ECLI:NL:GHAMS:2023:2600

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.299.774/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake donorovereenkomst en omgangscontact tussen donor en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een donor en een ontvanger van sperma, waarbij de ontvanger vorderingen heeft ingesteld tot omgangscontact tussen de donor en de minderjarige die uit de donorovereenkomst is geboren. De rechtbank had eerder de vorderingen van de ontvanger afgewezen. De ontvanger, aangeduid als [eiser], vorderde nakoming van de donorovereenkomst, waarin was afgesproken dat de donor, aangeduid als [gedaagde], twee keer per jaar contact zou hebben met de minderjarige. Het hof overwoog dat er geen concrete afspraken waren gemaakt die de ontvanger in staat stelden om een vordering tot contact in te stellen. Het hof benadrukte dat het belang van de minderjarige zwaar weegt in de afweging en dat de gedragingen van de ontvanger, die recentelijk was veroordeeld voor belaging van de donor, een belemmering vormen voor het contact. Het hof concludeerde dat het contact tussen de donor en de minderjarige op dit moment niet in het belang van het kind is en wees de vorderingen van de ontvanger af. Daarnaast behandelde het hof de incidentele vorderingen van de donor, die schadevergoeding eiste voor psychische stress en een contactverbod aan de ontvanger wilde opleggen. Het hof wees deze vorderingen ook af, omdat de donor onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.299.774/01
zaaknummer rechtbank : C/13/684510 / HA ZA 20-558
arrest van de meervoudige familiekamer van 31 oktober 2023
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat mr. R.M. Vessies te Haarlem,
tegen
[gedaagde ] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat mr. S.L. Fronik te Haarlem.
Partijen worden hierna [eiser] respectievelijk [gedaagde ] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[eiser] is bij dagvaarding van 14 juni 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank van 17 maart 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [eiser] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [gedaagde ] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens wijziging van eis;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte overleggen producties van 27 december 2022 aan de zijde van [gedaagde ] (productie 27 t/m 32);
- antwoordakte van 24 januari 2023 aan de zijde van [eiser] (productie 1 tot en met 3).
Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 juni 2023 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [gedaagde ] heeft nog producties in het geding gebracht (producties 33 t/m 36). De producties 4 van de zijde van [eiser] en 37 van de zijde van [gedaagde ] maken geen deel uit van het procesdossier, zoals reeds ter zitting in hoger beroep is beslist.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[eiser] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, alsnog, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, [gedaagde ] zal veroordelen tot nakoming van de donorovereenkomst en
(hof: te bepalen dat)hij twee keer per jaar contact heeft met [minderjarige] , in juni (voor het eerst op 18 juni 2022) en in december (voor het eerst op 17 december 2022) telkens vanaf 12.00 uur en vervolgens ieder jaar op de zaterdag die het dichtst ligt bij de 18de juni en de 17de december, een en ander of straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde ] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met veroordeling van [gedaagde ] in de kosten van de procedure in beide instanties.
[gedaagde ] heeft geconcludeerd [eiser] niet ontvankelijk te verklaren dan wel haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
[gedaagde ] heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het vonnis van 17 maart 2021 voor zover in hoger beroep bestreden zal vernietigen en dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, zal bepalen dat:
1) [eiser] een schadevergoeding van € 2.000,- aan [gedaagde ] dient te voldoen uit hoofde van de psychische stress die [gedaagde ] heeft geleden ten gevolge van de valse aangifte/onrechtmatige gedraging van [eiser] van de mishandeling;
2) [eiser] een schadevergoeding van € 2.000,- aan [gedaagde ] dient te voldoen uit hoofde van de psychische stress die [gedaagde ] heeft geleden ten gevolge van de valsheid in geschrifte/onrechtmatige gedraging die [eiser] heeft gedaan door het manipuleren van een WhatsAppbericht bij de bijzondere curator;
3) [eiser] wordt verboden contact op te nemen met [gedaagde ] en/of hem te benaderen, waarbij zij voor iedere keer dat zij contact met [gedaagde ] opneemt een dwangsom van €2.000,- verbeurt;
4) [eiser] een schadevergoeding van € 8.400,- aan [gedaagde ] dient te voldoen uit hoofde van de tijd welke [gedaagde ] heeft moeten besteden door de verschillende procedures welke [eiser] tegen [gedaagde ] is gestart.
