ECLI:NL:GHAMS:2023:2561

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
23-004295-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs met vrijspraak voor wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder MDMA en cocaïne, en softdrugs, alsook van het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot de drugs, maar werd vrijgesproken van het wapenbezit omdat niet bewezen kon worden dat zij zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen. Het hof heeft de rol van de verdachte als beperkt beoordeeld en heeft fors afgeweken van de LOVS-oriëntatiepunten, rekening houdend met haar kwetsbare positie en verminderd toerekeningsvatbaarheid. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een taakstraf van 300 uren. Het hof heeft ook de in beslag genomen voorwerpen behandeld, waarbij sommige zijn verbeurd verklaard en andere aan de verdachte zijn teruggegeven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004295-19
Datum uitspraak: 27 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669007-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 en 9 juni 2023, 26, 28 en 29 september 2023 en 27 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primairzij op of omstreeks 24 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 22.000 pillen, althans een hoeveelheid, MDMA en/of (ongeveer) drie kilo aan wikkels, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of (ongeveer) negen kilo aan blokken, althans een hoeveelheid, cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair[medeverdachte] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 24 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (ongeveer) 22.000 pillen, althans een hoeveelheid, MDMA en/of (ongeveer) drie kilo aan wikkels, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of (ongeveer) negen kilo aan blokken, althans een hoeveelheid, cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 24 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] en/of een of meer ander haar woning aan de [adres 2] ter beschikking te stellen;
2.zij op of omstreeks 24 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een machinepistool (Glock), en/of een of meer wapens van categorie III, te weten twee patroonmagazijnen (Glock), en/of munitie van categorie III, te weten vijfendertig patronen (MMS), voorhanden heeft gehad;
3.zij op of omstreeks 24 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) drie kilo hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De advocaat-generaal heeft in de toegelaten wijziging van de tenlastelegging geen onderscheid gemaakt tussen het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Het hof vat de door hem gedane vordering zo op dat deze op beide varianten betrekking heeft.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

4.Vrijspraak feit 2

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Het hof stelt vast dat in de koffer die [verdachte] van het balkon naar beneden heeft gegooid, het wapen met toebehoren is aangetroffen. De vraag die voorligt is of [verdachte] dat wapen met toebehoren bewust aanwezig heeft gehad. Daartoe heeft [verdachte] aangevoerd dat zij weliswaar wist dat een ander drugs in haar woning had achtergelaten, maar dat zij van dit wapen geen enkele weet heeft gehad. Zij heeft consequent verklaard het wapen nimmer gezien te hebben. Het hof stelt voorts vast dat het wapen met toebehoren kennelijk niet duidelijk waarneembaar was in de koffer. Immers, blijkens het proces-verbaal van bevindingen aantreffen vuurwapen (p. 550) werd een dag nadat de koffer werd gevonden geconstateerd dat zich hierin een pakketje bevond, dat gewikkeld was in een plastic tas. Nadat dit pakketje werd opengeknipt zag de verbalisant een doek. Onder die doek zat wederom plastic. Nader onderzoek wees uit dat hier het vuurwapen, de patroonhouders en de 2 laadhulpen in zaten. Op grond van dit een en ander en bij gebreke van bewijsmiddelen die duiden op bewustheid van [verdachte] ten aanzien van de aanwezigheid van het wapen met toebehoren, al dan niet in die zin dat het niet anders kan dan dat zij die bewustheid had, zal [verdachte] van dit feit worden vrijgesproken.
Het hof overweegt overigens nog dat de verklaring van de verdachte over ‘kogeltjes’ te weinig gewicht in de schaal legt om het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte bewezen te achten, te meer nu zij daarover later heeft verklaard dat ze daar iets anders mee bedoelde, hetgeen aannemelijk is nu zij de Nederlandse taal voldoende maar niet perfect beheerste en zij in de betreffende verklaring van 8 februari 2018 de “kogeltjes” noemt tijdens een opsomming die kennelijk enkel de aangetroffen verdovende middelen betreft (zij spreekt in dit verband ook over tabletten en blokken).

5.Feiten 1 en 3

Nu de verdachte de hierna bewezen geachte feiten heeft bekend en door of namens haar in zoverre geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
Bewijsmiddelen feit 1
de verklaring van de verdachte, afgelegd ten overstaan van de politie op 25 januari 2018 (p. 21-35) en 8 februari 2018 (p. 55) van het Persoondossier betreffende [verdachte] );
een proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 689 t/m 703);
een proces-verbaal van sporenonderzoek van 31 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 935 t/m 947);
een proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (p. 1751 t/m 1752);
en proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (p. 707 t/m 710).
Bewijsmiddelen feit 3
de verklaring van de verdachte, afgelegd ten overstaan van de politie op 25 januari 2018 (p. 21-34 van het Persoondossier betreffende [verdachte] );
een proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 689 t/m 703);
een proces-verbaal van sporenonderzoek van 31 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 935 t/m 947);
een proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (p. 1751 t/m 1752).

