3.2.Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust komt Piam in dit hoger beroep op. De door haar aangevoerde grieven kunnen gezamenlijk worden besproken.
3.3.1.Piam heeft allereerst aangevoerd dat [geïntimeerde] excessief heeft gedeclareerd, dat Piam daartegen (tijdig) heeft geprotesteerd, dat excessief declareren een gebrek in de nakoming van de overeenkomst is dat met zich brengt dat – waar [geïntimeerde] niet bereid was haar declaraties te corrigeren – verzuim intreedt zonder ingebrekestelling en dat Piam om die reden gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden, wat zij bij haar memorie van grieven ook heeft gedaan.
3.3.2.Het hof stelt voorop dat Piam op grond van de overeenkomst in beginsel gehouden is de door [geïntimeerde] gedeclareerde uren te betalen. Weliswaar is denkbaar dat [geïntimeerde] excessief heeft gedeclareerd, maar dat kan dan niet worden beschouwd als een tekortkoming in de nakoming van haar uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen (de adviseringswerkzaamheden). [geïntimeerde] kan dus op dit punt niet in verzuim zijn en Piam kan daarom niet op die grond de overeenkomst ontbinden. Echter, voor zover komt vast te staan dat [geïntimeerde] gedeclareerde uren in feite niet heeft gemaakt of tegen een te hoog tarief in rekening heeft gebracht, heeft [geïntimeerde] onder de overeenkomst geen recht op betaling van de desbetreffende bedragen. Het hof zal het verweer van Piam mede in deze zin opvatten en bespreken.
3.3.3.Het hof verwerpt, voorts, de stelling van [geïntimeerde] dat de klacht van Piam op dit punt op grond van artikel 6.1 van de AV te laat is. Deze bepaling, beschouwd in verband met artikel 3 AV, waarnaar die verwijst, heeft namelijk slechts betrekking op klachten met betrekking tot de kwaliteit van het door [geïntimeerde] geleverde werk, niet op de omvang van haar declaraties.
3.3.4.Piam verwijt [geïntimeerde] meer concreet dat laatstgenoemde nodeloos met meerdere partners aan de zaak heeft gewerkt waardoor zich doublures en interne overleggen zullen hebben voorgedaan. Bovendien gaf [geïntimeerde] bij vergaderingen en rechtszittingen, waaronder de zitting op 12 januari 2021 in de hiervoor onder 2 (b) genoemde zaak, steeds
acte de présencemet meerdere partners. De zaak was echter niet zo ingewikkeld dat dit noodzakelijk was. Piam stelt tijdens een gesprek met [geïntimeerde] in mei 2021 tegen dit excessieve declareren te hebben geprotesteerd.
3.3.5.In de door [geïntimeerde] overgelegde e-mail correspondentie tussen partijen van juni en juli 2021 is door Piam op geen enkele wijze een beroep gedaan op excessief declareren door [geïntimeerde] in voormelde zin of gerefereerd aan een tussen partijen gevoerd gesprek in mei 2021 waarin dit aan de orde zou zijn geweest. Uit die correspondentie blijkt slechts dat Piam een korting op alle facturen van 17% wenste en zich niet wilde vastleggen op een ‘strak betalingsschema’. Tegen deze achtergrond acht het hof de – door [geïntimeerde] betwiste – stelling van Piam dat zij in een gesprek in mei 2021 heeft geprotesteerd tegen het in haar ogen excessief declareren door [geïntimeerde] onvoldoende feitelijk toegelicht, zodat aan deze stelling wordt voorbijgegaan. Om die reden kan aan bewijslevering niet worden toegekomen. Het bewijsaanbod van Piam op dit punt wordt dan ook verworpen.
3.3.6.Piam heeft – mede in aanmerking genomen dat het de overeenkomst uitging van een uurloon van € 375,00, het tarief van de partners van [geïntimeerde] – nagelaten uit te leggen waarom zij naar aanleiding van de uitvoerig gespecificeerde facturen van [geïntimeerde] tot aan dit geding nooit heeft geprotesteerd tegen het door haar gestelde excessieve declareren door [geïntimeerde] . Als zij (echt) meende dat [geïntimeerde] haar te veel en in afwijking van de overeenkomst in rekening bracht, had een dergelijk protest voor de hand gelegen. Verder is niet gesteld of gebleken dat Piam [geïntimeerde] er ooit op heeft aangesproken dat deze met te veel mensen, in het bijzonder partners, op vergaderingen en/of zittingen aanwezig was. Het hof passeert dit verweer dan ook als onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Bovendien heeft Piam in de gegeven omstandigheden – naar in de stellingen van [geïntimeerde] besloten ligt – haar recht verwerkt zich op het door haar gestelde excessieve declareren door [geïntimeerde] te beroepen: dit beroep acht het hof in de hiervoor geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (art. 6:2 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Inhoudelijk wordt – ten overvloede – nog overwogen dat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft gesteld dat Piam steeds expliciet heeft aangegeven wie van [geïntimeerde] bij besprekingen moest aantreden en dat Piam er zelf opdracht toe heeft gegeven dat drie partners van [geïntimeerde] bij de mondelinge behandeling op 12 januari 2021 aanwezig waren. Piam heeft dit, hoewel daarna nog aan het woord geweest, niet betwist.
