ECLI:NL:GHAMS:2023:2506

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
200.323.854/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van betrokkene na financiële problemen en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de betrokkene, geboren in 1976. De betrokkene had eerder, op 2 december 2022, verzocht om onderbewindstelling vanwege verkwisting en problematische schulden. De kantonrechter had dit verzoek toegewezen en [A], vennoot van [X], benoemd tot bewindvoerder. De betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat, omdat zijn schulden inmiddels zijn kwijtgescholden en hij geen problematische schulden meer heeft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 augustus 2023 heeft de betrokkene zijn situatie toegelicht. Hij heeft aangegeven dat hij gedupeerd is door de toeslagenaffaire, wat heeft geleid tot financiële problemen en een huurachterstand. De betrokkene heeft echter ook gesteld dat hij na de onderbewindstelling zijn schulden heeft kunnen aflossen. De bewindvoerder heeft in een e-mail aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het opheffen van het bewind, maar heeft ook gesuggereerd dat de betrokkene mogelijk een gokverslaving heeft, wat door de betrokkene is ontkend.

Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene ten tijde van de onderbewindstelling inderdaad problematische schulden had, maar dat deze situatie inmiddels is veranderd. De betrokkene heeft aangetoond dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat er geen noodzaak meer is voor het bewind. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van de datum van de uitspraak. De bewindvoerder is opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.323.854/01
zaaknummer rechtbank: 10186241 EB VERZ 22-14672
beschikking van de meervoudige kamer van 24 oktober 2023 inzake
[de betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. I.P. van Rossen te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [de morder] ;
- [A] , vennoot van [X] ;
- [B] ;
- [C] ;
- [D] ;
- [E] ;
- [F] ;
- [G] ;
- [H] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 2 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 2 maart 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof is voorts een brief van 7 augustus 2023 met bijlagen van de zijde van de betrokkene ingekomen. Op 16 augustus 2023 heeft hij een beter leesbare versie van een van de bijlagen ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2023 plaatsgevonden. De betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
Bij emailbericht van 26 mei 2023 heeft [A] van [X] het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Desgevraagd heeft zij bij emailbericht van 15 augustus 2023 haar afwezigheid kort toegelicht.
[de morder] , [D] , [E] , [F] , [G] en [H] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
[B] en [C] zijn pas ter zitting in hoger beroep aangemerkt als belanghebbenden; zij zijn derhalve niet verschenen.
De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.4
Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. [B] , [C] , [D] , [E] , [F] , [G] en [H] zijn in de gelegenheid gesteld op het verhandelde ter zitting te reageren, maar zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

