ECLI:NL:GHAMS:2023:2549

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
23-000400-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens witwassen en hoger beroep tegen vrijspraken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2020. De verdachte is veroordeeld voor witwassen, meermalen gepleegd, en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep is beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep voor bepaalde feiten, terwijl het hof de verdachte vrijsprak van de tenlastegelegde feiten 1, 9, 10 en 11. Het hof heeft geoordeeld dat de tenlastelegging van feit 12, het witwassen van geldbedragen en goederen, voldoende bewijs biedt voor een veroordeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 81 dagen opgelegd, maar het hof heeft deze straf verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over het beslag en de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij de vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000400-20
datum uitspraak: 16 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-680077-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 maart 2022, 12 september 2023 en 16 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Feiten 2 tot en met 8
Het openbaar ministerie heeft het hoger beroep blijkens de akte rechtsmiddel van 10 februari 2020 onbeperkt ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de (deel)vrijspraken voor de feiten 1, 9, 10, 11 en 12 en niet ziet op de vrijspraken voor de feiten 2 tot en met 8. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie voor die feiten niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat dat het openbaar ministerie tegen die vrijspraken geen bezwaren (meer) heeft. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek ter zake van die feiten, zal het openbaar ministerie, gelet op het bepaalde in artikel 416 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten aanzien van de onder 2 tot en met 8 tenlastegelegde feiten, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Feit 12
De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op 12 september 2023 opnieuw op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie verzuimd heeft tijdig een opgave te doen van de grieven tegen de vrijspraak voor feit 12 en dat het openbaar ministerie daarom ‘partieel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van dat feit’. Op de zitting van 3 maart 2022 heeft het hof dit – in de kern gelijkluidende – verweer van de raadsman verworpen en overwogen dat
“het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep ten aanzien van het onder 12 tenlastegelegde feit. Uit de appelmemorie van de officier van justitie en de daarbij gevoegde bijlagen volgt voldoende duidelijk dat er een grief bestaat tegen de partiële vrijspraak van dit feit.”Hetgeen de raadsman op de terechtzitting op 12 september 2023 in dit kader (nader) heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat voor zover de verdediging het verweer heeft willen herhalen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat – kort gezegd – de schriftuur houdende grieven niet tijdig is ingediend, het hof dit verweer verwerpt op dezelfde gronden als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2023 (p. 2).

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2016 tot en met
15 mei 2017 te Amsterdam, althans in Nederland en/of Neukirchen-Vluyen en/of Aachen-Simmerath, in elk geval in de Bondsrepubliek Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
- [verdachte] en/of
- [medeverdachte] en/of
- een of meer andere perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het stelen en/of helen en/of verduisteren van een of meer (personen)auto('s) en/of
- het stelen en/of helen van een of meer kentekenpla(a)t(en) en/of
- het plegen van een of meer (plof)kraken op/van bankautoma(a)t(en)/geldautoma(a)t(en) en/of
- het vernielen van een of meer bankautoma(a)ten)/geldautoma(a)t(en) en/of
- het witwassen van (grote) geldbedragen en/of auto('s) en/of motor(en) en/of siera(a)d(en) en/of horloge('s) en/of (merk)kleding;
9.
hij op of omstreeks 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath, in elk geval in de Bondsrepubliek Duitsland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat in/bij/van bankfiliaal van de Commerzbank (gevestigd aan het [adres 2]) weg te nemen gelbedrag(en) en/of bankbiljet(ten) en/of geldcassette(s), geheel of ten dele toebehorende aan de Commerzbank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan zijn mededader(s), zich met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar bovengenoemd bankfiliaal en/of geldautomaat heef begeven, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) één of meer (toegangs)deuren(en) (van bovengenoemd bankfiliaal) heeft/hebben verbroken en/of geforceerd en/of (vervolgens) een hoeveelheid brandbaar gas in die geldautomaat (van bovengenoemd bankfiliaal) heeft/hebben laten lopen en/of (vervolgens) dit gas tot ontploffing heeft/hebben gebracht en/of (de achterkant van) die geldautomaat eruit heeft/hebben geblazen en/of heeft/hebben opgeblazen en/of enig explosief (middel) en/of een explosieve lading op bovengenoemd geldautomaat heeft/hebben vastgemaakt/aangebracht en/of tot ontsteking heeft/hebben gebracht;
10.
