ECLI:NL:GHAMS:2023:2566

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
200.325.401/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en minderjarige met aandacht voor de belangen van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader eenmaal in de acht weken gedurende één uur begeleide omgang had met zijn dochter, die lijdt aan een erfelijke huidziekte, Epidermolysis Bullosa Simplex. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, oordelend dat er onvoldoende gronden zijn voor uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof benadrukt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is, gezien haar emotionele en fysieke behoeften. De vader had verzocht om een regeling van eenmaal in de vier weken één uur omgang, maar het hof oordeelde dat deze frequentie niet in het belang van het kind is. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) adviseerden om de huidige regeling te handhaven, omdat de minderjarige tijd nodig heeft om te herstellen van de contacten met de vader. Het hof concludeert dat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, de beste optie is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarbij de bescherming van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.325.401/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/323668 / FA RK 21-6289
Beschikking van de meervoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [pleegouders] (hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders).
Als informant is aangemerkt:
- Parlan Pleegzorg, gevestigd te [plaats C] (hierna te noemen: Parlan).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de rechtbank) van 11 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 11 april 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 23 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de vader van 14 juli 2023, inhoudende het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 7 december 2022;
- een bericht van mr. Kramer, advocaat van de pleegouders, van 6 september 2023, met bijlage;
- een bericht van de vader van 18 september 2023, inhoudende het rapport en advies van de raad van oktober 2022 en e-mailberichten aan de rechtbank ten behoeve van het opvragen van de stukken in eerste aanleg.
2.4
De voorzitter heeft op 19 september 2023, in aanwezigheid van de griffier, met [minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en twee medewerkers van De Waerden;
- een medewerker van de GI;
- de pleegouders;
- twee medewerkers van Parlan;
- namens de raad, D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] is [in] 2011 geboren uit een affectieve relatie tussen de vader en [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
[minderjarige] verblijft vanaf medio 2012 bij de pleegouders.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 12 maart 2014 zijn de vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) ontheven van het gezag over [minderjarige] en is Bureau Jeugdzorg Noord-Holland benoemd tot voogd, die de uitvoering daarvan heeft opgedragen aan de GI.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 2 mei 2014 is, op verzoek van de GI, de volgende begeleide omgangsregeling van de ouders met [minderjarige] vastgesteld, uit te voeren op verschillende dagen:
- de vader: één keer in de acht weken één uur;
- de moeder: één keer in de acht weken één uur.
3.5
De vader heeft op 16 december 2021 een verzoek ingediend bij de rechtbank tot het wijzigen van de in 3.4 genoemde omgangsregeling, naar een omgangsregeling waarbij hij één keer per vier weken twee uur omgang heeft met [minderjarige] , met begeleiding vanuit De Waerden. Voorts verzocht de vader tweemaal per vier weken een belmoment van 30 minuten met [minderjarige] .
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 april 2022 de zaak aangehouden en de raad verzocht onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vraag welke omgangsregeling in frequentie, duur en vorm in het belang van [minderjarige] kan worden geacht, rekening houdende met haar mogelijkheden en beperkingen.
Hierbij heeft de rechtbank, tot nader is beslist en met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 2 mei 2014, een tijdelijke omgangsregeling bepaald waarbij:
- [minderjarige] één keer per vier weken gedurende dertig minuten begeleide omgang heeft met de
vader. Hierbij zijn tevens aanwezig de twee begeleiders van de vader van De Waerden, de
pleegmoeder en afwisselend de pleegzorgmedewerker van Parlan en de voogd van de GI;
- tijdens de omgang zullen in het kader van Video Interactie Begeleiding (VIB) video-opnames worden gemaakt door een onafhankelijke instantie (dus niet Parlan);
- alle bij de omgang betrokken personen en de VIB-begeleider moeten zich uiterlijk twee
weken voorafgaand aan het eerste VIB-omgangsmoment laten informeren over de huidaandoening en beperkingen van [minderjarige] door een daartoe geschikt persoon van het Universitair Medisch Centrum [plaats] . Deze voorlichting dient fysiek dan wel via een onlineverbinding plaats te vinden.
3.6
De raad heeft op 10 oktober 2022 een rapport uitgebracht. De raad adviseert de omgangsregeling terug te brengen naar eenmaal in de acht weken gedurende één uur, onder begeleiding van in elk geval een persoonlijk begeleider van de vader en een begeleider voor [minderjarige] . De raad geeft hierbij aan dat [minderjarige] tijd nodig heeft om te herstellen van de contacten met de vader en dat de toen geldende omgangsregeling niet meer voldeed aan de belangen van [minderjarige] .
3.7
[minderjarige] heeft een erfelijke, ongeneeslijke huidziekte; Epidermolysis Bullosa Simplex. Dit uit zich in blaren op de huid bij relatief lichte aanrakingen en ontvellingen bij robuustere huidcontacten.
3.8
[minderjarige] heeft op dit moment één keer in de vier weken omgang met de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikkingen van de rechtbank van 2 mei 2014 en 8 april 2022, een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader eenmaal in de acht weken gedurende één uur begeleide omgang heeft met [minderjarige] , in aanwezigheid van één persoonlijk begeleid(st)er voor [minderjarige] en één persoonlijk begeleid(st)er van de vader.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair te bepalen dat hij één keer in de vier weken één uur omgang heeft met [minderjarige] .
Subsidiair verzoekt de vader te bepalen dat hij één keer in de vier weken een halfuur omgang heeft met [minderjarige] , dan wel een voorlopige omgangsregeling te bepalen die het hof juist acht.
