Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] B .V.,
[geïntimeerde 2] N.V.,
[geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 4],
[geïntimeerde 5],
[geïntimeerde 6],
[geïntimeerde 7],
[geïntimeerde 8],
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1betogen Generali c.s. dat de rechtbank niet alle relevante feiten heeft vermeld. Het hof zal bij de beoordeling met de door Generali c.s. in de toelichting op deze grief gestelde feiten, voor zover door geïntimeerden niet betwist, zo nodig rekening houden. De rechtbank was echter niet gehouden alle vaststaande feiten te vermelden. Tegen de (wel) vastgestelde feiten hebben partijen geen bezwaar gemaakt, reden waarom ook het hof daarvan in het bestek van deze zaak zal uitgaan. Aldus bezien, gaat het om het volgende.
3.Beoordeling
grief 2komen Generali c.s. op tegen de afwijzing door de rechtbank van hun verzoek op dit punt.
interneaansprakelijkheid: de aansprakelijkheid van de bestuurder, [geïntimeerde 4] , jegens de vennootschap, [geïntimeerde 2] . Hetzelfde geldt met betrekking tot de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 7] als commissaris van [geïntimeerde 2] . Omdat zij vanwege het voorgaande niet (met vrucht) een op deze wetsbepaling gegronde vordering tegen [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerde 7] zullen kunnen instellen (alleen [geïntimeerde 2] zou dat kunnen doen), hebben Generali c.s. jegens hen bij een voorlopig getuigenverhoor op dit punt geen belang in de zin van artikel 3:303 BW. Generali c.s. kunnen immers het voorlopig getuigenverhoor in redelijkheid niet gebruiken om te bezien of zij jegens [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerde 7] een op artikel 2:9 BW (respectievelijk art. 2:9 jo. artikel 2:149 BW) gebaseerde vordering zullen instellen. De grief faalt daarom op dit punt. Voor zover Generali c.s. bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep tevens spreken van ‘externe bestuursaansprakelijkheid’ en daarmee betogen dat op dit punt ook een voorlopig getuigenverhoor moet worden gelast met het oog op een eventueel tegen [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerde 7] in te stellen vordering op grond van onrechtmatige daad, hebben zij toen de grondslag van dit onderdeel van hun verzoek te laat – namelijk in strijd met de zogeheten twee conclusieregel – aangevuld, reden waarom het hof dit buiten beschouwing zal laten.
grief 4betogen Generali c.s. dat de rechtbank aldus ten onrechte heeft afgewezen hun verzoek met betrekking tot het horen van getuigen over, kort gezegd, de vraag of [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , hun bestuurders en [geïntimeerde 7] bij het besluit de onderhavige obligaties ‘in strijd met de statuten’ in aandelen in [geïntimeerde 2] te converteren onvoldoende rekenschap hebben gegeven van de belangen van de minderheidsobligatiehouders, dat wil zeggen: onvoldoende rekening hebben gehouden met die belangen. Generali c.s. hebben in dit verband in hoger beroep aangevoerd dat zij helderheid willen krijgen welke rol welke bestuurder naar buiten toe en ten opzichte van elkaar heeft gespeeld om zo te weten te komen tegen wie “de voorgenomen vorderingen op grond van artikel 6:162 jo. 2:9 BW kunnen worden ingesteld”.
grief 5, die is gericht tegen de veroordeling van Generali c.s. in de proceskosten, in zoverre gegrond dat Generali c.s. niet in die kosten had moeten worden veroordeeld. Het hof zal de kosten in beide instanties tussen partijen compenseren, dat wil zeggen: op de voet van artikel 289 Rv geen kostenveroordelingen uitspreken.