hij op of omstreeks 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath, in elk geval in de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door op/bij een bankfiliaal van de Commerzbank (gevestigd aan het [adres 2]), aldaar op/bij een in/aan voornoemd pand ingebouwde geldautomaat aangebrachte explosieve substanties en/of (al dan niet vloeibare) stoffen tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, (een zogeheten plofkraak) en daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond en/of de aangrenzende en/of nabij die geldautomaat gelegen pand(en) te duchten was, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
11.
hij op of omstreeks 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath, in elk geval in de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een geldautomaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Commerzbank (gevestigd aan het [adres 2]), in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
12.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2016 tot en met
15 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer auto('s) en/of motor(en) en/of siera(a)d(en) en/of horloge(s) en/of (grote hoeveelheden) (merk)kleding de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of auto('s) en/of motor(en) en/of siera(a)d(en) en/of horloge(s) en/of (grote hoeveelheden) (merk)kleding was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een of meer (groot) geldbedrag(en) en/of auto('s) en/of motor(en) en/of siera(a)d(en) en/of horloge(s) en/of (grote hoeveelheden) (merk)kleding voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
en/of
hij een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2016 tot en met 15 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer auto(‘s) en/of motor(en) en/of siera(a)d(en) en of horloge(s) en/of (grote hoeveelheden) (merk)kleding, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet terwijl hij/zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Geldigheid dagvaarding feiten 1 en 12

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 12 nietig dient te worden verklaard. Wat betreft feit 1 is in de tenlastelegging niet omschreven waar de deelneming uit heeft bestaan en is het tenlastegelegde in zoverre onvoldoende feitelijk omschreven.
Wat betreft feit 12 wordt een groot aantal goederen genoemd – geld, auto’s, motoren, sieraden, horloges en merkkleding – zonder te specificeren om welk geld en welke auto’s, motoren, sieraden, horloges en merkkleding het precies gaat. Voor de verdachte is aldus niet duidelijk waartegen hij zich dient te verdedigen.
Het hof verwerpt dit verweer.
Ingevolge artikel 261, eerste en tweede lid, Sv heeft de tenlastelegging onder meer als functie om de verdachte voldoende duidelijk te informeren voor welk voorval hij moet terechtstaan, zodat hij weet waartegen hij zich te verdedigen heeft.
De verdachte wordt in feit 1 deelname aan een criminele organisatie in de periode van 21 juni 2016 tot en met 15 mei 2017 verweten in een aantal in de tenlastelegging genoemde plaatsen in Nederland en Duitsland, waarbij de deelname bestaat uit het stelen en helen van personenauto’s en kentekenplaten, het plegen van plofkraken op en vernieling van geldautomaten en witwassen. Deze onderliggende handelingen zijn de verdachte afzonderlijk onder de feiten 2 tot en met 12 tenlastegelegd en vinden hun basis in het onderliggende dossier ‘Oliekan’. De tenlastelegging van feit 1, in samenhang gelezen met het dossier, is aldus voldoende duidelijk omschreven.
Dat geldt ook voor het tenlastegelegde onder feit 12. Het aldaar aan de verdachte verweten witwassen van geld, auto’s, motoren, sieraden, horloges en merkkleding in Amsterdam voldoet, hoewel globaal omschreven, in samenhang gelezen met het onderliggende dossier, aan de eisen van artikel 261, eerste lid, Sv. Het bestaan van een afzonderlijk witwasdossier is daartoe niet vereist.
