ECLI:NL:GHAMS:2023:2595

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.316.686/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgangsregeling tussen moeder en minderjarigen na eerdere afwijzing door de kinderrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder had eerder een verzoek ingediend bij de kinderrechter om een omgangsregeling vast te stellen, maar dit verzoek was afgewezen. De moeder verzocht nu om een opbouwomgangsregeling, waarbij de kinderen om de twee weken een weekend bij haar zouden verblijven, of om een andere regeling die de rechtbank passend achtte. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, en de Raad voor de Kinderbescherming waren betrokken bij de procedure.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de omgangsverslagen die door de GI zijn ingediend. Hieruit bleek dat de moeder de kinderen nog steeds slechts eens per zes weken gedurende negentig minuten ziet. De omgang vindt plaats op verschillende locaties, maar de kinderen vertonen heftige reacties na de omgangsmomenten, wat duidt op mogelijke trauma's. De GI heeft aangegeven dat een uitbreiding van de omgangsfrequentie mogelijk zou kunnen zijn, maar het hof oordeelt dat er te veel onduidelijkheid is over de oorzaken van het gedrag van de kinderen. Het hof onderschrijft het advies van de Raad om eerst nader onderzoek te verrichten naar deze oorzaken voordat er een beslissing kan worden genomen over een uitbreiding van de omgangsregeling.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen. Het hof benadrukt dat de GI de omgangsmomenten zal blijven evalueren en dat er in de toekomst mogelijk ruimte is voor uitbreiding, afhankelijk van de uitkomsten van de onderzoeken naar het gedrag van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.316.686/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/716161 / FA RK 22-2210
Beschikking van de meervoudige kamer van 31 oktober 2023 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] );
- de pleegouders van [minderjarige 1] , [pleegouders 1] ;
- de pleegouders van [minderjarige 2] , [pleegouders 2] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen hierover is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 14 maart 2023.
1.2
Het hof heeft bij voorgenoemde tussenbeschikking verzocht aan de GI om de omgangsverslagen vanaf september 2022 en verifieerbare informatie over het gedrag van de kinderen in relatie tot de omgang in het geding te brengen.
1.3
Het hof heeft een bericht ontvangen van de GI van 1 september 2023 met bijlagen, ingekomen op 12 september 2023.
1.4
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 22 september 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. V. de Roo, advocaat te Rotterdam, waarnemend voor mr. Berendse-de Gruijl;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1] ;
- de pleegouders van [minderjarige 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De pleegvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

De standpunten van partijen en het advies van de raad
2.1
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte haar inleidende verzoek heeft afgewezen. De moeder had verzocht een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende:
- een opbouwomgangsregeling waarbij wordt toegewerkt naar een omgangsregeling, waarbij de kinderen eens in de twee weken een weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder verblijven, dan wel:
- een omgangsregeling waarbij de kinderen twee dagdelen per week bij de moeder verblijven, dan wel:
- een zodanige omgangsregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
2.2
De GI stelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist dat de moeder minimaal één keer per zes weken voor de duur van negentig minuten begeleide omgang heeft met de kinderen.
2.3
De raad stelt dat er op dit moment te veel onduidelijk is, waardoor het lastig is om een advies te geven over de bekrachtiging dan wel vernietiging van de bestreden beschikking. Wel heeft de raad geadviseerd om nader onderzoek te verrichten naar de mogelijke oorzaken voor de heftige reactie van de kinderen na de omgangsmomenten met de moeder.
Het wettelijk kader
2.4
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De beoordeling door het hof
2.5
Bij tussenbeschikking van dit hof van 14 maart 2023 is de behandeling van de zaak aangehouden om redenen als hiervoor onder 1.2 aangegeven. Het hof heeft daarbij overwogen dat de GI in de tussentijd diende toe te werken naar een meer natuurlijke setting voor de omgang, dat wil zeggen minder begeleiding en (bijvoorbeeld ook) buiten een kantooromgeving.
