepast door het beëindigen van renteswap 1 en het afsluiten van renteswap 2. De gebruikelijke naam voor zo’n herstructurering is
blend & extend(zie ook de memorie van antwoord onder 40)
.De herstructurering was niet nodig omdat de modaliteiten van renteswap 1 niet in overeenstemming waren met die van de Euroflexlening ten tijde van het aangaan van renteswap I: de looptijd, omvang, aflossingen en de rentegrondslag van renteswap 1 waren toen gelijk aan die van de Euroflexlening.
4.6
Anders dan [appellant] in de memorie van grieven onder 1.1 betoogt, kan niet gezegd worden dat ING hem heeft geadviseerd renteswap 1 te beëindigen en renteswap 2 af te sluiten. Zoals gezegd werd de aanpassing van renteswap 1 ingegeven door de wijziging van de rentegrondslag van de Euroflexlening. Gezien het vorenstaande was er, anders dan [appellant] in de memorie van grieven onder 3.48 e.v. stelt, eind september/begin oktober 2008 voor hem geen nieuw beslismoment, op grond waarvan ING [appellant] had moeten voorlichten en informeren over de risico’s van de af te sluiten nieuwe renteswap. De negatieve waarde van renteswap 1 van € 2.700,00 maakt dat niet anders, deze was niet van dusdanige omvang dat deze ING er in redelijkheid toe noopte aan de aan een renteswap inherente mogelijkheid van waardeontwikkeling nader aandacht te besteden. Het verwijt van [appellant] dat, gezien haar renteverwachtingen, ING hem na beëindiging van renteswap 1 had moeten adviseren geen nieuwe renteswap af te sluiten stuit hierop af.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen onder 4.2 onder b en c moeten worden afgewezen.
4.8
Daarmee ligt de vraag voor of ING, zoals [appellant] in de memorie van grieven onder 3.24 stelt, bij het aangaan van renteswap 1 jegens [appellant] in strijd met de op haar rustende bijzondere zorgplicht heeft gehandeld; zie de vordering onder 4.2 onder a. Dienaangaande geldt het volgende.
4.9
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad rust op een professionele aanbieder van risicovolle financiële producten en diensten, zoals ING, in verband met diens maatschappelijke functie en deskundigheid een bijzondere zorgplicht. De inhoud en de reikwijdte van deze zorgplicht zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico’s, alsook of sprake is van een adviesrelatie en of de wederpartij verplicht is haar renterisico (gedeeltelijk) af te dekken.
4.1
Volgens [appellant] heeft ING haar zorgplicht jegens hem geschonden, omdat zij hem niet heeft geïnformeerd over haar renteverwachtingen en hem niet heeft geadviseerd een rentecap af te sluiten alsmede, zo begrijpt het hof, hem niet voldoende duidelijk heeft geïnformeerd dat ING bevoegd bleef de debetrenteopslag te verhogen.
4.11
[appellant] is een ervaren ondernemer en vastgoedbelegger. [appellant] leidt verschillende (internationale) ondernemingen en heeft een vastgoedportefeuille van circa € 10 miljoen. Voor zover [appellant] betoogt dat ING jegens hem gehouden was tot een gelijke zorgplicht als jegens particuliere beleggers verwerpt het hof dat betoog. [appellant] handelde bedrijfsmatig en kan niet gelijkgesteld worden met een particulier. Van ondernemers kan worden verwacht dat zij op (meer) professionele wijze dan particulieren beslissingen nemen. Op ING rustte dan ook geen bijzondere zorgplicht ertoe strekkend dat zij [appellant] diende te beschermen tegen gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid als bedoeld bij particuliere beleggers. [appellant] was niet verplicht zijn renterisico op de Euroflexlening af te dekken. In de één na laatste alinea van de offerte van 18 oktober 2007 is vastgelegd dat [appellant] expliciet heeft aangegeven geen advies te willen, dat voor de door hem gekozen kredietvorm geen advies is verstrekt en dat zijn beslissing is genomen op basis van de door hem zelf beoordeelde (product)informatie. Gezien die expliciete afwijzing van advies, heeft [appellant] zijn stelling dat hij, ter afdekking van het renterisico dat hij met de Euroflexlening liep, op advies van ING renteswap 1 heeft afgesloten, onvoldoende toegelicht.
4.12
Wat betreft de stelling van [appellant] dat hij, indien hij juist zou zijn voorgelicht, voor een rentecap zou hebben gekozen, ziet hij eraan voorbij dat het niet voor de hand ligt om indien, zoals in 2007 het geval was, de verwachting was dat de rentetarieven zouden blijven stijgen, een (aanzienlijke) premie te betalen voor de mogelijkheid om te profiteren van niet verwachte rentedalingen. [appellant] zelf erkent dat de banken bij het afsluiten van renteswap 1 verwachtten dat de rente zou gaan stijgen (zie inleidende dagvaarding onder 2.7). Met de wetenschap van nu, de sterke en structurele daling van de rentetarieven in de jaren na 2008, zou iedereen voor een rentecap hebben gekozen of, wat meer voor de hand ligt, hebben afgezien van elke afdekking van het renterisico bij Euribor-leningen. Van die wetenschap mag echter niet worden uitgegaan, omdat deze is gebaseerd op wijsheid achteraf. Uitgegaan moet worden van de wetenschap ten tijde van het aangaan van renteswap 1. Niet in geschil is dat het bij het aangaan van renteswap 1 voor [appellant] maar ook voor ING niet voorzienbaar was dat de rente na 2008 structureel sterk zou gaan dalen. De stelling van [appellant] , die hij een aantal keren herhaalt, dat hij in 2007 geen renterisico liep, is derhalve onjuist, want uitsluitend gebaseerd op wijsheid achteraf.