Het hof is aldus van oordeel dat de tenlastelegging van zowel feit 1 als feit 12, in samenhang gelezen met het dossier, voldoende duidelijk is wat betreft het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt, zodat hij weet waartegen hij zich dient te verdedigen.

Vrijspraken

Feiten 9, 10 en 11 (poging plofkraak op 17 februari 2017 te Aachen-Simmerath)
Inleiding
Op 17 februari 2017 om 04.46 uur is een zogenoemde plofkraak gepleegd in Aachen-Simmerath (Duitsland). De daders zijn weggevlucht in een donkere personenauto. Vlak voordat de plofkraak plaats vond, is een donkerkleurige Audi met gestolen kentekenplaten in de buurt geflitst vanwege een snelheidsovertreding. Op de flitsfoto zijn drie ongemaskerde mannen te zien. Diezelfde Audi is ook na de plofkraak in de buurt daarvan geflitst. Op die flitsfoto zijn wederom drie mannen te zien, de mannen zijn gemaskerd. De verdachte wordt verweten deze plofkraak, tenlastegelegd als poging tot gekwalificeerde diefstal (feit 9), brandstichting (feit 10) en vernieling (feit 11), te hebben gepleegd en één van de mannen in de donkerkleurige Audi te zijn, te weten de bestuurder van de Audi, die rechts op de eerste flitsfoto is afgebeeld. De verdachte ontkent betrokkenheid bij de feiten.
Standpunten van partijen
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 9, 10 en 11 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – onder andere – aangevoerd dat de herkenning van de verdachte op de flitsfoto door de politieambtenaren niet betrouwbaar is, althans dat de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden vastgesteld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van de verdachte op de flitsfoto voldoende betrouwbaar is en heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van deze feiten.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de gestelde betrokkenheid van de verdachte bij de onder 9, 10 en 11 tenlastegelegde feiten in overwegende mate is gebaseerd op de herkenningen door de politieambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Ten aanzien van politieambtenaar [verbalisant 1] geldt dat hij een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt waarin hij heeft beschreven dat hij op 7 april 2017 een informatieverzoek van de Duitse politie zag, waarbij een flitsfoto was gevoegd waarop drie ongemaskerde mannen waren te zien. Hij herkende de persoon rechts (bestuurder) als zijnde de verdachte. Hij herkende de verdachte onmiddellijk toen hij de afbeelding zag ‘naar aanleiding van een eerder onderzoek van een plofkraak’ gepleegd op
1 februari 2017 te Neukirchen-Vluyn. [verbalisant 1] had de verdachte gezien op camerabeelden en meerdere malen tijdens observaties. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard dat hij niet meer weet hoe lang hij de verdachte heeft geobserveerd, en dat hij de verdachte nooit heeft gesproken. Hij herkende de verdachte onder andere aan de vorm van zijn oren, spitse neus, vlakke jukbeenderen en baardgroei.
Het dossier bevat voorts een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Ook zij hebben de flitsfoto bekeken en direct bij het bekijken van de flitsfoto de verdachte herkend als de man rechts op de foto (bestuurder). Zij waren ambtshalve bekend met de verdachte vanwege diverse observaties en beeldmateriaal waardoor zij wisten hoe de verdachte eruit zag. [verbalisant 3] heeft echter in zijn verhoor ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat hij de verdachte “nooit in levende lijve (had) gezien”. [verbalisant 2] kon zich – blijkens zijn verhoor door de raadsheer-commissaris – niet herinneren dat hij de verdachte ‘voor de herkenning zelf (had) gezien’, maar meende zich te herinneren dat hij hem wel bij observaties had gezien.