[eiser] heeft geconcludeerd de vorderingen van [gedaagde ] af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde ] in de kosten van de procedure in beide instanties.
[gedaagde ] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.4. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Partijen hebben op 23 oktober 2017 een donorovereenkomst gesloten. Daarin zijn de man als donor en de vrouw als ontvanger, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“Artikel 1
1. Deze overeenkomst bevat de gehele overeenkomst tussen Ontvanger en Donor. Er zijn geen andere beloftes, afspraken of voorstellen tussen Ontvanger en Donor gemaakt c.q. gedaan dan die welke expliciet in deze overeenkomst zijn opgenomen.
2. Elke wijziging in de afspraken tussen Ontvanger en Donor welke afwijkt van deze overeenkomst, zal pas van kracht zijn indien de daaromtrent opgemaakte aanvullende overeenkomst door Ontvanger en Donor is ondertekend.
Artikel 2
1. Achtergrond
Ongeveer twee jaar geleden (medio 2015) heeft donor een spermadonatie gedaan bij het Acibadem Sistina Hospital in [plaats] . Het gedoneerde materiaal is tot nu toe nergens voor gebruikt. Donor staat toe dat ontvanger zijn sperma wat in genoemd hospitaal ligt opgeslagen gebruikt voor kunstmatige inseminatie en/of een IVF behandeling. (…)
Het gedoneerde materiaal zal enkel en uitsluitend door Ontvanger gebruikt worden.
(…)
Als er ooit een juridisch geschil voortkomt uit dit contract, zal dat voor de Nederlandse rechter worden gebracht.
Donor en Ontvanger hebben geen relatie, anders dan een zakelijke relatie betreffende deze donorovereenkomst.
(…)
Artikel 3
1. Er zal geen familieleven en/of familierechtelijke betrekkingen tussen Donor en het kind c.q. de kinderen die uit de spermadonaties zijn/worden geboren bestaan of ontstaan. Ontvanger en Donor zien af van alle rechten op legaal en financieel gebied die normaal gesproken zouden ontstaan tussen Donor en het kind c.q. de kinderen dat/die als gevolg van de spermadonaties wordt/worden geboren.
Ontvanger zal nooit donor om financiële ondersteuning vragen voor de opvoeding van het uit deze overeenkomst geboren kind. Dit is voor zover bekend bij Donor en Ontvanger altijd het uitgangspunt bij een spermadonatie. In dit geval wordt op verzoek van donor als toevoeging vermeld dat ontvanger zegt dat niet alleen nooit te zullen doen maar het ook nooit nodig te hebben. Ontvanger heeft op het moment van tekenen een fulltime arbeidscontract voor onbepaalde tijd, en geen zwaarwegende financiële verplichtingen afgezien van een hypotheek. Ontvanger verklaart financieel goed voor het kind te kunnen zorgen.
2. De belangrijkste twee redenen om op deze manier een donor te zoeken, in plaats van via een ziekenhuis, zijn: 1) Voor Ontvanger geeft het persoonlijk kennen van de donor een completer beeld dan een anonieme donor via een ziekenhuis. 2) Op voorwaarde dat er geen familieleven ontstaan en/of familierechtelijke betrekkingen ontstaan (zie artikel 3 lid 1, en artikel 4) wordt afgesproken dat het kind op een vroegere leeftijd zijn vader ontmoet, dan mogelijk is wanneer een anonieme donor gebruikt wordt. Met een anonieme donor via een ziekenhuis kan het wettelijk gezien pas op de 16e verjaardag van het kind. Het uitgangspunt is twee maal per jaar een bezoek van de donor aan het kind (op voorwaarde dat er geen familierechtelijke betrekkingen ontstaan), zodat het kind vanaf zijn jeugd weet van wie hij afstamt. Dat wordt door Ontvanger en Donor gezien als beter voor de sociaal-emotionele en psychologische ontwikkeling van het kind.
