ECLI:NL:GHAMS:2023:2535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.309.655/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschil over aanneemovereenkomst en facturen met betrekking tot onbetaalde bedragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] B.V. tegen [geïntimeerde] B.V. over een geschil dat voortvloeit uit een aanneemingsovereenkomst. De kantonrechter had eerder vonnissen gewezen waarin [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van onbetaalde facturen. [appellante] heeft in hoger beroep de vernietiging van deze vonnissen gevorderd, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel appel een vermeerdering van de eis heeft ingediend. De kern van het geschil betreft de betaling van vier facturen, waarvan [appellante] stelt dat deze niet verschuldigd zijn. De kantonrechter had in zijn tussenvonnis vastgesteld dat [appellante] van vier facturen met een totaalbedrag van € 22.046,15 geen betaling heeft ontvangen, wat door [appellante] werd betwist. Het hof heeft de feiten en de bewijsvoering van beide partijen beoordeeld. Het hof concludeert dat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de facturen terecht is toegewezen, met inachtneming van de competentiegrens van de kantonrechter. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, terwijl [geïntimeerde] in het incidenteel appel in de kosten wordt veroordeeld. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.309.655/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 9305627 / CV EXPL 21-9359
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 september 2023
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. L. de Leon te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. A.J.C. van Gurp te Hengelo.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 13 april 2022 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 26 november 2021 (tussenvonnis) en 11 maart 2022 (eindvonnis; aangevuld bij vonnis van 17 juni 2022), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde. Bij arrest van 10 mei 2022 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2022 plaatsgehad. Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak verwezen naar de rol voor voortprocederen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens incidenteel appel strekkende tot eisvermeerdering, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte houdende reactie op eisvermeerdering.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - haar veroordeling in de kosten van beide instanties inclusief nakosten.
De conclusie van [geïntimeerde] strekt in het principaal appel tot verwerping van het beroep en in het incidenteel appel tot vernietiging van het eindvonnis en
- uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing van haar tot een bedrag van € 33.260,84 vermeerderde eis, met rente en veroordeling van [appellante] in de kosten van beide appellen inclusief nakosten.
[appellante] heeft in het incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vermeerderde eis van [geïntimeerde] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

in principaal en incidenteel appel
2.1.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis onder 2.1. t/m 2.14. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. De vaststelling onder 2.11. dat [appellante] van vier facturen met een totaalbedrag van € 22.046,15 geen betaling heeft ontvangen, is juist het punt van geschil in deze zaak en kan dus niet als vaststaand worden aangenomen. Voor zover niet in geschil gaat het hier om het volgende.
2.2.
[geïntimeerde] heeft in opdracht en voor rekening van [appellante] werktuigbouwkundige/elektronische installaties geleverd en geïnstalleerd in een bedrijfspand in Amsterdam voor een aanneemsom van € 151.250,-. De aanneemsom is in termijnen van € 15.125,- aan [appellante] gefactureerd. Meerwerk is afzonderlijk gefactureerd.
2.3.
[naam 1] , technisch commercieel manager van [geïntimeerde] , en [naam 2] , directeur van [appellante] , hebben in november 2015 gesproken over de financiële afwikkeling van meer/minderwerk en schade aan het bedrijfspand. In een e-mail van 21 januari 2016 heeft [naam 1] aan [naam 3] , projectleider bij [geïntimeerde] , verslag gedaan van dat gesprek.
2.4.
[geïntimeerde] heeft een vordering tot betaling van (deels) onbetaald gelaten facturen ter incasso uit handen gegeven aan de deurwaarder. Het gaat daarbij om de facturen:
29151287 d.d. 30-03-2015 voor een daarop onbetaald gelaten bedrag van € 7.562,-;
29151336 d.d. 07-04-2015 ad € 6.959,92;
29154753 d.d. 31-12-2015 ad € 6.350,08;
29154755 d.d. 31-12-2015 ad € 1.173,65,
alles inclusief btw, per saldo € 22.046,15.
2.5.
De deurwaarder heeft [appellante] meerdere sommatiebrieven gestuurd, strekkende tot betaling van de onbetaald gelaten bedragen. [appellante] heeft daaraan geen gehoor gegeven.