Het hof overweegt ten aanzien van – kort gezegd – de herkenningen van de verdachte als zijnde de bestuurder van de Audi, als volgt. De flitsfoto waarop de politieambtenaren de herkenning van de verdachte hebben gebaseerd, is (enigszins) onscherp, redelijk donker en toont slechts een gedeelte van het gezicht – de ogen en het voorhoofd zijn (grotendeels) bedekt – hetgeen de herkenbaarheid onmiskenbaar bemoeilijkt. Immers, specifieke, onderscheidende persoonskenmerken zijn slechts in (zeer) beperkte mate zichtbaar. Daarnaast is van belang dat geen van de verbalisanten de verdachte voorafgaand aan de herkenning gedurende langere tijd van dichtbij heeft meegemaakt, zoals bijvoorbeeld in het kader van een verhoor. Zij hebben de verdachte enkel herkend op basis van observaties en beeldmateriaal, zonder nader te (kunnen) specificeren wat de duur en frequentie daarvan is geweest. Gelet op deze omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is het hof van oordeel dat de herkenningen door de verbalisanten van onvoldoende gewicht zijn om enkel op grond daarvan te kunnen vaststellen dat de verdachte de bestuurder van de Audi was die op de flitsfoto is te zien. Dat de verdachte “enige gelijkenis” vertoont met de persoon op de flitsfoto, zoals het hof op de zitting van 3 maart 2022 heeft waargenomen, en niet is gebleken dat de verdachte opvallende gezichtskenmerken heeft die uitsluiten dat hij de bestuurder was, is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Er is naar het oordeel van het hof bovendien onvoldoende ondersteunend bewijs om in samenhang met de herkenningen door de verbalisanten (alsnog) de conclusie te rechtvaardigen dat de verdachte – kort gezegd – op de flitsfoto staat. Nu de gestelde betrokkenheid van de verdachte bij de onder 9, 10 en 11 tenlastegelegde feiten in doorslaggevende mate op deze herkenningen steunt en de overige bewijsmiddelen ook in onderling verband en samenhang bezien onvoldoende steun bieden voor diens betrokkenheid bij de feiten, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zoverre is tenlastegelegd, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 9, 10 en 11.
Feit 1 (deelname aan een criminele organisatie)
Zoals hiervoor reeds overwogen, vindt het verwijt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie zijn basis in de aan de verdachte tenlastegelegde feiten 2 tot en met 12. Gelet op hetgeen ten aanzien van de feiten 2 tot en met 11 hiervoor is overwogen en hetgeen ten aanzien van feit 12 hierna wordt overwogen, dient de verdachte – vanwege een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs – te worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 12 (witwassen)

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 12 tenlastegelegde witwassen (van de huur) van een Ducati-motor ([kenteken 1]), een BMW-motor, een Rolex-horloge en een Mercedes-Benz personenauto.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde witwassen integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen bewijs is voor een specifiek gronddelict, dat ook anderszins geen feiten en omstandigheden blijken die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen en dat de verdachte, voor zover nodig, concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van de diverse goederen.
Oordeel van het hof
I. Algemeen
Voor een bewezenverklaring van het in de op art. 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht (Sr) toegesneden tenlastelegging opgenomen onderdeel "afkomstig uit enig misdrijf" is, gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van art. 420bis Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband gelegd kan worden met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, (min of meer) verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
II. Redelijk vermoeden
Bij de belastingdienst was van de verdachte in de jaren 2012 tot en met 2015 een netto loon bekend van
€ 19.700,00 (2012), € 18.862,00 (2013), € 21.370,00 (2014) en € 304,00 (2015); over het jaar 2016 was geen inkomen bekend bij de belastingdienst. Uit de bankgegevens van de verdachte over 2016 en de eerste helft van 2017 (tot 14 juni 2017) heeft het onderzoeksteam legale inkomsten ten bedrage van
€ 20.565,22 onderscheidenlijk € 4.033,42 kunnen herleiden. In het jaar 2017 had de verdachte – naar eigen zeggen – geen inkomsten uit arbeid.
De verdachte stond destijds met zijn (ex)partner [naam 1] en hun drie kinderen ingeschreven op hetzelfde adres in [plaats], maar verbleef al enige tijd elders.
