ECLI:NL:GHAMS:2023:2536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.313.324/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding na auto wrappen; onvoldoende onderbouwing van schade bij uitvoering opdracht

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. De vordering betrof een schadevergoeding van € 8.542,67 die [appellant] eiste van [geïntimeerde] wegens schade aan zijn auto tijdens het wrappen. [appellant] had op 5 oktober 2020 opdracht gegeven aan [geïntimeerde] om zijn auto te wrappen voor een totaalbedrag van € 1.690. Na het ophalen van de auto op 30 oktober 2020, heeft [appellant] klachten geuit over de staat van de auto en heeft hij schriftelijk om schadevergoeding gevraagd. De kantonrechter oordeelde dat de vordering onvoldoende onderbouwd was en heeft deze afgewezen.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de schade niet voldoende was onderbouwd. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de auto al beschadigd was voordat deze werd overgedragen voor het wrappen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de schade tijdens de uitvoering van de opdracht is ontstaan. De bewijsstukken die [appellant] heeft ingediend, waaronder een schaderapport, waren niet overtuigend genoeg om de vordering te onderbouwen.

Het hof heeft uiteindelijk de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De grieven van [appellant] zijn verder onbesproken gelaten, aangezien deze niet konden leiden tot een andere uitkomst. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.313.324/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9535718/CV EXPL 21-7615
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 september 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. R.P. Groot te IJmuiden,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Hwang te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 22 juni 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 mei 2023 doen bepleiten, [appellant] door mr. Groot voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Hwang voornoemd, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn vorderingen zal toewijzen zoals geformuleerd in het petitum van zijn memorie met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

2.1.
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 5 oktober 2020 opdracht gegeven om zijn auto te wrappen voor een bedrag van € 1.690, waarvan [appellant] € 700 uit eigen middelen en € 900 uit een verzekeringsuitkering van Achmea heeft voldaan en het restant van € 90 te voldoen bij oplevering.
2.2.
[appellant] heeft de auto op 30 oktober 2020 voortijdig bij [geïntimeerde] opgehaald. [appellant] heeft daags daarna via whatsapp bij [geïntimeerde] geklaagd.
2.3.
Bij brieven aan [geïntimeerde] van 17 december 2020 en 18 juni 2021 heeft [appellant] schriftelijk geklaagd en gesommeerd tot betaling van een schadevergoeding van € 8.542,67.
2.4.
[geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid jegens [appellant] afgewezen.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] vordert in dit geding de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van het bedrag van € 8.542,67 met nevenvorderingen. [appellant] verwijt [geïntimeerde] dat hij de auto tijdens het wrappen heeft beschadigd. Hij beroept zich ter onderbouwing van zijn schade op een schaderapport van [bedrijf] B.V. (verder [bedrijf] ) van 17 december 2020.
3.2.
De kantonrechter heeft de vordering als - kort gezegd - onvoldoende onderbouwd afgewezen. [appellant] komt daar met zijn grieven tevergeefs tegenop. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.3.
Volgens [geïntimeerde] was de auto al beschadigd toen [appellant] de auto bracht. [appellant] zou hebben gezegd dat de auto bij een eerdere wrap-beurt beschadigd was geraakt. [geïntimeerde] stelt dat hem meteen was opgevallen dat de bumpers met tie-wraps vastzaten, randen van de koplampen beschadigd waren en deuren en deurklinken kapot waren. Hij beroept zich er onder verwijzing naar een whatsapp gesprek tussen partijen van 8 oktober 2020 op dat hij [appellant] er op heeft gewezen dat het wrappen daarom moeilijk zou worden, langer zou duren en het resultaat van slechtere kwaliteit zou zijn. [appellant] zou daarop enkel hebben gereageerd met “wat gaan we doen dan” en “” ja man alstublieft doe je best”.
3.4.
[appellant] heeft daartegen ingebracht dat hij de auto op 7 september 2020 nog bij [bedrijf] had laten herstellen en dat de auto toen geen gebreken meer had. Dat volgt echter niet uit de daartoe ingeroepen producties 11 tot en met 14. Die wijzen erop dat [appellant] de schade aan de auto na een door Achmea verzekerd voorval enkel door [bedrijf] heeft laten begroten. Bij die producties zit namelijk alleen een schadecalculatie en geen factuur. Verder betwist [geïntimeerde] dat op de overgelegde foto’s van [bedrijf] van 7 september 2020 een auto zonder gebreken staat. Hij stelt dat op die foto’s losse en met tie-wrap vastgemaakte bumpers en gerafelde koplampen zijn te zien, oftewel schade die hijzelf meteen had opgemerkt toen [appellant] de auto op 5 oktober 2020 kwam brengen. Bij dat alles komt dat [appellant] niet heeft gereageerd op wat volgens [geïntimeerde] op 8 oktober 2020 via Whatsapp is besproken, en meer in het bijzonder niet voor zover daaruit kan worden opgemaakt dat hij toen niet heeft betwist dat de auto op 5 oktober 2020 al beschadigd was. Tot slot pleit tegen het betoog van [appellant] dat hij als productie 14 een e-mail van [bedrijf] van 18 september 2020 heeft overgelegd met weliswaar aan het slot de mededeling dat [appellant] de kosten van het wrappen van de linkerzijde van de auto zelf moet claimen bij Achmea, maar waarvan de inhoud verder is weggelakt. Bij gebreke van een verklaring is dat weglakken grond voor twijfel aan de betrouwbaarheid van dat stuk; het wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
3.5.
Het hof houdt het ervoor dat de auto op 5 oktober 2020 al beschadigd was. Het betoog van [appellant] rechtvaardigt geen ander oordeel en is niet voldoende onderbouwd voor bewijslevering op dat punt. Gesteld noch is gebleken dat [geïntimeerde] naast al bestaande schade nog schade aan de auto heeft toegebracht. Het wordt er dan ook voor gehouden dat dit niet zo is. Dat betekent dat de vordering van [appellant] ook in hoger beroep als ongegrond niet toewijsbaar is en dat de afwijzende beslissing in eerste aanleg stand houdt.
3.6.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De grieven kunnen verder onbesproken blijven en aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat geen stellingen zijn betrokken die - indien bewezen - kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 343 aan verschotten en € 836 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, A.S. Arnold en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.