Artikel 4
1. Ontvanger mag Donor identificeren naar het kind en haar familie. Ontvanger verklaart dat zij Donor nimmer als de ouder van het kind c.q. de kinderen zal identificeren naar familieleden van Donor of anderszins, zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Donor.
(…)
3. Contact tussen donor en het kind zal in elk geval verenigbaar moeten zijn met de bedoeling van Ontvanger en Donor om alle ouderlijke rechten van Donor en zijn verantwoordelijkheden te verbreken.
(…)
Artikel 5
(…)
2. Ontvanger en Donor ondertekenen deze overeenkomst mede om aan te geven dat zij op de hoogte zijn van de inhoud van deze overeenkomst en daarmee instemmen.”
2.2.
Uit [eiser] is [in] 2019 te [plaats A] [minderjarige] (hierna [minderjarige] ) geboren.
2.3.
Bij beschikking van 8 januari 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem is [eiser] – overeenkomstig het advies van de bijzondere curator die door de rechtbank in deze procedure was benoemd - niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [gedaagde ] van [minderjarige] . Tevens is [eiser] in de proceskosten van [gedaagde ] veroordeeld.
2.4.
Bij beschikking van de beklagkamer van het gerechtshof Amsterdam van 3 augustus 2020 is het beklag van [gedaagde ] ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering gegrond bevonden en heeft de beklagkamer de officier van justitie bevolen [eiser] te vervolgen voor het feit waarop het beklag betrekking heeft, kort gezegd langdurige belaging van [gedaagde ] door [eiser] .
2.5.
De strafkamer van het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 24 mei 2023 bewezen geacht dat [eiser] in de periode van 9 maart 2018 tot en met 3 juni 2019 [gedaagde ] heeft belaagd. Het hof heeft [eiser] veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de vordering van [gedaagde ] tot schadevergoeding ter zake van immateriële schade tot het bedrag van € 1.000,- toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018, en voor het overige (een bedrag van € 2.000,-) de gevorderde immateriële schade afgewezen. Het hof heeft [gedaagde ] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering van € 13.010,- aan materiële schade, nu onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde is veroorzaakt.

3.Beoordeling

in principaal hoger beroep
3.1.
Tussen partijen is in geschil of uit hoofde van de donorovereenkomst jaarlijks twee maal omgang dient te zijn tussen [gedaagde ] en [minderjarige] . De rechtbank heeft de vordering daartoe van [eiser] afgewezen. [eiser] vordert in hoger beroep nakoming van de donorovereenkomst, waarbij zij haar eis (op dit onderdeel) iets heeft aangepast, het gaat dan om de data waarop de omgang tussen [minderjarige] en [gedaagde ] zou moeten plaatsvinden. [eiser] heeft drie grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
[gedaagde ] heeft verweer gevoerd.
3.2.
Het hof overweegt dat, indien het afgaat op de tekst van de bedingen van de donorovereenkomst waarvan [eiser] nakoming vordert, geen concrete afspraken tussen [gedaagde ] en [eiser] zijn aan te wijzen, op grond waarvan [eiser] op dit moment een vordering ten aanzien van contact tussen [gedaagde ] en [minderjarige] in rechte jegens [gedaagde ] geldend kan maken.
Duidelijk is, gelet op artikel 3 onder 2 van die overeenkomst, dat [gedaagde ] en [eiser] hebben beoogd al in een vroeg stadium, in ieder geval voor het zestiende levensjaar, contacten tussen [gedaagde ] en [minderjarige] tot stand te brengen met als uitgangspunt twee maal jaarlijks een bezoek. Ook is duidelijk dat de donorovereenkomst de nodige ruimte laat voor uitleg ten aanzien van het contact tussen [gedaagde ] en [minderjarige] , omdat enerzijds het ontstaan van een familierechtelijke betrekking uitdrukkelijk wordt uitgesloten, terwijl anderzijds het op enig moment aangaan van tweejaarlijkse contacten tussen het kind en de donor wordt beschreven.