Van [naam 1] was bij de belastingdienst een netto loon bekend van € 9.031,00 (2012),
€ 9.503,00 (2013), € 9.068,00 (2014), € 7.730,00 (2015) en € 4.238,00 (2016). Uit haar bankgegevens heeft het onderzoeksteam over 2016 en de eerste helft van 2017 (tot 14 juni 2017) legale inkomsten ten bedrage van € 13.744,96 onderscheidenlijk € 11.911,05 kunnen herleiden.
De verdachte is aangehouden op 15 mei 2017. Ten tijde van zijn fouillering werd een Rolex horloge aangetroffen en in beslag genomen, welk horloge een verkoopwaarde bleek te hebben van € 7.700,00 en door de verdachte op 14 juli 2016 contant is gekocht voor een bedrag van € 8.250,00. Daarnaast heeft de verdachte op 28 maart 2017 voor een contant bedrag van € 34.900,00 een Mercedes-Benz C 250 gekocht. Ook heeft de verdachte in 2016 en 2017 meerdere Ducati-motoren gehuurd voor een bedrag van (in totaal) € 3.877,50. Daarbij is de huur van de Ducati op 11 mei 2017 ten bedrag van € 1.620,00 deels in briefjes van € 500,00 voldaan. Tot slot heeft de verdachte in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 26 mei 2017 achtereenvolgens acht auto’s gehuurd bij [bedrijf 2] voor een (middels pinbetaling overgemaakt) bedrag van (in totaal) € 1.665,86 en stond sinds 10 mei 2017 een BMW motor F 800 GS Adventure met een contante aankoopwaarde van € 7.600,00 op zijn naam.
Voornoemd uitgavenpatroon van veelal contant betaalde luxe goederen ten bedrage van (in totaal) rond de € 50.000,00 in een periode van nog geen jaar, waarbij deels gebruik is gemaakt van in het economisch verkeer ongebruikelijke coupures van € 500,00, afgezet tegen het bedrag aan legaal bekend inkomen van de verdachte in die periode, waarvan ook een bijdrage aan het huishouden met drie kinderen moest worden bekostigd, levert – ook indien rekening wordt gehouden met voorgaande jaren en met het inkomen van zijn (ex)partner – naar het oordeel van het hof in zijn geheel bezien het gerechtvaardigd vermoeden op dat (de geldbedragen die gebruikt zijn voor de aankoop/huur van) de Rolex, de Mercedes-Benz en eerdergenoemde auto’s en motoren uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor die uitgaven.
III. Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard.
In 2015 had hij een inkomen van € 19.122,68 en in 2016 van € 12.115,52, in welk verband hij een inkomensverklaring Boekjaar 2015 en een inkomensverklaring Boekjaar 2016 heeft overgelegd. Sinds oktober 2016 had hij tijdelijk geen inkomen, maar wel een uitkering van de verzekering ad € 8.708,00. Daarnaast heeft de verdachte geld ontvangen van zijn (ex)partner [naam 1] voor huishoudelijke uitgaven. In 2017 had hij enkel inkomen uit pokeren in [casino].
De Rolex heeft hij op 14 juli 2016 bij juwelier [winkel] gekocht uit zijn inkomsten met de taxi en uit casinowinsten. Ook had hij een oud horloge verkocht waar hij € 3.000,00 voor had gekregen bij een juwelier op de [adres 3].
De Mercedes heeft hij gekocht van het geld dat hij van zijn zus [naam 2] heeft geleend
(€ 30.000,00) en daarnaast van eigen spaargeld dat hij thuis bewaarde.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het bedrag van de verzekering van € 8.708,00 is al meegenomen in de hiervoor weergegeven inkomstenberekening van 2016, zodat dit bedrag niet kan worden aangemerkt als extra inkomen waarvan hij voornoemde uitgaven heeft kunnen doen. Dat geldt ook voor de verklaring van de verdachte dat zijn toenmalige partner [naam 1] geld heeft overgemaakt
voor huishoudelijke uitgaven; dat bedrag is dan immers niet meer beschikbaar voor andere uitgaven.
