Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Iaan dat de kantonrechter de relevante feiten onjuist althans onvolledig heeft weergegeven althans geïnterpreteerd, maar hij heeft geen concrete bezwaren geuit tegen de (wel) vastgestelde feiten, reden waarom ook het hof van die feiten zal uitgaan, bij de beoordeling overigens met alle relevante stellingen van partijen rekening houdend.
3.Beoordeling
grief IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering is verjaard. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] zonder recht of titel geld van hem onder zich houdt. Met een beroep op de artikelen 3:306 en 3:314 BW betoogt [appellant] dat een rechthebbende zijn bezit pas na twintig jaar verliest en dat dan pas de verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen. Dit brengt volgens [appellant] met zich dat zijn vordering niet is verjaard. Het hof oordeelt als volgt.
grief IIIkomt [appellant] op tegen de door de kantonrechter ten laste van hem uitgesproken kostenveroordeling. Ook deze grief faalt, omdat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij terecht in de kosten is verwezen.