In dit verband overweegt het hof dat, ook als het ervan uitgaat dat de e-mails (productie 3 en 4 bij dagvaarding) waar [eiser] in eerste aanleg op heeft gewezen door [gedaagde ] aan haar zijn gezonden (hetgeen [gedaagde ] betwist) en dat deze berichten de bedoeling van partijen onderstrepen om reeds in een vroeg stadium contacten tussen [gedaagde ] en [minderjarige] tot stand te brengen, uit deze e-mails geen vorm van afdwingbaar contact tussen [gedaagde ] en [minderjarige] kan worden afgeleid, aangezien uit deze e-mails ook blijkt dat al snel na het sluiten van de donorovereenkomst - zelfs al voorafgaande aan de geboorte van [minderjarige] - onenigheid tussen [gedaagde ] en [eiser] bestond over de rol die [gedaagde ] zou spelen. Zo meldt [gedaagde ] in een e-mail van 3 april 2018: “Je probeert achteraf alles om mijn rol groter te maken”.
3.3.
Het hof dient zich af te vragen of het hebben van omgangscontact tussen [gedaagde ] en [minderjarige] onder de gegeven omstandigheden op dit moment van [gedaagde ] kan worden verlangd. In de afweging dient het hof ook het belang van [minderjarige] te betrekken, waarbij het belang van [minderjarige] in die afweging een zwaarwegende rol speelt.
3.4.
Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden op dit moment niet van [gedaagde ] kan worden verwacht dat hij beschikbaar is voor contact met [minderjarige] . [eiser] is recent, op 24 mei 2023, in hoger beroep veroordeeld voor belaging van [gedaagde ] . Aan [eiser] is een voorwaardelijke taakstraf opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Het bewezenverklaarde houdt in dat [eiser] in de periode van 9 maart 2018 tot en met 3 juni 2019 stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde ] , door zich meermalen hinderlijk op te houden in de directe omgeving van zijn woning, hem te bellen, zich voor te doen als zijn echtgenote op sociale media, en door [gedaagde ] te volgen in een supermarkt.
Het is voor het hof duidelijk dat het voor [gedaagde ] een zware emotionele belasting is geweest, waardoor het aangaan van contact met [minderjarige] op dit moment niet van [gedaagde ] kan worden verlangd.
Dit alles betekent dat de gedragingen van [eiser] het beoogde contact in de weg staan.
3.5.
Verder weegt het hof mee dat het, vanwege de gedragingen van [eiser] en de emotionele belasting die deze gedragingen bij [gedaagde ] teweegbrengen, van oordeel is dat contact tussen [gedaagde ] en [minderjarige] op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Het overweegt hiertoe als volgt. [gedaagde ] verklaarde desgevraagd ter zitting in hoger beroep op dit moment niet goed in staat te zijn tot een vriendelijke omgang met [minderjarige] ; hij zou wel bereid zijn deel te nemen aan een statusgesprek met [minderjarige] onder begeleiding. Voor het aangaan van een statusgesprek dienen partijen echter met behulp van hulpverlening tot een aanpak te komen, waarbij ook naar de leeftijd van [minderjarige] moet worden gekeken voor het bepalen van een geëigende aanpak en een goed moment. Partijen zijn thans niet in staat zijn om op een goede manier met elkaar te communiceren. Verder speelt een rol dat [gedaagde ] nog in april 2020 via zijn advocaat (productie 30 in hoger beroep) heeft voorgesteld contact te hebben met [minderjarige] op geleide van hulpverlening, maar dat dit niet van de grond is gekomen omdat [eiser] wenste dat dit contact zonder hulpverlening en bij haar thuis zou plaatsvinden. De inzet van hulpverlening ligt wel in de rede gelet op de gedragingen van [eiser] jegens [gedaagde ] , waarvoor zij ook is veroordeeld. Het contact is vervolgens niet van de grond gekomen. Ook hier lijkt [eiser] het belang van [minderjarige] ondergeschikt te maken aan haar eigen wensen.
