ECLI:NL:GHAMS:2023:2614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.310.563/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; indeplaatsstelling en terugbetaling teveel betaalde huur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een huurcontract voor een bedrijfsruimte. [appellante] heeft een damesmodewinkel en huurt een winkelruimte van [geïntimeerden]. De huurovereenkomst is op 1 augustus 2016 ingegaan en loopt tot 31 juli 2026, met een maandelijkse huurprijs van € 2.410,53. [appellante] heeft om indeplaatsstelling verzocht voor [naam 1], maar [geïntimeerden] hebben dit verzoek afgewezen, omdat zij onvoldoende waarborgen zagen in het bedrijfsplan en de financiële situatie van [naam 1]. Het hof oordeelt dat [naam 1] niet voldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering en voor nakoming van de huurovereenkomst, waardoor de vordering tot indeplaatsstelling wordt afgewezen. Daarnaast heeft [appellante] aanspraak gemaakt op terugbetaling van teveel betaalde huur wegens onjuiste indexering. Het hof heeft geoordeeld dat de huurprijs per 1 februari 2023 € 2.567,08 exclusief btw bedraagt en heeft de vordering tot terugbetaling van € 4.823,73 toegewezen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.310.563/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9363757/CV EXPL 21-2812
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 oktober 2023
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mrs. A. Glijnis te Alkmaar,
tegen

1. [geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,
3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. drs. M.L.Cohen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 25 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), van 27 januari 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden. Bij arrest van 31 mei 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die op 7 september 2022 heeft plaatsgevonden. Aan het einde van de zitting is de zaak aangehouden voor (nader) overleg over een minnelijke regeling. Op 20 december 2022 hebben partijen de griffie van het hof bericht dat zij er niet uit zijn gekomen en wensen voort te procederen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens akte wijziging eis met producties;
- memorie van antwoord met producties.
Hierna is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad -:
I [appellante] zal machtigen om [naam 1] , wonende aan het adres [straatnaam 1] 83 te ( [postcode 1] ) [plaats] , in haar plaats te stellen als huurder van de bedrijfsruimte, zijnde een winkelpand gelegen aan de [straatnaam 2] 1 te ( [postcode 2] ) [plaats] ;
II voor recht zal verklaren dat de huurprijs (naar het hof begrijpt: van de bedrijfsruimte aan de [straatnaam 2] 1 te [postcode 2] [plaats] ) per 1 februari 2023
€ 2.567,08 exclusief btw bedraagt, althans dat het hof in goede justitie een bedrag bepaalt;
III [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 4.823,73 inclusief btw aan [appellante] , althans enig ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzuim ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest;
IV [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 607,37 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf datum verzuim, binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest;
IV [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig wordt betaald.
[geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellante] - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten van het hoger beroep inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 tot en met 3.10 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellante] huurt van [geïntimeerden] een winkelruimte aan de [straatnaam 2] 1 te [plaats] (hierna ‘de bedrijfsruimte’). [geïntimeerden] is eigenaar van de bedrijfsruimte.
2.2.
De huurovereenkomst is op 1 augustus 2016 ingegaan voor de duur van vijf jaar met een eventuele verlenging van nog vijf jaar tot en met 31 juli 2026. Na deze periode wordt de huurovereenkomst voortgezet voor telkens één jaar. Beëindiging van de huurovereenkomst geschiedt door opzegging tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste een jaar. De overeengekomen huurprijs bedraagt thans € 2.410,53 (exclusief btw) per maand / € 28.926,36 (exclusief btw) per jaar.
2.3.
[appellante] exploiteert onder de naam [X] een damesmodewinkel in het gehuurde.
2.4.
In een e-mail van 9 april 2021 van [appellante] aan [geïntimeerden] staat:
“(…)
Zoals jullie al hebben begrepen kan ik vanwege gezondheidsredenen [X] niet voortzetten.
Daarom heb ik besloten de onderneming te verkopen en heb ik een geschikte en betrouwbare koper gevonden.
[naam 1] wil [X] voortzetten en wil een indeplaatsstelling van het huurcontract dus vraag ik jullie [naam 1] als huurder te accepteren in mijn plaats.(…)”
[naam 1] zal hierna worden aangeduid als ‘ [naam 1] ’.
2.5.
