ECLI:NL:GHAMS:2023:2612

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
23-002533-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met toerekening van opbrengst aan betrokkenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2020. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het bedrijfsmatig telen van hennep en deelname aan een criminele organisatie. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 144.495,16, maar dit bedrag werd later bijgesteld naar € 215.262,99. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 172.210,- en legde de betrokkene een betalingsverplichting op van € 164.710,-. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het Openbaar Ministerie opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de betrokkene een zesde deel van de opbrengst van de hennepkwekerij toebedeeld moest krijgen, terwijl de overige opbrengst aan andere betrokkenen werd toegerekend. Het hof heeft de totale opbrengst van de hennepkwekerij vastgesteld op € 1.038.741,97, met kosten van € 192.089,99, wat resulteert in een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 846.651,98. Na matiging van het bedrag, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op € 136.108,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002533-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 2 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2020 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met parketnummer 15-870038-16 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats],
adres: [adres 1].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg schriftelijk gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr wordt geschat, wordt vastgesteld op € 144.495,16 en aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Ter terechtzitting van 2 oktober 2020 heeft de officier van justitie dit bedrag bijgesteld tot (uiteindelijk) € 215.262,99.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 oktober 2020 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 172.210,- en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 164.710,-.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Veroordeling

De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd en voor zover hier van belang – het medeplegen van het bedrijfsmatig telen van hennep in de periode van 2 december 2015 tot en met 23 december 2015 (feit 2) en deelname aan een criminele organisatie, welke organisatie onder meer tot oogmerk had het bedrijfsmatig telen van hennep, in de periode van 20 juli 2015 tot en met 12 januari 2016 (feit 3). Deze veroordeling is onherroepelijk.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2023 en 12 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 111.207,43. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de betrokkene – gelet op zijn coördinerende en sturende rol in de criminele organisatie en het feit dat dat hij de persoon was die het pand huurde – meedeelde in de opbrengst van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2]. Daarbij gaat de
advocaat-generaal uit van een samenwerkingsverband waarbinnen in totaal vijf personen een dusdanig zware rol hebben gehad dat het aannemelijk is dat zij in die opbrengst hebben gedeeld, te weten [naam 1], [naam 2], [naam 3], de medebetrokkene [naam 4] en de betrokkene. Omdat uit het dossier volgt dat [naam 1] de grote man in de organisatie lijkt te zijn en verantwoordelijk zou zijn voor de financiering, dient aan hem drie zevende deel van de opbrengst te worden toegerekend en aan de overige personen een zevende deel. Bij de berekening van de (totale) opbrengst van de hennepkwekerij gaat de advocaat-generaal uit van een kweekperiode van 1 maart 2013 tot 23 december 2015, met dertien oogsten in kweekruimte 1 en veertien oogsten in kweekruimte 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de in het ontnemingsrapport genoemde (gebruikelijke) indicatoren zoals stof en vervuiling onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat sprake is geweest van dertien respectievelijk veertien eerdere oogsten, in plaats van de twee eerdere oogsten in elke ruimte waarover de betrokkene heeft verklaard. Dat het pand eerder werd gehuurd voegt daar niets aan toe, aangezien de betrokkene daar met zijn bedrijf werkzaam was. De verklaring van de betrokkene vindt bovendien steun in de getuigenverklaring van de medebetrokkene [naam 4]. Daarnaast kunnen de productiedata op de in de hennepkwekerij gebruikte materialen niet als indicatie gelden om het startmoment van de hennepkwekerij vast te stellen, omdat is gebleken dat in bouwmarkten materialen worden verkocht met veel oudere productiedata. Voorts zijn door de verdediging stukken overgelegd waaruit blijkt dat de materialen voor de opbouw van de kwekerij in juli 2015 zijn gekocht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het voordeel te schatten en daarbij uit te gaan van twee eerdere oogsten.
De betrokkene zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een schrijffout in het dossier, omdat beide kweekruimtes even groot waren. Volgens de betrokkene stonden in kweekruimte 2 ook 378 hennepplanten in plaats van de geverbaliseerde 578.
Het oordeel van het hof
Grondslag
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen. Ook kan wederrechtelijk voordeel verkregen uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, worden ontnomen (artikel 36e lid 2 Sr).