3.6.
De slotsom is dat, voor zover de grieven van [eiser] al gegrond zouden zijn, het voorgaande hoe dan ook in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen van [eiser] . Het hof zal haar vorderingen dan ook afwijzen en onderstaand nog beslissen over de proceskosten.
in incidenteel hoger beroep
3.7.
De rechtbank heeft [gedaagde ] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in reconventie onder III en V, en de vorderingen van [gedaagde ] voor het overige afgewezen. [gedaagde ] komt in incidenteel hoger beroep op tegen de afwijzing van zijn vorderingen tot vergoeding van door hem geleden schade en de afwijzing van zijn vordering tot oplegging van een contactverbod aan [eiser] .
3.8.
[gedaagde ] vordert een schadevergoeding van € 2.000,- uit hoofde van de psychische stress die [gedaagde ] heeft geleden doordat hij door het openbaar ministerie is vervolgd, als gevolg van de valse aangifte van [eiser] van mishandeling van haar door [gedaagde ] . Vanwege deze valse aangifte zou [gedaagde ] tijdelijk niet in aanmerking zijn gekomen voor het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag. [gedaagde ] wijst er op dat [eiser] ten onrechte in een aangifte heeft verklaard dat [gedaagde ] haar op 25 november 2017 meerdere keren heeft gestompt en geschopt terwijl zij op de grond lag.
[eiser] voert verweer.
3.9.
Het hof overweegt dat uit de aangifte van [eiser] van 25 november 2017 blijkt dat zij inderdaad heeft verklaard dat [gedaagde ] haar eerder die dag - toen hij haar, nadat zij bij zijn woning opdook, staande heeft gehouden tot de politie erbij kwam - meerdere keren heeft gestompt en geschopt toen zij op de grond lag. Op 22 november 2019 heeft [eiser] (productie 24) tegenover de rechter-commissaris onder ede verklaard dat [gedaagde ] haar bij dit voorval niet heeft geschopt of gestompt.
Hoewel [eiser] wisselende verklaringen heeft afgelegd, leidt dit niet tot de door [gedaagde ] getrokken conclusie dat sprake is geweest van een valse aangifte. [gedaagde ] heeft volgens de aangifte en de verklaring van [eiser] naderhand, haar destijds geduwd als gevolg waarvan [eiser] ten val is gekomen en zij lichte verwondingen opliep, zoals schaafwonden aan handen en knieën. Deze feiten vormden kennelijk voor het openbaar ministerie aanleiding [gedaagde ] te vervolgen. [gedaagde ] is uiteindelijk vrijgesproken omdat de politierechter de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen achtte. Maar daarmee is niet gezegd dat [eiser] een valse aangifte heeft gedaan of anderszins onrechtmatig heeft gehandeld in dit verband. Ook de vertraging in de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aan de aangifte van [eiser] worden toegeschreven. De gevorderde schadevergoeding komt reeds op grond van het voorgaande niet voor toewijzing in aanmerking.
3.10.
[gedaagde ] vordert een schadevergoeding van € 2.000,- vanwege de psychische stress die hij heeft geleden ten gevolge van valsheid in geschrifte/onrechtmatige gedraging die [eiser] heeft gepleegd door het manipuleren van een WhatsAppbericht aan de bijzondere curator.
[eiser] voert verweer.
3.11.