2.6
De GI heeft verschillende omgangsverslagen in het geding gebracht. Uit de omgangsverslagen blijkt dat de moeder de kinderen nog steeds eens per zes weken ziet gedurende negentig minuten. Sinds een aantal maanden heeft de omgang op verschillende plekken – buiten een kantooromgeving – plaatsgevonden, waaronder een binnenspeeltuin, een buitenspeeltuin en een kinderboerderij. Hoewel wordt gezien dat de moeder op positieve wijze contact heeft met de kinderen, blijkt uit de omgangsverslagen dat het nog steeds moeilijk is voor de moeder om duidelijke grenzen te stellen voor de kinderen. Ook wordt bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds een heftige reactie geconstateerd na de omgangsmomenten met de moeder. De pleegouders geven aan dat beide kinderen na de omgang ongeveer een week nodig hebben om bij te komen. [minderjarige 2] functioneert na de omgang een aantal dagen niet goed op school. Hij heeft last van slapeloosheid en is gedurende de eerste dagen na de omgang meerdere uren per nacht wakker. [minderjarige 2] vraagt op die momenten om veiligheid door dichtbij de pleegouders te willen zijn. Pleegmoeder merkt dat [minderjarige 2] na de omgangsmomenten vraagt of hij weg moet bij de pleegmoeder, wat duidt op signalen van trauma. [minderjarige 1] vertoont nog steeds een fysieke reactie na de omgang. Hij huilt veel en zoekt thuis op een negatieve manier aandacht door ruzie te maken met de andere kinderen van de pleegmoeder en door dingen kapot te maken. Net als [minderjarige 2] , slaapt [minderjarige 1] de dagen na de omgang erg slecht. [minderjarige 1] zoekt in die dagen ook nabijheid van de pleegmoeder. De dagen na de omgang komt [minderjarige 1] moeilijk tot spelen, leren of ontwikkelen.
2.7
Hoewel de GI ter zitting heeft aangegeven dat een uitbreiding in de frequentie – te weten negentig minuten omgang per vier weken – mogelijk zou kunnen zijn, maakt de heftige reactie van de kinderen dat het hof op dit moment geen grond ziet voor een uitbreiding van de omgangsregeling zoals in de bestreden beschikking is bepaald. Het hof begrijpt de wens van moeder tot uitbreiding, maar er is nog teveel onduidelijkheid over de mogelijke oorzaken van het gedrag dat de kinderen na de omgangsmomenten met de moeder laten zien. Het hof onderschrijft dan ook het advies van de raad dat het van belang is dat deze oorzaken eerst moeten worden onderzocht, ook om beter te kunnen aansluiten bij de kinderen en hun te bieden wat zij voor, tijdens en na de omgang met de moeder nodig hebben. Naast de vraag of en in hoeverre het problematische gedrag van de kinderen gerelateerd is aan de omgangsmomenten met de moeder, dient te worden onderzocht of sprake is van kindeigen problematiek en of (en in hoeverre) deze problematiek ten grondslag ligt aan het gedrag van de kinderen na de omgangsmomenten. Pas als hierover voldoende duidelijkheid bestaat, kan worden beoordeeld of uitbreiding van de huidige omgangsmomenten, al of niet begeleid, in het belang van de kinderen wenselijk is.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat naar verwachting een nieuw diagnostisch onderzoek zal worden afgenomen bij [minderjarige 1] . De komende periode zal – zoals toegelicht door de GI ter zitting – ook worden bezien op welke wijze [minderjarige 2] zich ontwikkelt en of er nader onderzoek nodig is. Het hof acht het in deze omstandigheden, anders dan de moeder ter zitting in hoger beroep van 22 september 2023 heeft verzocht, niet in het belang van de kinderen om, naast het door de GI te verrichten onderzoek, zelf een onderzoek door een deskundige te gelasten. Het hof zal dit verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof gaat ervan uit dat de GI, voorafgaand aan en gedurende de onderzoeken die zullen plaatsvinden, het verloop van de omgangsmomenten zal blijven evalueren en, indien de resultaten van de onderzoeken dat mogelijk maken, uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen zal realiseren.
2.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A. van Haeringen en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier, en is op 31 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.