Daarop heeft [geïntimeerden] bij email van 11 april 2021 als volgt gereageerd:
“(…)
Wij zullen je verzoek tot indeplaatsstelling in behandeling nemen. Alvorens je verzoek door te sturen naar onze jurist, willen wij graag het dossier hieromtrent zo compleet mogelijk hebben.
Volgens de wet hebben wij dan oa nog wel nodig:
1. onderliggende stukken van de bedrijfsoverdracht
2. voldoende financiële waarborgen van de nieuwe huurder
(…)”
2.6.
Bij e-mail van 13 april 2021 heeft [appellante] aan [geïntimeerden] laten weten dat er nog geen onderliggende stukken zijn en dat de koop zal worden gesloten zodra de huurovereenkomst is geregeld. [geïntimeerden] heeft bij e-mail van 16 april 2021 het volgende geschreven:
“(…) Dank voor je bericht. Echter wij kunnen je indeplaatsstelling verzoek niet in behandeling kunnen nemen zonder tenminste:

Een (concept van een) indeplaatsstelling overeenkomst (waaruit oa blijkt wie de nieuwe huurder is, hoe de financiële waarborgen geregeld gaan worden, dat het gaat om een “echte” overname van een bedrijf (en dus niet om de wens om alleen het huurcontract over te nemen en daarna een ander soort bedrijf te starten) etc).
(…)
Maar als je het allemaal te ingewikkeld vindt worden en/of te lang vindt duren voordat wij je verzoek in behandeling kunnen nemen, dan kan je er ook voor kiezen om onze juriste de conceptstukken te laten maken. In dat geval zullen wij de rekening hiervan sturen.
(…)”
2.7.
In een e-mail van 19 april 2021 van [appellante] aan [geïntimeerden] staat:
“(…)
Het lijkt ons een goed idee om de indeplaatsstelling door jullie jurist op te laten stellen en wij zullen daar de kosten van betalen.
(…)”
2.8.
Op 7 mei 2021 heeft [geïntimeerden] een concept indeplaatsstellingsovereenkomst en een concept borgstellingsovereenkomst naar [appellante] gestuurd.
2.9.
Op 20 mei 2021 heeft [appellante] in een e-mail aan [geïntimeerden] geschreven dat [naam 1] niet kan instemmen met de voorgestelde huurverhoging. [appellante] heeft daarbij onder meer het volgende opgemerkt:
“(…)
De wet is duidelijk. Bij een indeplaatsstelling van artikel 290-huurders is het de verhuurder niet toegestaan om een deze indeplaatsstelling aan te grijpen om een huurverhoging door te voeren, tenzij de nieuwe huurder instemt.
(…)
Dat betekent, dat de concept indeplaatsstellingsovereenkomst aangepast dient te worden. (…)
Wanneer jullie de indeplaatsstellingsovereenkomst niet conform bovenstaand verzoek willen aanpassen en tekenen, ben ik genoodzaakt om [naam 2] te adviseren onze advocaat opdracht te geven om vervangende toestemming voor de indeplaatsstelling te verzoeken bij de kantonrechter.
(…)”
2.10.
[geïntimeerden] heeft niet ingestemd met de door [appellante] voorgestelde aanpassingen. Partijen hebben in juni 2021 nog met elkaar gecorrespondeerd, maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.11.
Na de comparitie na aanbrengen bij dit hof die in september 2022 heeft plaatsgevonden, heeft [appellante] op 27 oktober 2022 een bedrijfsplan en op 10 november 2022 diploma’s van [naam 1] opgestuurd naar [geïntimeerden] Het bedrijfsplan beslaat 7 pagina’s en besluit met paragraaf 6 ‘Financieel Plan’ dat één tekstregel bevat:
“De benodigde financiering is afkomstig van mijn vader die ook garant zal staan”.
2.12.
Op 31 oktober 2022 hebben [geïntimeerden] een huurprijswaardebepaling aan [appellante] toegestuurd, waarin de huurwaarde per 1 oktober 2022 getaxeerd is op
€ 32.800,00, en [appellante] verzocht om aan te geven of [naam 1] ‘bereid is deze marktconforme huurprijs te accepteren’.
2.13.
Bij e-mail van 28 november 2022 hebben [geïntimeerden] aan [appellante] laten weten dat zij niet bereid zijn akkoord te gaan met [naam 1] als nieuwe huurder.
2.14.