Het hof constateert dat [eiser] haar berichten aan de bijzondere curator heeft gemanipuleerd, en heel wel denkbaar is dat deze gemanipuleerde berichten bij de bijzondere curator een onjuist beeld naar voren konden brengen. De bijzondere curator heeft echter bij haar rapport het volledige bericht van [gedaagde ] gevoegd, en haar advies, te weten de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in haar verzoek tot vaststelling van het ouderschap van [gedaagde ] , in het licht van deze informatie vervolgens afgegeven. Haar advies kwam daarmee volledig ten gunste van [gedaagde ] . In het licht van deze gegevens valt niet in te zien dat als gevolg van het gerommel van [eiser] [gedaagde ] schade zou hebben geleden. Zijn aanspraak op psychische stress is verder ook niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een psychiatrisch of anderszins een (medisch) stuk. De vordering komt dan ook vanwege het ontbreken van een voldoende grondslag, niet voor toewijzing in aanmerking.
3.12.
[gedaagde ] vordert de oplegging van een contactverbod aan [eiser] , op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de vordering in eerste aanleg afgewezen omdat er - heel kort gezegd - geen recente inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde ] konden worden vastgesteld. Het hof constateert verder dat in de strafzaak waarin op 24 mei 2023 in hoger beroep uitspraak is gedaan, de vordering van het openbaar ministerie tot het opleggen aan [eiser] van een contactverbod en locatieverbod is afgewezen. Daarbij is overwogen dat de bewezenverklaarde feiten reeds geruime tijd in het verleden liggen, en dat niet is gebleken dat [eiser] sindsdien contact heeft gezocht met [gedaagde ] . [gedaagde ] heeft weliswaar enige feiten gesteld die zich sindsdien hebben voorgedaan, zoals het herhaald aanbellen tot in september 2020, maar hij heeft onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden voorgedragen die het opleggen van deze maatregel in deze procedure rechtvaardigen. Het hof wijst de vordering van [gedaagde ] dan ook af.
3.13.
[gedaagde ] vordert vergoeding van schade vanwege onrechtmatig handelen van [eiser] , doordat zij [gedaagde ] onnodig in procedures heeft betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde ] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde ] komt in hoger beroep met een onderbouwing, bestaande uit een overzicht van urenbesteding en rekent daarbij een uurvergoeding. [gedaagde ] vordert een bedrag van € 8.400,-.
[eiser] voert verweer.
3.14.
Het hof wijst de vordering van [gedaagde ] af. De rechtbank heeft er op gewezen dat [eiser] in enkele procedures reeds in de kosten is veroordeeld, en is tot het oordeel gekomen dat bij gebreke van enige onderbouwing geen plaats is voor een verdere vergoeding.
Het lag bij deze stand van zaken op de weg van [gedaagde ] in appel een onderbouwing te geven van de onrechtmatigheid van het handelen van [eiser] als gevolg waarvan [eiser] jegens [gedaagde ] gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. Als het gaat om onrechtmatig handelen vanwege het voeren van verschillende (onnodige) procedures worden de nodige eisen gesteld aan de stelplicht. Nu de stellingen dienaangaande (ook) in hoger beroep ontbreken, komt de vordering reeds op deze grond niet voor toewijzing in aanmerking.
de slotsom in principaal en incidenteel hoger beroep
3.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, voor zover de grieven van [eiser] in het principaal appel al zouden slagen, deze niet tot toewijzing van de vorderingen van [eiser] in het principaal appel zullen leiden.
De grieven van [gedaagde ] in het incidenteel appel slagen niet en de vorderingen van [gedaagde ] in het incidenteel hoger beroep worden eveneens afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
Bij deze stand van zaken ziet het hof aanleiding de proceskosten van het hoger beroep te compenseren, aldus dat ieder de eigen kosten draagt. Het hof neemt daarbij in overweging dat [eiser] degene is die [gedaagde ] in rechte heeft betrokken, waarop [gedaagde ] in eerste aanleg reconventionele vorderingen en in hoger beroep incidenteel appel heeft ingesteld. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen over de contacten tussen [gedaagde ] en [eiser] kan niet met recht worden gesteld dat [gedaagde ] geen vordering jegens [eiser] had mogen instellen.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. R.M. Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.