De betrokkene is geboren [in] 1976. [de morder] is zijn moeder en [B] , [C] , [D] , [E] , [F] , [G] en [H] zijn zijn (half)zussen en (half)broers.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene, op diens eigen verzoek, onder bewind gesteld voor de duur van vijf jaar wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden, met benoeming van [A] , vennoot van [X] te [plaats A] tot bewindvoerder.
4.2
De betrokkene verzoekt, volgens de toelichting van mr. Van Rossen ter zitting, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), primair het bewind op te heffen en subsidiair een van zijn broers en zussen tot bewindvoerder te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden, een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter op verzoek van de rechthebbende het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
Standpunt van de betrokkene
5.2
De betrokkene brengt naar voren dat hij een gedupeerde is van de toeslagenaffaire en dat hij als gevolg daarvan te maken heeft gehad met financiële problemen, de ondertoezichtstelling van zijn zoon en foutieve registraties bij de Belastingdienst. Deze problemen hebben hem achterdochtig gemaakt en zijn houding is verergerd door de problemen rond zijn dementerende moeder die hij enige tijd in huis heeft gehad. Die inwoning had gevolgen voor zijn toeslagen en resulteerde in een huurachterstand. Toen de ontruiming van zijn woning werd aangekondigd en (dientengevolge) de uithuisplaatsing van zijn zoon dreigde, heeft het buurtteam aan de betrokkene hulp aangeboden. De verhuurder stelde als voorwaarde voor uitstel van de ontruiming dat een beschermingsbewind zou worden aangevraagd. Aan deze voorwaarde heeft de betrokkene willen voldoen. De betrokkene heeft het verzoek tot onderbewindstelling dus weliswaar zelf ingediend, maar niet geheel vrijwillig.
Kort na de onderbewindstelling zijn de schulden van de betrokkene kwijtgescholden. Van problematische schulden is dan ook geen sprake meer. De betrokkene stelt dat dus evenmin nog grond is voor zijn onderbewindstelling.
Oordeel van het hof
5.3
Ten tijde van de indiening van het verzoek tot onderbewindstelling op 9 november 2022 had de betrokkene een huurachterstand (die volgens het plan van aanpak van de bewindvoerder afgerond € 3.758,- bedroeg) en dreigde ontruiming van zijn woning. Uit een mailwisseling tussen het buurtteam en de betrokkene op 12 december 2022 blijkt dat de ontruiming de volgende dag zou plaatsvinden als de betrokkene niet dezelfde dag nog de huur voor de maand december zou betalen, hetgeen de betrokkene naar eigen zeggen heeft gedaan. De huurschuld was destijds niet de enige schuld van de betrokkene. Derhalve kan worden geconcludeerd dat ten tijde van de onderbewindstelling op 2 december 2022 sprake was van problematische schulden.
Uit de mail van de buurtteammedewerker die als toelichtende bijlage bij het inleidend verzoek is gevoegd, blijkt voorts dat de betrokkene het overzicht over zijn financiën verloor door zijn persoonlijke problemen. De toeslagenaffaire en het tijdelijke verblijf van zijn moeder bij hem hadden niet alleen psychische, maar ook financiële gevolgen gehad. Zo werd zijn huurtoeslag stopgezet, maar kon de moeder niet bijdragen aan de woonlasten omdat haar bankrekening was geblokkeerd.
5.4
Op grond van voornoemde omstandigheden werd naar het oordeel van het hof ten tijde van de bestreden beschikking voldaan aan de gronden voor onderbewindstelling: de betrokkene was niet in staat ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van het hebben van problematische schulden.
Kort na de bestreden beschikking, op 9 december 2022, is door Boeder Gerechtsdeurwaarders schriftelijk aan de betrokkene meegedeeld dat de overheid had besloten zijn publieke schulden kwijt te schelden en zijn private schulden over te nemen. Aan de betrokkene werd verzocht om de hoogte van zijn schulden door te geven aan Sociale Banken Nederland. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de betrokkene verklaard dat de betrokkene die opgave heeft gedaan en dat dus geen sprake meer is van schulden. De enkele mededeling van de bewindvoerder in haar emailbericht van 15 augustus 2023 dat de betrokkene (nog steeds) problematische schulden heeft, is onvoldoende om – tegenover de gemotiveerde betwisting door de betrokkene – aan te nemen dat de betrokkene nog/weer schulden heeft.
5.5
In voornoemde mail heeft de bewindvoerder voorts gesteld geen bezwaren te hebben tegen een einde aan het bewind. Toch acht zij bewind nog wel verstandig, omdat de betrokkene (naast de hiervoor genoemde problematische schulden) een gokverslaving zou hebben. Deze laatste stelling is door de betrokkene ter zitting in hoger beroep gemotiveerd weersproken. De betrokkene heeft ontkend een gokverslaving te hebben. Hij heeft toegelicht dat gokken voor zijn moeder, maar niet voor hem, een liefhebberij is en dat hij voor haar op zijn naam een account bij een gokwebsite heeft aangemaakt waarmee zij samen geld hebben gewonnen (circa € 14.000,-). De betrokkene heeft de bewindvoerder naar dat geld gevraagd, omdat hij vanwege het bewind geen geld kan overmaken.
Gelet op zijn uitgebreide toelichting en gezien het gebrek aan onderbouwing door de bewindvoerder, ziet het hof onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de betrokkene door een gokverslaving (of problematische schulden of een andere oorzaak) niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de noodzaak voor bewind niet meer bestaat. Daarbij weegt voor het hof ook mee dat uit de stukken naar voren komt dat de betrokkene goed in staat is zelf hulp te vinden als hij problemen van welke aard dan ook ondervindt, zoals van het buurtteam.
5.6
Nu is voldaan aan de gronden van artikel 1:449 lid 2 BW zal het hof het bewind opheffen per de datum van deze beschikking. Gezien het bepaalde in artikel 1:448 lid 4 in samenhang met 1:384 BW neemt de taak van de bewindvoerder daags na deze uitspraak een einde.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van heden, het bewind over de goederen van [de betrokkene] , geboren te [plaats B] [in] 1976;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam overlegt;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, sectie kanton, in verband met aantekening in het centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 24 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. H.A. van den Berg.