Bij e-mail van 22 december 2022 hebben [geïntimeerden] aan [appellante] bericht dat de huurprijs - overeenkomstig de indexatiebepalingen in de huurovereenkomst - per 1 februari 2023 zal worden verhoogd met 14,5 % naar € 2.834,57 (exclusief btw). De factuur daarvoor is op 19 januari 2023 aan [appellante] toegezonden.
2.15.
Bij brief van 31 januari 2023 heeft [appellante] hiertegen bezwaar gemaakt en aanspraak gemaakt op terugbetaling van huur wegens teveel betaalde indexering. Op deze brief hebben [geïntimeerden] gereageerd bij e-mails van 2 en 13 februari 2023.
In reactie hierop heeft [appellante] bij e-mail van 24 februari 2023 haar berekening bijgesteld en aanspraak gemaakt op een bedrag van € 4.823,73 inclusief btw wegens onjuiste indexatie over een periode van 5 jaar.

3.3. Beoordeling

Ten aanzien van vordering I, indeplaatsstelling
3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar zou machtigen om [naam 1] met ingang van 1 augustus 2021 in haar plaats te stellen als huurder van de bedrijfsruimte, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure, vermeerderd met kosten en rente.
3.2.
[appellante] heeft aan deze vordering - kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat zij een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van haar onderneming, zoals bedoeld in artikel 7:307 en verder BW, en dat [naam 1] voldoende waarborgen biedt voor een volledige nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering.
3.3.
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd en daartoe - samengevat - gesteld dat [appellante] geen zwaarwichtig belang heeft bij de gevraagde indeplaatsstelling, dat [naam 1] onvoldoende financiële waarborg biedt voor een volledige nakoming van de huurovereenkomst en dat ook niet is voldaan aan de overige toetsingscriteria van artikel 7:307 BW.
3.4.
[geïntimeerden] hebben bij wijze van tegenvordering gevorderd dat de kantonrechter [appellante] zou veroordelen tot betaling van € 872,53 wegens het opstellen van de indeplaatsstellingsovereenkomst, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van € 130,88, en te vermeerderen met rente.
3.5.
[appellante] heeft de tegenvordering gedeeltelijk betwist.
3.6.
De kantonrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellante] afgewezen en de tegenvordering van [geïntimeerden] toegewezen tot een bedrag van
€ 151,25 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.7.
Tegen dit vonnis komt [appellante] op met drie grieven, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking.
3.8.
In de kern richten de grieven van [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter vervat in de rechtsoverwegingen 7.3 tot en met 7.6 van het bestreden vonnis, inhoudende dat het verzoek tot indeplaatsstelling van [naam 1] als huurder van de bedrijfsruimte niet voldoet aan de wettelijke eisen van artikel 7:307 en verder BW.
3.9.
Het hof overweegt als volgt. In artikel 7:307 BW is het volgende bepaald:
“1.
Indien overdracht door de huurder aan een derde van het in het gehuurde door de huurder zelf of een ander uitgeoefende bedrijf gewenst wordt, kan de huurder vorderen dat hij gemachtigd wordt om die derde als huurder in zijn plaats te stellen.
2.
De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder of de ander die het bedrijf uitoefent, een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf en dat hij haar steeds afwijst, indien de voorgestelde huurder niet voldoende waarborgen biedt voor een volledige nakoming van de overeenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering.”
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] met de beoogde indeplaatsstelling van [naam 1] heeft voldaan aan het vereiste van artikel 7:307 BW dat sprake moet zijn van bedrijfsoverdracht, en voorts dat zij dat verzoek tijdig heeft gedaan. Wat partijen verdeeld houdt betreft de vraag of voorts is voldaan aan de volgende cumulatieve vereisten die artikel 7:307 BW stelt:
- [appellante] dient een zwaarwegend belang te hebben bij de indeplaatsstelling (minimaal vereiste voor toewijzing);
- [naam 1] dient voldoende waarborgen te bieden voor een juiste nakoming van de huurovereenkomst en een behoorlijke bedrijfsvoering (verplichte afwijzingsgrond indien hieraan niet is voldaan).
Vervolgens dient, voor zover nog relevant, op grond van artikel 7:307 BW een belangenafweging plaats te vinden.
3.10. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader zal het hof eerst onderzoeken of [naam 1] voldoende waarborgen biedt, omdat bij afwezigheid daarvan de vordering tot indeplaatsstelling dient te worden afgewezen en hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de overige toetsingscriteria geen bespreking meer behoeft.