3.Beoordeling

in principaal en incidenteel appel
3.1.
[geïntimeerde] heeft bij de inleidende dagvaarding gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld om de onbetaald gelaten facturen te betalen, vermeerderd met rente en incassokosten opgelopen tot een vordering van € 33.292,55, maar om wille van de competentiegrens van de kantonrechter beperkt tot € 25.000 onder het doen van afstand van het meerdere dat zij uit hoofde van de facturen te vorderen heeft.
3.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis aan [appellante] bewijs opgedragen van haar verweer dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, inhoudende dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben. [appellante] heeft ter uitvoering van de bewijsopdracht [naam 1] als getuige doen horen. Van het verhoor is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt, met aangehecht de e-mail van [naam 1] aan [naam 3] van 21 januari 2016.
3.3.
In het eindvonnis heeft de kantonrechter [appellante] niet geslaagd geoordeeld in het bewijs. De facturen 29151287, 29151336, en 29154753, zijn vermeerderd met rente en incassokosten toegewezen tot het bedrag van € 25.000,-, met veroordeling van [appellante] in de kosten. De factuur 29154755 is afgewezen en is geen onderwerp van het hoger beroep.
in principaal appel voorts
facturen 29151287, 29151336, en 29154753
3.4.
[appellante] voert ook in hoger beroep het verweer dat partijen hebben afgesproken dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben, daarbij doelend op hetgeen zij in november 2015 met [naam 1] als vertegenwoordiger van [geïntimeerde] heeft afgesproken. Dat verweer valt echter niet te rijmen met de lezing van die afspraak van [naam 1] in zijn e-mail aan [naam 3] van 21 januari 2016. In die e-mail is gespecificeerd op welke posten en bedragen de afspraak van november 2015 in zijn beleving betrekking heeft. Dat zijn andere posten en bedragen dan vermeld op de facturen waar het hier om gaat. [naam 1] heeft als getuige overeenkomstig zijn e-mail verklaard en [geïntimeerde] heeft daarnaar gehandeld. De posten meer-/minderwerk zoals genoemd in de e-mail zijn nadien door [geïntimeerde] ook niet gefactureerd/gecrediteerd en na november 2015 zijn nog twee facturen waaronder factuur 29154753 opgemaakt en aan [appellante] gestuurd. [appellante] heeft niet onderbouwd waarop zij haar andere lezing van de afspraak baseert. Gesteld noch is gebleken om welke verklaringen en/of gedragingen van [geïntimeerde] het daarbij zou gaan. Zonder een voldoende onderbouwing wordt aan bewijslevering in hoger beroep niet toegekomen, daargelaten dat is gesteld noch gebleken wat [naam 1] meer of anders zou kunnen verklaren dan hij in eerste aanleg heeft gedaan. Het had, nu [naam 1] in eerste aanleg als getuige is gehoord, op de weg van [appellante] gelegen nader toe te lichten waarop haar bewijsaanbod in hoger beroep betrekking had, hetgeen zij heeft nagelaten. Tot zover falen dus de grieven.
factuur 29151287 (7e termijn basisinstallatie)
3.5.
[geïntimeerde] vordert de helft van het bedrag van de factuur van € 15.125,-. [appellante] stelt onder verwijzing naar bankafschriften die als productie 11 bij de inleidende dagvaarding zijn overgelegd dat zij twee keer het bedrag van € 15.125 heeft betaald, namelijk op 30 juli 2014 en 10 september 2014. Uit die bankafschriften blijkt dat [appellante] dat bedrag wel vaker aan [geïntimeerde] heeft betaald, maar niet dat zij daarmee heeft bedoeld te betalen op de hier bedoelde factuur, gelet op de andere factuurnummers die bij die betalingen zijn opgegeven. Daaruit volgt dat het daarbij gaat om andere termijnbetalingen op de aanneemsom dan betaling van deze factuur. [appellante] heeft - alhoewel dat op haar weg lag - de gestelde betaling op de hier bedoelde factuur niet anderszins onderbouwd. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij een betaling op 19 september 2015 van € 7.562,- heeft toegerekend aan de factuur, zodat daarop de gevorderde € 7.562,50 nog openstaat. Bij gebreke van verder verweer falen ook tot zover de grieven.
factuur 29151336 (meerwerk elektra hal)
3.6
[appellante] verweert zich ook hier dat deze factuur is betaald. Zij verwijst naar een productie 5. Productie 5 bij de memorie van grieven is echter het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen; daaruit blijkt - uiteraard - niet van een betaling op de factuur. Wellicht dat bedoeld zal zijn productie 6. Die productie biedt echter steun aan het betoog van [geïntimeerde] dat zij de betaling op 19 september 2015 van € 7.562,- heeft aangemerkt als een deelbetaling op factuur 29151287 omdat zij de betaling vanwege het bedrag en het opgegeven factuurnummer 20133185 niet als een betaling op de hier bedoelde factuur heeft begrepen. Dat betekent - waar van een andere betaling op de factuur niet is gebleken - dat ook deze factuur, althans het gevorderde bedrag van de factuur, nog openstaat. De grieven hebben dus ook hier geen succes.
factuur 29154753 (meerwerk stadsverwarming)
3.7.
[appellante] stelt net als in eerste aanleg tot verweer dat voor dit meerwerk geen opdracht is gegeven. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen op de grond dat in de notulen van de 11e bouwvergadering staat:
Meerwerk stadsverwarming is in opdracht gegeven.Blijkens die notulen was directeur [naam 2] van [appellante] op die vergadering aanwezig. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat dit een genoegzame onderbouwing van de opdracht is. [appellante] heeft daar in hoger beroep niets tegen ingebracht. Het verweer wordt daarom als niet voldoende onderbouwd verworpen. De grieven zijn vergeefs voorgedragen.
3.8.
Het hof concludeert dat de veroordeling van [appellante] tot betaling van de drie facturen in hoger beroep standhoudt, vermeerderd met rente en kosten tot niet meer dan het bedrag van de competentiegrens van € 25.000,-, en vervolgens verhoogd met haar veroordeling in de kosten.
in incidenteel appel voorts
3.9.
Het incidenteel appel strekt tot vermeerdering van de eis tot het bedrag van
€ 33.260,84 waarop de kantonrechter is uitgekomen na een herberekening van de rente en kosten in verband met de afwijzing van de vierde factuur. Het incidenteel appel heeft geen succes nu [geïntimeerde] - zoals door [appellante] terecht is aangevoerd - bij de inleidende dagvaarding haar eis heeft gemaximeerd tot de toegewezen € 25.000,- en daarbij onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van het meerdere wat zij op grond van de facturen van [appellante] te vorderen heeft.
in principaal en incidenteel appel tot slot
3.10.
De beide beroepen zijn tevergeefs ingesteld. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. [geïntimeerde] wordt als de in het incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.135,- aan verschotten en € 1.531 voor salaris en op € 173 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt De Groot in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 418 voor salaris en op € 173 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, H.T. van der Meer en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.