De betrokkene is veroordeeld ter zake van het medeplegen van het bedrijfsmatig telen van hennep in de periode van 2 december 2015 tot en met 23 december 2015 in/vanuit een pand aan de [adres 3] (knipperij), in/vanuit een pand aan de [adres 4] (drogerij) en in/vanuit een pand aan de [adres 2] (kwekerij). Het hof is van oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat de betrokkene zich in de periode voorafgaand aan deze bewezen verklaarde periode eveneens schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet, ten aanzien van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2], en dat hij uit al deze feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof gaat, evenals het ontnemingsrapport, uit van een kweekperiode van deze kwekerij van 1 maart 2013 tot 23 december 2015, op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Aantal oogsten en betrokkenheid van betrokkene
Op 23 december 2015 is in een kelder in een pand aan de [adres 2] een hennepkwekerij met twee kweekruimtes aangetroffen. In kweekruimte 1 stonden 383 potten. In deze potten hadden hennepplanten gestaan waarvan een deel reeds was geknipt en een deel nog steeds in de kweekruimte lag. In kweekruimte 2 zijn 578 (potten met) hennepplanten aangetroffen. [1] Anders dan de betrokkene heeft aangevoerd, ziet het hof geen reden te twijfelen aan het aantal van 578, welk aantal ook door het hof in de strafzaak onherroepelijk is bewezen verklaard. Er zijn geen aanwijzingen dat de twee kweekruimtes afzonderlijk zijn opgebouwd. Wel is aannemelijk dat er een week verschil zat tussen de kweekcyclussen, omdat de hennepplanten in kweekruimte 1 op 23 december 2015 werden geknipt terwijl de hennepplanten in kweekruimte 2 maximaal een week oud waren. [2]
Het pand werd met ingang van 1 januari 2013 gehuurd op naam van [bedrijf 1], vertegenwoordigd door de betrokkene. De huurovereenkomst is gedateerd 22 december 2012. [3] De aangetroffen omstandigheden wijzen erop dat het pand specifiek ten behoeve van de hennepteelt werd gehuurd. Er zijn geen omstandigheden aangetroffen waaruit zou blijken dat er andere werkzaamheden in het pand werden verricht. De kwekerij was zeer professioneel opgezet. Hij was voorzien van een geheel geautomatiseerd irrigatiesysteem en het klimaat in de kweekruimtes werd volledig automatisch geregeld door twee opticlimates. [4]
Daarnaast zijn diverse goederen aangetroffen die zijn gebruikt voor het opbouwen van de kwekerij met een productiedatum daterend uit 2012 en januari 2013. Een aantal van deze goederen vallen onder de zogenoemde courante goederen, dat wil zeggen dat deze na de productie over het algemeen binnen een zeer korte tijd worden verkocht. De kweekruimtes waren opgebouwd uit OSB-platen van 8 november 2012, er waren pvc-buizen gebruikt van 16 juni 2012, de buizen die werden gebruikt voor de irrigatie in de kweekruimtes waren van 3 september 2012, het verwerkte water van de opticlimates werd afgevoerd met een pvc-buis van 16 januari 2013 en de buizen voor de elektrasnoeren van de assimilatielampen waren van 11 en 16 januari 2013. Bovendien zijn in een ruimte naast de kweekruimtes gebruikte bussen purschuim – dat in een ongeopende verpakking twaalf maanden houdbaar is – aangetroffen met een productiedatum van 9 augustus 2012.
Verder lag er een dikke laag stof op de houten bovenzijde van de kweekruimtes. Deze stoflaag was niet verstoord. Ook lag er stof op koolstoffilters, kappen van armaturen van assimilatielampen, een stoffilter van een koolstofcilinder, aanwezige elektra en rotorbladen van ventilatoren. In beide kweekruimtes was – naast deze grote stofvervuiling – op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten bovendien sprake van een extreme laag kalkafzetting. Voorts waren de houten latten waaraan de assimilatielampen waren opgehangen verkleurd. Ook het purschuim – dat onder invloed van UV-licht langzaam wordt afgebroken – was ernstig verkleurd, waarbij de bovenlaag reeds was afgebroken. [5]
Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden erop duiden dat de hennepkwekerij begin 2013, direct na de aanvang van de huurovereenkomst van het pand, in de kelder is opgebouwd. Dat deze kwekerij pas in juli 2015 door de betrokkene en de medebetrokkene [naam 4] zou zijn opgezet, is ongeloofwaardig. De door de raadsman in eerste aanleg bij conclusie van antwoord als bijlage twee overgelegde stukken – een verklaring van E. Beukenkamp en twee zogenoemde contantbonnen – leiden het hof niet tot een ander oordeel.
Dat het pand aan de [adres 2] vanaf 1 januari 2013 specifiek voor de hennepteelt werd gehuurd, leidt het hof ook af uit de verklaring van de medebetrokkene [naam 5]. Hij heeft verklaard dat hij in 2014 bij het knippen van hennep betrokken is geraakt en dat de betrokkene en de medebetrokkene [naam 4] degenen waren die ’s ochtends de hennep(-planten) in blauwe olievaten kwamen brengen en die ’s avonds de geknipte en gesealde henneptoppen in een grote boodschappentas kwamen ophalen. Hij wist dat de betrokkene toen al een locatie op zijn naam had staan waar hennep werd gekweekt. Uit zijn verklaring blijkt verder dat hij in 2015 ook zelf een hennepkwekerij op zijn naam heeft gehad, althans in zijn kledingzaak “[bedrijf 2]”.