Dat de verdachte met gokken veel winst heeft gemaakt is door hem enigszins geconcretiseerd, in de vorm van een kopie van een vermeende uitbetaling van € 3.667,00 van [casino] op een toernooi op
14 mei 2016. Door het openbaar ministerie is hier nader onderzoek naar gedaan, welk onderzoek heeft bevestigd dat de verdachte [casino] regelmatig heeft bezocht (28 bezoeken in de periode van
10 maart 2015 tot en met 22 maart 2017). Uit dit onderzoek is niet gebleken of de verdachte met pokeren winst heeft behaald. Gelet hierop neemt het hof in het voordeel van de verdachte, hoewel hij zelf ook niet een bepaald bedrag heeft genoemd, aan dat hij enige winsten heeft gemaakt met pokeren en dat hij met deze winsten, in combinatie met zijn eigen inkomen en enig spaargeld de huur van de voertuigen (auto’s en Ducati-motoren) heeft betaald en de Rolex heeft gekocht. De verdachte wordt mitsdien van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken.
Wat betreft de aankoop van de Mercedes-Benz heeft de verdachte aanvankelijk, ter terechtzitting in eerste aanleg op 18 april 2019, verklaard dat hij werkzaam was als taxichauffeur en dat hij de Mercedes-Benz heeft gekocht met de opbrengsten van zijn werkzaamheden. Deze verklaring wijkt af van zijn latere verklaring van 26 oktober 2019, overgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 november 2019, dat hij de Mercedes-Benz heeft gekocht van geld dat hij heeft geleend van zijn zus [naam 2] en van eigen spaargeld; zijn zus heeft hem eind 2016 ongeveer € 15.000,00 geleend toen zij naar Nederland reisde en in de eerste helft van 2017 heeft zij hem weer € 15.000,00 geleend. Ter onderbouwing heeft de verdachte daarbij afschriften overgelegd, waaruit opnames van diverse geldbedragen in Dubai, Nederland en Parijs zouden volgen. In een (niet ondertekende) verklaring van [naam 2] van
24 februari 2020 is vermeld dat zij haar broer in 2016-2017 een lening heeft verstrekt. Zij wilde hem helpen omdat hij een nieuwe baan als taxichauffeur wilde beginnen en heeft daarom elke keer wanneer zij op bezoek kwam in Nederland met haar bankpas geld gepind of opgehaald bij de kassier bij verschillende banken.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gegeven verklaring omtrent de herkomst van het geldbedrag voor de aankoop van de Mercedes-Benz moet worden aangemerkt als op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De verdachte verklaart wisselend over de herkomst van het bedrag – afkomstig uit taxiwerkzaamheden versus geleend van zijn zus – en de onderbouwing is bovendien onduidelijk en tegenstrijdig. Uit de overgelegde afschriften – zonder banklogo, hetgeen twijfel omtrent de authenticiteit oproept – volgt dat diverse bedragen in Dubai, Parijs en Nederland zijn opgenomen, maar niet dat en welke bedragen kunnen worden gelinkt aan de verdachte. Voor zover de zus van de verdachte ten behoeve van de verdachte inderdaad enkel bedragen in Nederland opnam, zoals zij in haar verklaring van 24 februari 2020 lijkt aan te geven, valt dit niet te rijmen met de in
2017in Nederland opgenomen bedragen, nu deze alle dateren van na de aankoop van de Mercedes-Benz. Voor zover de zus van de verdachte ten behoeve van de verdachte ook bedragen in Dubai heeft opgenomen om die vervolgens naar Nederland mee te nemen, acht het hof dit hoogst onwaarschijnlijk, nu niet valt in te zien waarom een dergelijk risico van contant meevoeren van geldbedragen uit Dubai wordt genomen, aangezien het voor haar ook mogelijk was geld in Nederland op te nemen en zij dit ook heeft gedaan, nog daargelaten de mogelijkheid van girale overboeking.