3.3.7.De conclusie is dat het verweer van Piam ten aanzien van de omvang van de declaraties van [geïntimeerde] wordt verworpen. De grieven falen dan ook in zoverre.
3.4.1.Verder heeft Piam betoogd dat [geïntimeerde] bij haar dienstverlening aan Piam is tekortgeschoten. Zij verwijt [geïntimeerde] dat zij noch in haar notities noch tijdens de mondelinge behandeling in meergenoemde zaak heeft gewezen op een relevante opinie van de Europese Commissie en/of van belang zijnde binnen- en buitenlandse jurisprudentie. Ook heeft [geïntimeerde] volgens Piam slechts beperkt jurisprudentieonderzoek gedaan en dan ook nog eens door junior medewerkers. Omdat nakoming in zoverre blijvend onmogelijk is, is [geïntimeerde] op dit punt (zonder ingebrekestelling) in verzuim en was Piam, zo stelt zij, gerechtigd de overeenkomst te ontbinden, wat zij bij haar memorie van grieven, ook op deze grond, heeft gedaan.
3.4.2.Het hof stelt voorop dat ook hier geldt dat uit niets – in het bijzonder niet uit de onder 3.5.5 genoemde correspondentie – blijkt dat Piam [geïntimeerde] vóór deze procedure erop heeft aangesproken dat en waarom haar dienstverlening onder de maat is geweest. Meer concreet is niet gesteld of gebleken dat Piam deze kritiek jegens [geïntimeerde] heeft geuit nadat de rechtbank op 24 februari 2021 in de onder 2 (b) genoemde zaak een voor Piam ongunstig vonnis had gewezen. Integendeel, Piam heeft uitdrukkelijk gesteld dat er niet van kan worden uitgegaan dat dit vonnis anders zou zijn geweest, indien [geïntimeerde] wel naar behoren zou hebben gehandeld. Bovendien heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord gesteld dat Piam [geïntimeerde] heeft gevraagd haar te assisteren bij haar hoger beroep tegen dat vonnis, hetgeen bij de thans door Piam naar voren gebrachte kritiek niet bepaald voor de hand lag. Piam heeft, hoewel nadien nog aan het woord geweest, niet betwist dat zij [geïntimeerde] om hulp heeft gevraagd in het kader van voormeld hoger beroep. Tegen deze achtergrond acht het hof ook deze klacht/dit verweer van Piam onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
3.4.3.Bovendien kan de enkele omstandigheid, indien al juist, dat [geïntimeerde] in haar notities en/of op voormelde zitting niet heeft verwezen naar de door Piam bedoelde opinie en/of jurisprudentie niet leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan haar in artikel 3 van de AV genoemde verplichting tot het betrachten van “due care that, in the given circumstances, may be reasonably expected from it with respect to the services provided by or on its behalf” noch – meer algemeen – dat zij niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. In dit verband is van belang dat Piam niet heeft aangevoerd dat de notities en bijdragen van [geïntimeerde] op enig punt inhoudelijk onjuist waren noch, als zojuist ook opgemerkt, dat de uitslag van voormelde procedure anders zou zijn geweest, indien [geïntimeerde] de desbetreffende gegevens wel op enigerlei wijze zou hebben vermeld. Bij dit alles geldt dat de juridisch adviseur een grote vrijheid moet worden gelaten te bepalen welke argumenten hij in woord en geschrift gebruikt.
3.4.4.De conclusie is dat ook het verweer van Piam ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening wordt verworpen. Omdat [geïntimeerde] ter zake niet is tekortgeschoten en daardoor evenmin is verzuim was, had Piam niet het recht de overeenkomst (op deze grond) te ontbinden. De grieven falen dan ook in zoverre. Onbehandeld kan blijven of Piam, zoals [geïntimeerde] nog heeft gesteld, te laat heeft geklaagd in de zin van artikel 6.1 van de AV.