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primairzij op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid pillen MDMA en ongeveer drie kilo aan wikkels cocaïne en ongeveer negen kilo aan blokken cocaïne;
3.zij op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer drie kilo hasj.
Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

9.Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
9.1
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden waarvan acht voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte een zeer kwetsbaar persoon is, dat misbruik van haar goedheid is gemaakt en dat zij slechts een beperkte rol heeft gespeeld door een persoon toegang tot haar woning te verstrekken. Er zijn geen strafdoelen mee gediend als de verdachte opnieuw naar de gevangenis wordt gestuurd. De raadsvrouw heeft verzocht – in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf – een gedwongen behandeling te gelasten nu de verdachte structuur nodig heeft en met hulp zichzelf kan beschermen. Daarnaast kan een werkstraf worden opgelegd.
9.3
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid harddrugs, waaronder ongeveer twaalf kilo cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte samen met een ander drie kilo hasj aanwezig gehad. Beide hoeveelheden duiden er onmiskenbaar op dat ze gebruikt werden voor het op grote schaal dealen in drugs. Verdovende middelen zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van cocaïne direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast.
De verdachte heeft bij de politie erkend een fout te hebben gemaakt. Zij heeft spijt betuigd en toont daarmee aan verantwoordelijkheid te nemen voor hetgeen zij heeft gedaan. Het hof neemt dit in het voordeel van de verdachte mee.
Bij het bepalen van de soort en hoogte van de straf heeft het hof als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs. Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) blijkt dat voor de aanwezigheid van tien tot twintig kilo harddrugs wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. De LOVS-oriëntatiepunten schrijven voor de aanwezigheid van twee-en-half tot vijf kilo softdrugs een taakstraf van 180 uren voor.
Het hof ziet aanleiding fors van deze uitgangspunten van de LOVS af te wijken. Ten eerste is de rol van de verdachte beperkt. Zij heeft een andere persoon toegang gegeven tot haar woning door de sleutel aan die persoon te overhandigen. Die persoon heeft vervolgens drugs in de woning opgeslagen ten behoeve van de criminele organisatie die het oogmerk had op het dealen in cocaïne. Ten tweede blijkt uit het psychologische rapport van 23 maart 2022 dat zij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, gelet op de afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidsstoornis die in enige mate heeft doorgewerkt in haar handelen. Het hof neemt die conclusie over. Ten slotte is het hof gebleken dat de verdachte een angstig persoon is, hetgeen haar zeer kwetsbaar maakt om in misbruiksituaties terecht te komen, zoals ook uit voornoemd rapport blijkt. Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in de fase van de berechting in hoger beroep zich echter een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, heeft voorgedaan. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Die termijn is aangevangen op 25 november 2019, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. De eerste terechtzitting in hoger beroep vond plaats op 18 juni 2021. Na enig onderzoek in hoger beroep – naar aanleiding van een verzoek van de verdediging – spreekt het hof op 27 oktober 2023 het arrest uit. Reeds gelet op de datum waarop de eerste zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden, bestaat er geen aanleiding om af te wijken van de maatstaf dat de redelijke termijn van berechting twee jaar bedraagt. Er is daarom sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna twee jaar. Het hof is van oordeel dat gelet op deze overschrijding de verdachte tegemoet dient te worden gekomen, in zowel strafsoort als strafmodaliteit.
Het hof acht, alles afwegende, voor de beide feiten een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf (12) maanden en een taakstraf van 300 uren passend en geboden.
Het hof ziet geen aanleiding als bijzondere voorwaarde een (gedwongen) behandeling te gelasten, zoals de verdediging heeft verzocht. Er is geen nadere informatie beschikbaar gekomen – bijvoorbeeld in de vorm van een reclasseringsrapport – op basis waarvan een bijzondere voorwaarde, in dit geval met het oog op een behandeling, concreet kan worden ingevuld. Ook overigens acht het hof geen termen aanwezig voor een dergelijke behandeling.

10.Beslag

Onder de verdachte zijn de voorwerpen, als vermeld op de beslaglijst die aan dit arrest is gehecht (bijlage I), in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de voorwerpen 6 tot en met 13, 24 tot en met 26 als vermeld op de beslaglijst worden teruggegeven aan de verdachte. De voorwerpen 2, 3, 4 en 15 tot en met 18 dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De voorwerpen 1, 14 en 21 tot en met 23 dienen verbeurd te worden verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.
Het hof is van oordeel dat de voorwerpen 1, 14, 21 tot en met 23 als vermeld op de beslaglijst verbeurd dienen te worden verklaard. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar nu deze de verdachte toebehoren in de zin van artikel 33a, lid 1, Sr en bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf waarvoor de verdachte wordt veroordeeld. Er is een grote hoeveelheid drugs aangetroffen in de woning van de verdachte. De woning werd, naar als vaststaand wordt aangenomen, als stash gebruikt. De grote hoeveelheid aangetroffen drugs impliceert dat erin werd gehandeld, hetgeen ook – zo volgt uit de overige stukken van het dossier – aan de orde is geweest. De telefoons (21 tot en met 23) werden gelet op de contactenlijst en de inhoud van sms-berichten gebruikt in het kader van die op handel gerichte opslag en het vacuümapparaat (1) en de weegschaal (14) zijn naar hun aard bestemd tot het beheren van de stash.
Het hof is verder van oordeel dat voorwerpen 2, 3, 4 en 15 tot en met 18 dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu de voorwerpen de verdachte toebehoren in de zin van artikel 36d Sr en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, de voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte gepleegde feiten zijn aangetroffen en deze kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel de belemmering van de opsporing daarvan. De voorwerpen zullen derhalve op grond van artikel 36d Sr aan het verkeer worden onttrokken.
Het hof is tot slot van oordeel dat de voorwerpen 6 en 8 tot en met 13 en 24 tot en met 26 als vermeld op de beslaglijst dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
150 (honderdvijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 1, 14, 21 tot en met 23 als genoemd op de bij het arrest gevoegde bijlage I.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 2, 3, 4 en 15 tot en met 18 als genoemd op de bij het arrest gevoegde bijlage I.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 6 en 8 tot en met 13 en 24 tot en met 26 als genoemd op de bij het arrest gevoegde bijlage I.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. R.M. Steinhaus en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 oktober 2023.
mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.