“Puur voor de hennep was deze kledingzaak opgezet. (…) De hennepkwekerij werd als een bedrijf vermomd. (…) zo gingen ze te werk”, aldus [naam 5]. Volgens hem ging het om bedrijven die eigenlijk niet bestonden. [naam 1] had de leiding en hij heeft de betrokkene horen zeggen dat hij bij [naam 1] zijn belasting moest doen. [6] Deze verklaring van [naam 5] wordt ondersteund door het feit dat de betrokkene, die sinds 12 oktober 2012 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] was [7] , het bedrijf van [naam 1] heeft overgenomen [8] en dit bedrijf nauwelijks omzet en winst maakte. In 2013 was de omzet € 30.449,-, in 2014 € 56.702,- en in 2015 € 48.982,-. In 2013 was de winst uit de onderneming € 13.500,-. De betrokkene heeft bij de Belastingdienst opgegeven dat hij in 2015 € 11.981,- aan nettoloon heeft ontvangen uit het bedrijf. In 2013 en 2014 heeft hij hieruit geen loon ontvangen. [9] Deze cijfers staan in schril contrast met de huurprijs van het pand aan de [adres 2] van € 21.000,- per jaar. [10] Daarnaast is in de woning van [naam 1] aan de [adres 5], onder andere op een USB-stick, diverse (financiële) administratie van [bedrijf 1] aangetroffen. [11] Ook in een pand aan de [adres 6] – welk pand in gebruik was bij (onder andere) [naam 1] – is op een laptop (financiële) administratie van het bouwbedrijf aangetroffen, waaronder bankafschriften. [12] Op deze bankafschriften valt op dat rond de datum van de maandelijkse huurbetaling van het pand aan de [adres 2] telkens een contante geldstorting plaatsvindt van een groter bedrag dan de maandelijkse huurprijs van € 1.750,-.
Er rekening mee houdend dat de opbouw van een hennepkwekerij als de onderhavige maximaal twee maanden zal duren [13] , gaat het hof gelet op het voorgaande uit van een kweekperiode van 1 maart 2013 tot 23 december 2015. Op basis van een kweekcyclus van tien weken, hebben er in kweekruimte 1 dertien gerealiseerde oogsten plaatsgevonden en in kweekruimte 2 veertien gerealiseerde oogsten.
De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het pand rond het aangaan van de huurovereenkomst heeft bezichtigd en dat hij het pand vervolgens vanaf 1 januari 2013 in gebruik heeft gehad. Er was geen sprake van een eerdere kwekerij in het pand. Hij heeft de kwekerij samen met onder andere de medebetrokkene [naam 4] opgezet. [14]
Toerekening
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het criminele samenwerkingsverband dat deelde in de opbrengst van de hennepkwekerij aan de [adres 2], naast de betrokkene en de medebetrokkene [naam 4], mede bestond uit [naam 1] en zijn broers [naam 3] en [naam 2]. [naam 1] had een leidinggevende rol en beheerde de panden en de financiën van de groep, waarbij hij werd ondersteund door zijn broers. De betrokkene en [naam 4] regelden onder meer de hennepknippers, zorgden voor het vervoer van de (op locatie geknipte) hennep en hebben in het pand aan de [adres 4] een ruimte ingericht voor het drogen van de henneptoppen, zoals in het onherroepelijke arrest in de strafzaak van de betrokkene van 14 juni 2019 (pagina 36) is beschreven. Het hof acht dan ook aannemelijk dat twee derde deel van de opbrengst aan [naam 1] en zijn broers moet zijn toegekomen. Het overige deel kan aan de betrokkene en [naam 4] worden toegerekend, dus beiden een zesde deel. Anders dan de verdediging ziet het hof de rol van de betrokkene als een dusdanig cruciale dat dit deel reëel is.
Opbrengst
In kweekruimte 1 zijn 383 potten aangetroffen met 17 potten per vierkante meter. In kweekruimte 2 zijn 578 (potten met) hennepplanten aangetroffen met 26 hennepplanten per vierkante meter. [15] Het hof ontleent de opbrengst hennep in grammen aan de algemene uitgangspunten die zijn opgenomen in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie zoals herzien per 1 november 2010 (hierna: het BOOM-rapport).
