ECLI:NL:GHAMS:2023:2611

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
23-002512-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2020. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de bedrijfsmatige teelt van hennep. De betrokkene, geboren in 1986 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 144.495,16, maar de rechtbank stelde dit vast op € 172.210,-. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, maar dit is later ingetrokken, waardoor de veroordeling onherroepelijk is geworden.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 22 september en 12 oktober 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 52.000,- schatte. De betrokkene verklaarde dat hij sinds 2014 regelmatig hennep heeft geknipt en daar ongeveer € 26.000,- mee heeft verdiend. De verdediging stelde echter dat het totale bedrag dat de betrokkene had verdiend lager was, namelijk tussen de € 18.300,- en € 20.100,-. Het hof oordeelde dat de betrokkene zich ook schuldig had gemaakt aan overtredingen van de Opiumwet en dat hij wederrechtelijk voordeel had verkregen.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 26.000,-. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn, werd de betalingsverplichting aan de Staat gematigd tot € 23.400,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de duur van de gijzeling werd bepaald op maximaal 468 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002512-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 2 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2020 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met parketnummer 15-872027-15 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats],
thans uit andere hoofde gedetineerd in Justitieel Complex [plaats].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg schriftelijk gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr wordt geschat, wordt vastgesteld op € 144.495,16 en aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Ter terechtzitting van 14 oktober 2020 heeft de officier van justitie dit bedrag bijgesteld tot (uiteindelijk) € 215.262,99.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 oktober 2020 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 172.210,- en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 167.210,-.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Veroordeling

De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd en voor zover hier van belang – het medeplegen van het bedrijfsmatig telen van hennep in de periode van 2 december 2015 tot en met 23 december 2015 (feit 2) en deelname aan een criminele organisatie, welke organisatie onder meer tot oogmerk had het bedrijfsmatig telen van hennep, in de periode van 20 juli 2015 tot en met 12 januari 2016 (feit 3).
Het namens de betrokkene tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is bij akte van 30 juni 2022 ingetrokken, zodat de veroordeling onherroepelijk is.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2023 en 12 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 52.000,-. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de betrokkene weliswaar is vrijgesproken van betrokkenheid bij de hennepplantage aan de [adres 1], maar dat – gelet op zijn rol in de criminele organisatie – voldoende aannemelijk is dat hij desalniettemin voordeel heeft genoten uit hennepteelt. De betrokkene heeft ter terechtzitting van 22 september 2023 verklaard dat hij vanaf 2014 regelmatig hennep heeft geknipt en daar ongeveer € 26.000,- mee heeft verdiend. Daarnaast beheerde hij als bewoner van de (boven-)woning aan de [adres 2] de droogruimte voor de henneptoppen, onder andere afkomstig van de hennepkwekerij aan de [adres 1]. Ook was hij betrokken bij het schoonmaken en opruimen van de panden en zorgde hij voor eten voor de knippers. De betrokkene heeft verklaard dat hij op enig moment € 6.000,- per oogst zou gaan verdienen als een locatie op zijn naam zou staan of als men hem meer kon vertrouwen. Gelet op zijn rol lijkt de betrokkene dat vertrouwen te hebben gekregen, waardoor het voordeel van de betrokkene minstens het dubbele van € 26.000,- betreft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de betrokkene volgens de berekening van de verdediging in totaal € 18.300,- respectievelijk € 20.100,- heeft verdiend met het knippen van hennep. Daarbij gaat de raadsman uit van de verklaring van de betrokkene, te weten dat hij met een frequentie van om de zes à acht weken hennep knipte, voor € 15,- per uur voor maximaal tien uur per dag en veelal twee werkdagen per keer, en rekent de raadsman – in het nadeel van de betrokkene – vanaf 1 januari 2014. De betrokkene had als knipper/opruimer een ondergeschikte rol. Hij beheerde ook niet de droogruimte aan de [adres 2].
Het oordeel van het hof
Grondslag
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen. Ook kan wederrechtelijk voordeel verkregen uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, worden ontnomen (artikel 36e lid 2 Sr).
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is veroordeeld ter zake van het medeplegen van het bedrijfsmatig telen van hennep in de periode van 2 december 2015 tot en met 23 december 2015 in/vanuit een pand aan de [adres 3] (knipperij) en in/vanuit een pand aan de [adres 2] (drogerij). Het hof is van oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat de betrokkene zich in de periode voorafgaand aan deze bewezen verklaarde periode eveneens schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 3 onder B van de Opiumwet en dat hij uit al deze feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden.
De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij sinds 2014 regelmatig hennep heeft geknipt. Hij deed dat om de zes à acht weken en kreeg € 15,- per uur. In totaal heeft hij met de hennepteelt rond de € 26.000,- verdiend. [1]
Het hof acht deze verklaring van de betrokkene aannemelijk. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat onvoldoende concreet uit het dossier is gebleken dat de betrokkene beheerder was van de hennepdrogerij in het pand aan de [adres 2] en/of dat hij een dusdanig grote rol in de criminele organisatie had waardoor hij minstens het dubbele zou hebben verdiend.
Gelet op het voorgaande, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van
€ 26.000,-.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 46.800,-, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. De matiging betreft tien procent van het door de advocaat-generaal berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de betalingsverplichting met meer dan het door de rechtbank toegepaste bedrag van € 5.000,- te matigen, omdat de schending van de redelijke termijn in hoger beroep is toegenomen.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Deze termijn is aangevangen op de datum waarop de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft aangekondigd, te weten 9 maart 2017. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 vonnis gewezen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is deze termijn in eerste aanleg met een jaar en ruim zeven maanden overschreden. Het hoger beroep is ingesteld op 4 november 2020. Nu de ontnemingszaak in hoger beroep is afgerond bij arrest van 2 november 2023, is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden met nog eens een jaar. Het hof ziet daarin aanleiding het te betalen bedrag te matigen met tien procent, dus met een bedrag van € 2.600,-.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 23.400,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 26.000,00 (zesentwintigduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 23.400,00 (drieëntwintigduizend vierhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 468 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 november 2023.
Mr. Koolen-Zwijnenburg en mr. Gielen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.De verklaring van de betrokkene, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2023.