ECLI:NL:GHAMS:2023:2584
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevel tot stellen zekerheid proceskosten ex art. 224 Rv
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een bevel tot het stellen van zekerheid voor proceskosten op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De zaak betreft een hoger beroep van de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [naam 1], die in het incident als eisers optreden, tegen [verweerder], die als appellant in de hoofdzaak fungeert. De eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin [verweerder] als eiser in conventie en tevens verweerder in reconventie optrad. Het hof heeft eerder een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis afgewezen.
In het incident vordert [verweerder] dat het hof eisers zal gelasten zekerheid te stellen voor de proceskosten, met een bedrag van € 5.000,-. De eisers hebben geantwoord dat zij de vordering primair willen afwijzen, maar subsidiair hebben zij voorgesteld om de zekerheid te stellen door storting op de derdengeldrekening van de advocaat van [verweerder] of een notaris, in plaats van een bankgarantie.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 224 lid 1 Rv degene die zonder woonplaats in Nederland een vordering instelt, zekerheid moet stellen voor de proceskosten, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn. Aangezien geen uitzonderingen zijn gesteld, is het hof van oordeel dat de eisers zekerheid moeten stellen. Het hof bepaalt dat de hoogte van de zekerheid € 5.000,- bedraagt, zoals door [verweerder] gevorderd. De termijn voor het stellen van zekerheid wordt vastgesteld op acht weken na de uitspraak van het arrest. De beslissing over de proceskosten van het incident wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.