Kosten
Het hof zal met betrekking tot de inkoopprijs van de stekken, de overige variabele kosten, de afschrijvingskosten en de kosten van de knippers uitgaan van hetgeen daarover in het BOOM-rapport is opgenomen. Ten aanzien van de huisvestingkosten gaat het hof uit van de huurprijs van € 21.000,- per jaar. [16] Per kweekcyclus van tien weken betreft de huurprijs € 4.038,46 (€ 21.000,- / 52 x 10). Per kweekruimte komt dit neer op € 2.019,23. Van elektriciteitskosten is niet gebleken, nu de stroom illegaal werd afgenomen.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de kelder van zijn woning op het adres [adres 3] acht à negen keer heeft verhuurd om wiet te knippen en dat hij daar € 2.500,- per keer voor heeft ontvangen. In het voordeel van de betrokkene gaat het hof uit van een bedrag van € 22.500,- (9 x € 2.500,-) dat aan [getuige] is betaald voor het huren van deze ruimte.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande wordt de berekening als volgt.
Opbrengst
Kweekruimte 1:
383 planten x 27,2 gram (17 planten per vierkante meter) 10.417,60 gram hennep
Opbrengst per oogst: 10,4176 kilogram hennep x € 3.280,- € 34.169,73
Totale opbrengst: € 34.169,73 x 13 oogsten € 444.206,49
Kweekruimte 2:
578 planten x 22,4 gram (26 planten per vierkante meter) 12.947,20 gram hennep
Opbrengst per oogst: 12,9472 kilogram hennep x € 3.280,- € 42.466,82
Totale opbrengst: € 42.466,82 x 14 oogsten € 594.535,48
Totale opbrengst beide kweekruimtes € 1.038.741,97
Kosten
Kweekruimte 1:
Afschrijvingskosten (383 planten) € 250,00
Inkoopprijs stekken (383 x € 2,85) € 1.091,55
Overige variabele kosten (383 x € 3,33) € 1.275,39
Kosten knippers (383 x € 2,-) € 766,00
Huisvestingskosten € 2.019,23
Kosten per oogst € 5.402,17
Totale kosten: € 5.402,17 x 13 oogsten € 70.228,21
Kweekruimte 2:
Afschrijvingskosten (578 planten) € 350,00
Inkoopprijs stekken (578 x € 2,85) € 1.647,30
Overige variabele kosten (578 x € 3,33) € 1.924,74
Kosten knippers (578 x € 2,-) € 1.156,00
Huisvestingskosten € 2.019,23
Kosten per oogst € 7.097,27
Totale kosten: € 7.097,27 x 14 oogsten € 99.361,78
Kosten knipruimte [adres 3] € 22.500,00
Totale kosten € 192.089,99
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
€ 1.038.741,97 - € 192.089,99 = € 846.651,98 / 6 = (afgerond)
€ 141.108,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 106.207,43, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. De matiging betreft tien procent van het door de advocaat-generaal berekende wederrechtelijk verkregen voordeel, gelimiteerd tot € 5.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de betalingsverplichting op nihil te stellen, althans aanzienlijk te matigen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de betrokkene geen draagkracht heeft en dat er op korte of middellange termijn geen uitzicht bestaat op betaling van enig behaald voordeel. Bij de doorzoekingen is geen relevant vermogen aangetroffen en de betrokkene heeft aanzienlijke schulden.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Deze termijn is aangevangen op de datum waarop de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft aangekondigd, te weten 9 maart 2017. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 vonnis gewezen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is deze termijn in eerste aanleg met een jaar en ruim zeven maanden overschreden. Het hoger beroep is ingesteld op 9 november 2020. Nu de ontnemingszaak in hoger beroep is afgerond bij arrest van 2 november 2023, is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden met nog eens een jaar. Het hof ziet daarin aanleiding het te betalen bedrag te matigen met een bedrag van € 5.000,-.
In het ontnemingsgeding kan – vooruitlopend op de executiefase – de draagkracht van de betrokkene alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld, indien ter terechtzitting aanstonds voldoende concreet onderbouwd wordt aangevoerd dan wel anderszins blijkt dat de betrokkene nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft dan wel zal krijgen. Dat is niet het geval. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de betrokkene nu en in de toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om aan de betalingsverplichting te voldoen. Er is dan ook in dit stadium geen reden om op grond van de draagkracht van de betrokkene de betalingsverplichting op nihil vast te stellen, althans aanzienlijk te matigen.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 136.108,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 141.108,00 (honderdeenenveertigduizend honderdacht euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 136.108,00 (honderdzesendertigduizend honderdacht euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 november 2023.
Mr. Koolen-Zwijnenburg en mr. Gielen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]
12.[…]
13.[…]
14.[…]
15.[…]
16.[…]