ECLI:NL:GHAMS:2023:2585

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
200.323.314/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot voeging in hoger beroep tussen luchtvaartmaatschappij en passagiers na annulering van vlucht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam. De hoofdzaak betreft een vordering van passagiers, die hun vliegtickets hadden geboekt via D-Reizen, tegen KLM voor compensatie na een geannuleerde vlucht. De Passagiers vorderden een bedrag van € 2.079,13, terwijl KLM stelde dat zij al had gerestitueerd aan de reisagent. De kantonrechter had de vordering van de Passagiers toegewezen en die van KLM afgewezen, met de overweging dat KLM als luchtvaartmaatschappij verplicht is om passagiers rechtstreeks te compenseren bij annulering van een vlucht.

In het hoger beroep heeft IATA (International Air Transport Association) zich gevoegd aan de zijde van KLM, met de stelling dat de uitkomst van de procedure nadelige gevolgen voor hen kan hebben. Het hof heeft geoordeeld dat IATA voldoende belang heeft bij voeging, omdat een negatieve uitkomst voor KLM ook gevolgen kan hebben voor IATA en het Billing and Settlement Plan (BSP) dat zij beheert. Het hof heeft de vordering tot voeging van IATA toegewezen, ondanks de bezwaren van de Passagiers over mogelijke vertraging van de procedure. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord van de Passagiers.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.323.314/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9392197 CV EXPL 21-11870
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 oktober 2023
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
INTERNATIONAL AIR TRANSPORT ASSOCIATION,
gevestigd te Montreal, Canada,
eiseres in het incident tot voeging ,
advocaat: mr. C. Ruers te Amsterdam,
in de zaak van
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te Amstelveen,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging,
advocaat: mr. V.R. Pool,
tegen
[verweerder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
[verweerder 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident tot voeging,
advocaat: mr. J.E. van Rossem te Amsterdam.
Partijen worden hierna IATA, KLM en (geïntimeerden in de hoofdzaak tezamen) de Passagiers genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

KLM is bij dagvaarding van 23 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de Passagiers als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en KLM als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven van KLM, met producties;
- incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties, van IATA;
- conclusie van antwoord in het incident tot voeging van KLM;
- conclusie van antwoord in het incident tot voeging van de Passagiers.
IATA heeft gevorderd dat zij als gevoegde partij aan de zijde van KLM zal worden toegelaten in de onderhavige appelprocedure tussen KLM als appellante en de Passagiers als geïntimeerden.
KLM heeft zich in het door IATA ingediende incident gerefereerd aan het oordeel van het hof. De Passagiers hebben geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
Tenslotte is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