Het voorgaande brengt met zich dat de verklaring van de verdachte ten aanzien van de herkomst van het geld voor de aanschaf van de Mercedes-Benz als op voorhand hoogst onwaarschijnlijk terzijde moet worden geschoven en het niet anders kan zijn dan dat (het geldbedrag voor de aanschaf van) de Mercedes-Benz – middellijk of onmiddellijk – van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Ten aanzien van de BMW-motor overweegt het hof als volgt. Hoewel het hof vraagtekens zet bij de verklaring van de verdachte dat deze motor van [getuige] is, deze door [getuige] met zijn eigen geld is gekocht en alleen op naam van de verdachte is gezet omdat [getuige] geen rijbewijs had, biedt het procesdossier, mede gelet op de verklaring van [getuige] en de bevindingen bij [bedrijf 1], onvoldoende grond om de conclusie te kunnen trekken dat de verklaring van de verdachte op dit punt hoogst onwaarschijnlijk is en het niet anders kan zijn dat (het geldbedrag voor de aanschaf van) deze motor – middellijk of onmiddellijk – van enig misdrijf afkomstig is. De verdachte dient derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Vrijspraak dient ook te volgen van de resterende onderdelen van de tenlastelegging, te weten de sieraden en (grote hoeveelheden) (merk)kleding, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 12 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 juni 2016 tot en met 15 mei 2017 in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of een auto heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 12 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 12 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 12 bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 12 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 12 bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht om rekening te houden met de ouderdom van de feiten, de omstandigheid dat de laatste veroordeling van de verdachte voor vermogensdelicten dateert uit 2008 en met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is verzocht, indien het hof alleen tot een bewezenverklaring komt voor feit 12, te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest met daarnaast eventueel een voorwaardelijke straf en/of een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het gaat hier derhalve om een ernstig feit.
Alles afwegende en mede gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg (mede rekening houdend met het voorarrest van de verdachte) ruim is overschreden. De verdachte is op 16 mei 2017 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank pas op 29 januari 2020 vonnis heeft gewezen. Ook in hoger beroep is de redelijke termijn fors overschreden. De verdachte heeft namelijk op 13 februari 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 16 oktober 2023 arrest wijst. Daarom zal het hof om in plaats twaalf weken gevangenisstraf, een gevangenisstraf van tien weken opleggen, met aftrek van voorarrest.

Beslag

Onder de verdachte zijn, blijkens een beslaglijst van 18 april 2019, de volgende voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
(1) 1.00 STK Motorfiets [kenteken 2] BMW F 800 Gs (5388087);
(2) 1.00 STK Personenauto [kenteken 3] MERCEDES-BENZ C 250 2015 Kl:Zwart (5387708);
(8) 1.00 STK Kentekenbewijs deel 1 (5404689);
(9) 1.00 STK Kentekenbewijs deel 2 (5404690);
(10) 1.00 STK Certificaat export (5404692);
(11) 1.00 STK Document goedkeurig (5404693);
(12) 2.00 STK Kentekenplaat [kenteken 4] import platen (5404707);
(13) 2.00 STK Kentekenplaat duits (5404711);
(14) 1.00 STK Document 5387724 (document Iphone [naam 3]);
(15) 1.00 STK Document 5387747 (doc mbt bmw motor).
(16) 1.00 STK USB-stick (memorykaart) (5387752);
(17) 1.00 STK Horloge Kl:grijs ROLEX oyster (5387247).
(18) 1.00 STK Navigator TOMTOM 4f150 (5387837);
(19) 1.00 STK Zaktelefoon IPHONE 5 (5387758);
(20) 1.00 STK Zaktelefoon IPHONE (5387751);
(21) 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY bold (5387722);
(22) 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG (5387763);
(23) 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG (5387753);
(25) 1.00 STK Sleutel VOLKSWAGEN (5387729);
(26) 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY bold (5387736);
(28) Geld Euro 23,86 (5404685);
(29) 1.00 STK Akte (5387821) Huurcontract [bedrijf 2].