4.13
[appellant] betoogt dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] door in strijd met hetgeen hieromtrent was overeengekomen de debetrenteopslag te verhogen, althans dat ING niet bevoegd was om tijdens de looptijd van de renteswaps de opslag te verhogen en dat zij, door zulks toch te doen, in strijd met de redelijkheid en billijkheid jegens [appellant] heeft gehandeld. Het hof begrijpt uit hetgeen [appellant] stelt dat hij ING verwijt dat zij hem niet voldoende duidelijk heeft geïnformeerd dat ING tijdens de looptijd van renteswap 1 bevoegd bleef de debetrenteopslag te verhogen ING stelt dat elke vordering gebaseerd op de herziening van de debetrenteopslag is verjaard.
4.14
Tussen partijen is niet in geschil dat ING [appellant] in september 2008 op de hoogte heeft gesteld van haar voornemen om de debetrenteopslag te verhogen en dat partijen vervolgens in gesprek zijn gegaan over een aanpassing van de rentegrondslag van de Euroflexlening om de rentestijging voor [appellant] zo beperkt mogelijk te houden. [appellant] was dus in september 2008 bekend met de schade als gevolg van de verhoging van de debetrenteopslag alsmede met de aansprakelijke persoon (ING). Uiterlijk op dat moment is de verjaringstermijn van de door [appellant] gestelde rechtsvordering tot vergoeding van schade gaan lopen. Bij brief van 24 mei 2019 heeft de advocaat van [appellant] ING aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant] wegens een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] heeft geleden. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW). Daaruit volgt dat deze vordering in 2019 reeds was verjaard. Gezien het voorgaande heeft [appellant] geen belang bij de gevorderde verklaringen voor recht (zie 4.2 onder d) en bij de gevorderde veroordeling van ING tot terugbetaling van de teveel betaalde rente (zie 4.2 onder e).
4.15
In het licht van genoemde feiten en omstandigheden heeft [appellant] zijn stelling dat ING haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden door renteswap 1 te offreren onvoldoende toegelicht. Indien en voor zover ING haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden omdat zij [appellant] er onvoldoende op heeft gewezen dat zij tijdens de looptijd van een renteswap bevoegd blijft de debetrenteopslag te herzien, kan die mogelijke schending van de bancaire zorgplicht door ING niet leiden tot een verplichting tot schadevergoeding.
4.16
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen onder 4.2 onder a, d en e moeten worden afgewezen.
4.17
Verder houdt het standpunt van [appellant] in dat ING jegens hem haar zorgplicht heeft geschonden, omdat zij hem bij brief van 2 oktober 2008 heeft geïnformeerd zoals hiervoor onder 3.9 geciteerd, namelijk dat hij inzake de beëindiging van renteswap 1 niets aan ING hoefde te betalen. Pas in onderhavige procedure is gebleken dat renteswap 1 ten tijde van de beëindiging een negatieve waarde had van € 2.700,00 en dat die negatieve waarde is ‘versmeerd’ in het swaptarief van renteswap 2. Anders dan in voornoemde brief staat, heeft [appellant] wel degelijk betaald voor de beëindiging van renteswap 1, en wel in de vorm van een te hoge vaste swaprente voor renteswap 2. Hij mocht er immers van uitgaan dat de waarde van renteswap 1 € 0,00 was. ING heeft hem aldus de kans ontnomen een afgewogen en wellicht andere keuze te maken, aldus nog steeds [appellant] . ING stelt dat ING en [appellant] zijn overeengekomen de negatieve marktwaarde van renteswap 1 te verdisconteren in de vaste swaprente van renteswap.
4.18
Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Mede gelet op de informatie die [appellant] blijkens de door hem ondertekende raamovereenkomst heeft ontvangen moet worden aangenomen dat hem bekend was dat een renteswap gedurende de looptijd daarvan aan (voortdurende) waardeschommelingen onderhevig was. Dat de waarde daarvan per 1 oktober 2008 nihil was ligt niet in de rede en valt dan ook in redelijkheid niet in de brief van 2 oktober 2008 te lezen. [appellant] heeft niet betwist dat renteswap 1 bij tussentijdse beëindiging de door ING gestelde negatieve waarde had. Voor zover hij dat niet wist en evenmin op de hoogte was van de verdiscontering van de negatieve waarde in de rente van renteswap 2, is niet voldoende duidelijk gesteld dat [appellant] om die reden renteswap 2 niet zou hebben afgesloten of zou hebben geopteerd voor betaling van het bedrag van de negatieve waarde en een lagere swaprente voor renteswap 2. De enkele mededeling van ING dat – als gevolg van het 'uitsmeren' van de negatieve waarde in het kader van de herstructurering van de renteswap – geen afzonderlijk bedrag (dus € 0,00) verschuldigd was in het kader van beëindiging van renteswap 1, leidt niet tot schadeplichtigheid van ING.
Grieven [appellant]
4.19
De eerste grief van [appellant] is hiervoor bij de vaststelling van de feiten reeds aan de orde geweest.
4.2
Met zijn tweede grief bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een positieve waarde van renteswap 1 ten tijde van de beëindiging daarvan. Het hof overweegt dat [appellant] in dit hoger beroep kennelijk niet langer zijn stelling handhaaft dat renteswap 1 een positieve waarde had. Hij stelt zich nu immers op het standpunt dat de waarde nul was, dan wel dat hij daarvan mag uitgaan. Deze grief faalt derhalve.
4.21
Gelet op hetgeen het hof in het voorgaande heeft overwogen, falen ook de grieven 3 tot en met 6.
Slotsom
4.22
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 772,00 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Alwin, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken - Röell en mr. M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.