4.3
De GI acht regelmatige omgang van [minderjarige] met de vader, voor de duur van één uur, noodzakelijk. De GI heeft geen bezwaar tegen eens per vier weken omgang, dan wel eens per acht weken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader heeft ter zitting zijn subsidiaire verzoek, inhoudende te bepalen dat hij één keer in de vier weken een half uur omgang heeft met [minderjarige] , ingetrokken.
De standpunten van partijen en het advies van de raad
5.2
De vader stelt dat ten onrechte een omgangsregeling is vastgesteld waarbij hij eenmaal in de acht weken gedurende één uur begeleide omgang met [minderjarige] heeft. Daarnaast is ten onrechte enkel het adviesrapport van de raad meegenomen in de beoordeling. De vader is van mening dat de belangen die de pleegouders aanvoeren onvoldoende onderbouwd zijn of niet opwegen tegen zijn recht op omgang met [minderjarige] , dat volgt uit de artikelen 8 EVRM, 9 lid 1 IVRK en 24 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Volgens de vader is er sprake van “family life” tussen [minderjarige] en hem. Verschillende instanties hebben opgemerkt dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] goed verloopt. De vader acht het ook in het belang van [minderjarige] dat zij regelmatig omgang heeft met haar vader en hij ziet geen spanning of angst bij [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten. Verder hebben de pleegouders aangegeven dat de vader zich niet laat corrigeren in zijn aanrakingen om wonden bij [minderjarige] te voorkomen, maar hij heeft inmiddels agressieregulatietherapie gevolgd waardoor hij dit beter onder controle heeft. Ook heeft de vader waardering voor de pleegouders en hij wil geen strijd met hen.
5.3
De GI is van mening dat de band tussen de vader en [minderjarige] niet wordt beschadigd door eens per acht weken omgang te hebben, maar ook niet door eens per vier weken omgang te hebben. Beide opties zijn niet schadelijk voor [minderjarige] . Het is wel belangrijk dat de omgang één uur is, omdat een halfuur te kort is om het contact op te bouwen en weer af te ronden. Sinds de bestreden beschikking verloopt de omgang beter, maar deze is nog wel kwetsbaar. Zowel Parlan als de GI zien dat de vader en [minderjarige] goed op elkaar reageren.
5.4
De raad acht een omgangsregeling van één keer in de acht weken het meest wenselijk voor [minderjarige] , gelet op de verwerkingstijd van [minderjarige] en de draagkracht en visie van de pleegouders. De raad refereert zich aan het advies van Parlan. Dat advies houdt in dat het in het belang van [minderjarige] is om de omgangsregeling niet opnieuw te veranderen, omdat uitbreiding van de huidige omgangsregeling de draagkracht van [minderjarige] overschrijdt. Ten aanzien van de duur van de omgang stelt de raad dat het belangrijk is dat [minderjarige] de tijd krijgt om te wennen aan de vader in combinatie met leuke activiteiten met hem. Daarom adviseert de raad de omgang gedurende één uur of anderhalf uur plaats te laten vinden.
Het wettelijk kader
5.5
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De beoordeling
5.6
De wens van de vader om één keer in de vier weken één uur omgang met [minderjarige] te hebben is vanuit zijn perspectief begrijpelijk. Niet ter discussie staat dat de vader belangrijk is voor [minderjarige] en dat zij goed weet wie haar vader is. Het hof is echter van oordeel dat een ruimere omgangsregeling dan die nu door de GI wordt gehanteerd, op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] en overweegt daartoe als volgt.
Het hof acht het van groot belang dat er voor [minderjarige] , gelet op haar verstandelijke beperking, rust, structuur en voorspelbaarheid is. Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, volgt dat de huidige regeling met de vader reeds veel van [minderjarige] vraagt, zowel in fysiek als emotioneel opzicht. Zo is [minderjarige] moeilijk te motiveren voor het omgangsmoment met de vader en heeft zij erna meer tijd nodig om rustig te worden voor een volgende bezoek. Ook zoekt zij voor en na een omgangsmoment veel bevestiging bij de pleegouders. Daarnaast is gebleken dat sinds de omgang één keer in de acht weken is, [minderjarige] minder vaak in bed plast. Tevens is gebleken dat, anders dan tijdens de omgang tussen de moeder en [minderjarige] , er tijdens de omgang tussen de vader en [minderjarige] sprake is van lichamelijk contact in de vorm van stoeien, waarbij het de vader niet lukt om dit te begrenzen. Dat brengt mee dat de omgang risicovoller is (dan de omgang tussen [minderjarige] en haar moeder), omdat er meer kans is dat [minderjarige] blaren of ontvellingen oploopt bij fysiek contact.
Het beroep van de vader op zijn recht op omgang met [minderjarige] , dat volgt uit de artikelen 8 EVRM, 9 lid 1 IVRK en 24 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de EU, wordt door het hof verworpen. Een inbreuk op het bij die artikelen beschermde recht op eerbiediging van family life is, gelet op het voorgaande, gerechtvaardigd, nu deze inbreuk noodzakelijk en tevens evenredig is aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn voor uitbreiding van de huidige omgangsregeling van de vader met [minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.7
Ten overvloede merkt het hof op dat het van belang is dat gewerkt blijft worden aan verbetering van het contact tussen de vader en de pleegmoeder, nu het contact tussen hen niet probleemloos blijkt te verlopen. Zoals de pleegvader ter zitting heeft gesteld moeten de vader en de pleegmoeder een groei doormaken in het wederzijdse vertrouwen. Het is positief dat Parlan en de GI samenwerken om dit te laten verbeteren.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, J.M.C. Louwinger-Rijk en M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert, als griffier en is op 31 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.