2.1
De hoofdzaak gaat over betaling van compensatie door KLM na een geannuleerde vlucht op grond van artikel 8 lid 1 Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening). De Passagiers hebben op 13 januari 2020 bij reisorganisatie D-Reizen vliegtickets geboekt voor een bedrag van € 2.079,13. D-Reizen heeft de vliegtickets vervolgens via een tussenpersoon bij KLM geboekt voor een bedrag van € 1.928,18. Vanwege de coronapandemie heeft KLM de vluchten geannuleerd.
Op 8 december 2020 heeft KLM het bedrag van € 1.928,18 via de tussenpersoon aan D-Reizen gerestitueerd. Op 30 maart 2021 heeft Aviclaim namens de Passagiers KLM gesommeerd tot betaling van € 2.079,13 met rente en kosten. KLM heeft daarop gereageerd met de mededeling dat zij al heeft gerestitueerd aan de reisagent. Op 6 april 2021 is het faillissement van D-Reizen uitgesproken.
In de hoofdzaak vorderen de Passagiers dat KLM wordt veroordeeld tot betaling van
€ 2.079,13 en KLM vordert een verklaring voor recht dat zij door restitutie van de ticketkosten aan haar contractuele wederpartij heeft voldaan aan de verplichting tot terugbetaling.
2.2
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering van de Passagiers toegewezen en de vordering van KLM afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat KLM als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert op grond van de Verordening in beginsel de passagiers rechtstreeks dient te compenseren als een vlucht geannuleerd wordt. Indien de tussenpersoon/reisagent tevens (op grond van de contractuele verhouding tussen de luchtvaartmaatschappij en de tussenpersoon) om restitutie van de ticketprijs verzoekt, kan de luchtvaartmaatschappij met recht verwijzen naar haar terugbetaling aan de passagier. De kantonrechter heeft geoordeeld dat KLM met de betaling die betrekking heeft op de door de Passagiers gekochte tickets aan D-Reizen geen bevrijdende betaling heeft gedaan van de voor de tickets van de Passagiers verschuldigde compensatie. KLM bestrijdt de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering in hoger beroep. KLM concludeert dat de vordering van de Passagiers dient te worden afgewezen en dat haar vordering in appel alsnog moet worden toegewezen.
2.3
IATA wenst zich te voegen aan de zijde van KLM. Een derde die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan op grond van artikel 217 jo. 353, eerste lid, Rv, ook in hoger beroep, vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging – waarbij de derde zich aan de zijde van een van de partijen voegt en toewijzing of afwijzing van de vordering in de hoofdzaak beoogt – is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. De eisen van een goede procesorde kunnen in de weg staan aan voeging.
2.4
IATA heeft aangevoerd dat het oordeel van de kantonrechter in het bestreden vonnis onjuist is en met zich meebrengt dat het
Billing and Settlement Plan(BSP) op losse schroeven komt te staan. Het BSP is het door IATA ontwikkelde restitutiesysteem dat wereldwijd gangbaar is binnen de luchtvaartindustrie. Het BSP voorziet niet in rechtstreekse restitutie aan passagiers. Als het bestreden vonnis in stand blijft, is het dus zeer aannemelijk dat luchtvaartmaatschappijen geheel of gedeeltelijk uit het BSP zullen stappen. IATA stelt voorts dat zij er belang bij heeft dat de toepasselijke regelgeving binnen de sector wereldwijd op uniforme wijze wordt uitgelegd en toegepast, omdat dit zorgt voor een gelijk speelveld voor de leden van IATA.
2.5
Uit hetgeen IATA heeft aangevoerd volgt in voldoende mate dat zij, in verband met de nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen KLM en de Passagiers feitelijk of juridisch voor haar kan hebben, voldoende belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van KLM. Voldoende is komen vast te staan dat een voor KLM negatieve uitkomst van de procedure nadelige gevolgen voor IATA kan hebben, waarmee haar belang bij de procedure gegeven is. IATA en KLM hebben beiden belang erbij dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en beogen in zoverre eenzelfde uitkomst van het geding.
2.6
Hetgeen de Passagiers aanvoeren neemt het belang van IATA bij voeging aan de zijde van KLM niet weg en staat niet in de weg aan toewijzing van de incidentele vordering. In het bijzonder geldt dat niet slechts juridische, maar ook feitelijke consequenties voor IATA van een uitspraak in dit appel meewegen. In de hoofdzaak zullen zo nodig de volgens de Passagiers niet steekhoudende argumenten van IATA worden beoordeeld.
2.7
De Passagiers wijzen terecht erop dat het toestaan van de gevraagde voeging van IATA aan de zijde van KLM enige vertraging van de hoofdzaak met zich zal brengen. Die is echter niet zodanig dat de eisen van de goede procesorde in de weg staan aan toewijzing van de incidentele vordering.
2.8
IATA zal worden toegestaan zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van KLM. Nu IATA in haar incidentele conclusie tot voeging ook in de hoofdzaak heeft geconcludeerd, zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord van de zijde van de Passagiers.
2.9
Nu geen van partijen een standpunt inneemt over de kosten van dit incident of daaromtrent een veroordeling vordert gaat het hof ervan uit dat partijen het erover eens zijn dat zij elk hun eigen kosten dragen.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging:
staat IATA toe zich in de onderhavige procedure tussen KLM als appellante en de Passagiers als geïntimeerden te voegen aan de zijde van KLM;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 21 november 2023 voor memorie van antwoord van de Passagiers;
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.