Voldoende waarborgen3.11. In de context van artikel 7:307 BW dient de in de plaats te stellen huurder voldoende waarborgen te bieden voor (i) een behoorlijke bedrijfsvoering en (ii) nakoming van de huurovereenkomst. De achtergrond van deze verplichte afwijzingsgrond is, dat de verhuurder wordt geconfronteerd met een gedwongen vervanging van de huurder. Dit vormt een doorbreking van de civiele contractsvrijheid die een strenge toets rechtvaardigt.
3.12.
[geïntimeerden] hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat [naam 1] onvoldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering en voor een behoorlijke nakoming van de huurovereenkomst, het volgende aangevoerd:
(a) het door [naam 1] opgestelde bedrijfsplan schiet ernstig tekort waar het de financiële paragraaf betreft, terwijl voorts grondige analyses van bijvoorbeeld de markt, haar concurrentiepositie en de doelgroep ontbreken;
(b) de aangeboden financiële zekerheid voor nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst is onvoldoende omdat (i) onduidelijk is waarvoor de vader van [naam 1] , [naam 3] , precies garant wil staan en (ii) ten aanzien van zijn persoonlijke financiële situatie geen enkele informatie is overgelegd.
Het hof stelt [geïntimeerden] ten aanzien van beide bezwaren in het gelijk, en oordeelt dat [naam 1] onvoldoende waarborgen biedt voor nakoming van de huurovereenkomst. Het volgende is daartoe redengevend.
Ad a bedrijfsplan/behoorlijke exploitatie
3.13.
[geïntimeerden] hebben er belang bij dat hen zekerheid wordt geboden voor een behoorlijke exploitatie van het gehuurde. Het bedrijfsplan zoals door [naam 1] ingediend, zou hiertoe het benodigde inzicht moeten verschaffen. Dit bedrijfsplan schiet (ook) in de ogen van het hof op meerdere punten tekort. De SWOT analyse zoals opgenomen in hoofdstuk 5 bevat geen serieuze analyse van de concurrentiepositie, de markt en de doelgroep. Ook bevat het plan geen gefundeerde onderbouwing van geponeerde stellingen (‘zo weet ik dat veel vrouwen deze grootschaligheid niet waarderen’) . Zoals hiervoor onder 2.11 weergegeven omvat de financiële paragraaf in het bedrijfsplan van [naam 1] onder 6 als enige tekst:
“De benodigde financiering is afkomstig van mijn vader die ook garant zal staan”.
Enige vorm van een financiële onderbouwing in de vorm van (verwachte) kosten, opbrengsten, en de mogelijkheid om de lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst te kunnen voldoen uit de exploitatie van de onderneming, ontbreekt. Dit had temeer van [naam 1] verwacht kunnen en mogen worden, nu zij blijkbaar al enige jaren als bedrijfsleider fungeert. Het ontbreken van dergelijke relevante informatie heeft bij [geïntimeerden] terecht ernstige twijfel doen rijzen over de ondernemerskwaliteiten van [naam 1] .
Ad b financiële zekerheid voor nakoming van de huurverplichtingen
3.14.
[geïntimeerden] hebben terecht aangevoerd dat onduidelijk is welke zekerheid door de vader van [naam 1] precies wordt aangeboden. In het bedrijfsplan is vermeld dat ‘hij garant zal staan’, maar niet duidelijk is of dat betekent een garantie voor nakoming van
alleverplichtingen uit de huurovereenkomst. In de memorie van grieven onder 3.24 is hierover gesteld:
“Ook zal de vader van [naam 1] garant staan”en
“De heer [naam 1] is zelfs bereid om extra zekerheid te bieden door middel van een bankgarantie van 6 maanden huur. (…) [geïntimeerden] hebben destijds (…) al kenbaar gemaakt dat een maximale bankgarantie van 3 maanden huur en een borgstelling van zes maanden huur voldoende is. Voor zover dat nodig zou zijn voor [geïntimeerden] zijn [naam 1] en de heer [naam 1] dus zelfs bereid een dubbele garantie daartoe af te geven”.
Het hof concludeert dat nergens expliciet wordt gesteld dat de vader van [naam 1] voor nakoming van de gehele huurovereenkomst garant wenst te staan, terwijl uit bovengenoemd citaat de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat de aangeboden garantstelling inhoudt: een bankgarantie van 6 maanden en een borgstelling van 6 maanden.
3.15.