(30) 2.00 STK Schoenen Kl:Wit (5387711) in doos;
(31) Geld Euro 500 (5387738); ibg bij [getuige];
(35) 1.00 STK Schoenen LANVIN (5387707);
(37) 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY BOLD (5387730);
(38) 1.00 STK Zaktelefoon BQ AQUARIS (5387740);
(39) 1.00 STK Zaktelefoon IPHONE 6 (5387743);
(40) 1.00 STK Niet te definieren goederen GPS TRACKER (5387754).
De advocaat-generaal heeft gevorderd de voorwerpen met nummers 2, 8, 9, 10, 11, 12 en 17 verbeurd te verklaren en om de voorwerpen met nummers 18 tot en met 40 te bewaren voor de rechthebbende.
De raadsman heeft het hof verzocht om op het beslag te beslissen conform het vonnis van de rechtbank, met dien verstande dat de goederen waarvan de rechtbank heeft beslist deze verbeurd te verklaren, ook worden teruggegeven aan de verdachte.
Verbeurdverklaring
Nu de voorwerpen 2, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 van de beslaglijst door middel van het tenlastegelegde en bewezen verklaarde witwassen zijn verkregen en aan de verdachte toebehoren, zal het hof deze goederen verbeurd verklaren.
Teruggave aan de verdachte
Het hof gelast de teruggave van de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 14, 16, 17, 28 en 29. Een relatie met het door de verdachte gepleegde strafbare feit kan niet worden vastgesteld.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Nu de in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1, 15, 18 tot en met 23, 25, 26, 30, 31, 35 en 37 tot en met 40 niet aan de verdachte toebehoren, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van deze in beslag genomen voorwerpen gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 222.612,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 6 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 37.460,58. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 9 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 9, 10 en 11 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 12 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 12 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
(2) 1.00 STK Personenauto [kenteken 3] MERCEDES-BENZ C 250 2015 Kl:Zwart (5387708);
(8) 1.00 STK Kentekenbewijs deel 1 (5404689);
(9) 1.00 STK Kentekenbewijs deel 2 (5404690);
(10) 1.00 STK Certificaat export (5404692);
(11) 1.00 STK Document goedkeurig (5404693);
(12) 2.00 STK Kentekenplaat [kenteken 4] import platen (5404707);
(13) 2.00 STK Kentekenplaat duits (5404711).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(14) 1.00 STK Document (5387724) (document Iphone [naam 3]);
(16) 1.00 STK USB-stick (memorykaart) (5387752);
(17) 1.00 STK Horloge Kl:grijs ROLEX oyster (5387247);
(28) Geld Euro 23,86 (5404685);
(29) 1.00 STK Akte (5387821) Huurcontract [bedrijf 2].
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(1) 1.00 STK Motorfiets [kenteken 2] BMW F 800 Gs (5388087);
(15) 1.00 STK Document 5387747 (doc mbt bmw motor);
(18) 1.00 STK Navigator TOMTOM 4f150 (5387837);
(19) 1.00 STK Zaktelefoon IPHONE 5 (5387758);
(20) 1.00 STK Zaktelefoon IPHONE (5387751);
(21) 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY bold (5387722);
(22) 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG (5387763);
(23)1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG (5387753);
(25) 1.00 STK Sleutel VOLKSWAGEN 5387729;
(26) 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY bold (5387736);
(30) 2.00 STK Schoenen Kl:Wit (5387711) in doos;
(31) Geld Euro 500 (5387738); ibg bij [getuige];
(35) 1.00 STK Schoenen LANVIN (5387707);
(37) 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY BOLD (5387730);
(38) 1.00 STK Zaktelefoon BQ AQUARIS (5387740);
(39) 1.00 STK Zaktelefoon IPHONE 6 (5387743);
(40) 1.00 STK Niet te definieren goederen GPS TRACKER (5387754).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. M. Senden en mr. R. van der Heijden en, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 oktober 2023.
mr. R. van der Heijden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.