Wat hiervan zij, [geïntimeerden] voeren terecht aan dat ten aanzien van de inkomens- en/of vermogenspositie van [naam 3] in privé (de vader van [naam 1] ) geen enkele informatie is overgelegd, en dat de wel verschafte informatie ten aanzien van [naam 1] Holding B.V. niet het gewenste inzicht biedt ten aanzien van de financiële positie van [naam 3] persoonlijk. [appellante] heeft stukken over gelegd waaruit blijkt dat [naam 1] Holding B.V. een eigen vermogen heeft van € 1.934.245,--. Niet duidelijk is evenwel wie de aandeelhouders zijn van de holding en of de Holding schulden heeft. Bovendien geeft financiële informatie over de Holding geen inzicht in de algehele persoonlijke financiële situatie van [naam 3] (inkomen uit en eventuele rekening courant verhouding met de Holding, schulden, lopende verplichtingen etc).
3.16.
De conclusie is dat de verplichte afwijzingsgrond van artikel 7:307 BW zich voordoet en dat hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking behoeft.
De grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Ten aanzien van vordering II en III (hoogte huurprijs en indexering)
3.17.
[appellante] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd zoals weergegeven onder II en III van haar vorderingen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat vanaf aanvang van de huur, indexering van de huur steeds ten onrechte heeft plaatsgevonden per januari, en niet per augustus van elk jaar. [appellante] heeft onder randnummer 2.28 van de memorie van grieven een overzicht opgenomen, waarbij de door [appellante] verschuldigde huurprijs is herrekend op basis van het juiste indexeringsmoment, rekening houdend met een verjaringstermijn van 5 jaar en inclusief de indexering van augustus 2022 (abusievelijk vermeld onder randnummer 2.28 als ‘augustus 20
23’). Uit deze berekening volgt dat de per 1 februari 2023 verschuldigde huurprijs € 2.567,08 zou bedragen, en dat [appellante] over de periode maart 2018 tot en met februari 2023
€ 3.986,55 exclusief btw (€ 4.823,73 inclusief btw) teveel heeft betaald.
3.18.
Voor zover [geïntimeerden] hiertegen inbrengen dat het voor het eerst presenteren van deze vordering in strijd komt met de beginselen van een goede procesorde, faalt hun betoog. De herstelfunctie van het hoger beroep brengt met zich dat partijen nieuwe vorderingen kunnen instellen. Voor zover [geïntimeerden] betogen dat op enig moment na aanvang van de huur nadere afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het tijdstip van indexering, hebben zij deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Voor zover [geïntimeerden] een beroep doen op rechtsverwerking aan de zijde van [appellante] , faalt dit verweer nu het enkele feit dat [appellante] nimmer heeft geprotesteerd tegen het tijdstip van indexering en de huurverhogingen ieder jaar ingaande januari heeft hiertoe onvoldoende is.
[geïntimeerden] hebben de berekeningen betrekking hebbend op de te veel betaalde huur zoals door [appellante] gepresenteerd als zodanig niet betwist, zodat het hof zal uitgaan van de juistheid hiervan. Evenmin heeft Zwering betwist dat, uitgaande van een overeengekomen verhoging van de huurprijs per augustus van ieder jaar, de huurprijs per 1 februari 2023 € 2.567,08 exclusief btw bedraagt.
3.19.
Een en ander betekent dat de vorderingen sub II en III zullen worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de datum van verzuim. Ook de vordering sub IV zal worden toegewezen, nu uit de onder 2.15 weergegeven correspondentie blijkt dat de gemachtigde van [appellante] werkzaamheden heeft verricht om tot incasso van deze vordering te komen en de verschuldigdheid noch de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten wordt betwist door [geïntimeerden] De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt eveneens toegewezen nu hiertegen geen verweer is gevoerd.
3.20.
Het hof ziet in het gegeven dat een deel van de vorderingen in hoger beroep wordt toegewezen aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart voor recht dat de huurprijs van de bedrijfsruimte van de bedrijfsruimte (aan de [straatnaam 2] 1 te [postcode 2] [plaats] ) per 1 februari 2023 € 2.567,08 exclusief btw bedraagt;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van € 4.823,73 inclusief btw te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW, indien [geïntimeerden] niet binnen 14 dagen na betekening van het arrest aan deze veroordeling voldoet;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van € 607,37 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW indien [geïntimeerden] niet binnen 14 dagen na betekening van het arrest aan deze veroordeling voldoet;
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, T.S. Pieters en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.