ECLI:NL:GHAMS:2023:2464

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
200.312.051/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van goud van de bruidsgave in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en het verzoek van de man om een bedrag van € 15.500,- van de vrouw te vorderen is afgewezen. De man en de vrouw zijn gehuwd in 2020 en hebben zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Hun huwelijk is op 11 april 2022 ontbonden. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het goud, bestaande uit een ketting en tien armbanden, tot het privévermogen van de vrouw behoort. Het hof heeft vastgesteld dat de man het goud heeft gekocht voorafgaand aan de huwelijkssluiting en dat er geen bewijs is dat het goud aan de vrouw is geschonken. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat het goud een bruidsgave was, aangezien het Nederlandse recht dit begrip niet kent. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het betreft de eigendom van het goud, maar heeft de overige beslissingen van de rechtbank bekrachtigd. De man heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd en het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet gehouden is om het goud aan de man terug te geven, omdat er geen rechtsfeit is vastgesteld dat de eigendom van het goud heeft veranderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.312.051/01
zaaknummer rechtbank: C/13/695463 / FA RK 20-8846 en
beschikking van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Yamali te Amsterdam (voorheen: mr. N. Türkkol te Amsterdam),
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Kotan te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 31 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 maart 2022.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 juli 2022 met bijlagen, ingekomen op 13 juli 2022;
- een journaalbericht van mr. Türkkol van 31 december 2022, waarbij hij zich heeft onttrokken als advocaat van de man;
- een journaalbericht van mr. Yamali van 17 januari 2023, waarbij hij zich heeft gesteld als advocaat voor de man.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd [in] 2020 te [plaats A] . Zij hebben zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Het huwelijk van partijen is op 11 april 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 maart 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
3.3.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Zij zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De peildatum voor de omvang van de gemeenschap is de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 31 december 2020.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de peildatum goud (van de bruidsgave) aanwezig was, bestaande uit een ketting en tien armbanden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de (in zoverre niet) bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 15.500,- aan hem dient te voldoen afgewezen en is vastgesteld dat het goud van de bruidsgave, bestaande uit een ketting en tien armbanden, tot het privévermogen van de vrouw behoort.
4.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast te stellen, zoals overwogen onder grief 1 t/m 3.
4.3.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Allereerst dient het hof te beslissen of de man ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. Volgens de administratie van het hof zou het hoger beroep ingesteld zijn op 13 juni 2022 en dus te laat. De man heeft echter bij journaalbericht van 13 juli 2022 een via Zivver aan het hof gezonden bericht van 31 mei 2022 aan het hof overgelegd, waaruit volgt dat de man op laatstgenoemde datum hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Gebleken is dat de wijziging van het e-mailadres van het hof en het door de man ingestelde hoger beroep via het ‘oude’ e-mailadres, elkaar hebben gekruist. Het hof is van oordeel dat onder die omstandigheden de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, nu uit het door hem overgelegde bericht via Zivver valt af te leiden dat het hoger beroep binnen de termijn waarin hoger beroep mogelijk was, is ingesteld.
5.2.
De man heeft drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd.
5.3.
In grief 1 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering op de vrouw met betrekking tot de terugbetaling van een bedrag van € 15.500,- heeft afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de man, na betwisting door de vrouw, deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens de rechtbank hebben partijen producties overgelegd waaruit blijkt dat voor de huwelijkssluiting kosten zijn gemaakt voor het huwelijksfeest en dat tussen partijen onderling verschillende bedragen zijn overgemaakt. Hieruit blijkt echter niet, aldus de rechtbank, wat de grondslag van deze overmakingen is geweest en dat sprake zou zijn geweest van een lening. Ten aanzien van de gestelde kosten voor het huwelijksfeest is de rechtbank niet duidelijk op welke grond de vrouw gehouden zou zijn de helft van deze kosten aan de man te vergoeden. Daarbij is door de diverse overmakingen over en weer niet te achterhalen wat uiteindelijk door wie is betaald.
5.4.
De man stelt in hoger beroep dat hij zowel voor de voorbereiding van het bruiloftsfeest als na de peildatum kosten heeft gemaakt. Deze kosten zijn voor beide partijen en als deelgenoot dient de vrouw deze kosten terug te betalen. Daarnaast heeft de man geldbedragen aan de vrouw in bewaring gegeven als reservering voor het feest. Volgens de man zijn de diverse overboekingen over en weer wel te achterhalen en is daardoor duidelijk wie uiteindelijk heeft betaald. De vrouw voert verweer.
5.5.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen. Naast het gegeven dat het standpunt van de man niet geheel duidelijk is, omdat hij enerzijds stelt dat het kosten zijn die hij zowel voor de voorbereiding van het huwelijksfeest als na de peildatum heeft gemaakt, maar anderzijds aanvoert dat hij een bedrag van € 15.500,- - dat van hem privé was - aan de vrouw in bewaring heeft gegeven, heeft te gelden dat de man zijn vordering en de grondslag daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele stellen dat de diverse overboekingen over en weer te achterhalen zijn, is daartoe onvoldoende. Het had op de weg van de man gelegen een overzicht aan te leveren waaruit klip en klaar blijkt welke betalingen hij aan de vrouw heeft gedaan en op welke datum, alsmede welke betalingen de vrouw aan hem heeft voldaan en op welke datum en wat het saldo daarvan was, zodat het hof op grond daarvan de vordering van de man kon beoordelen. Daartoe kan overigens niet dienen het overzicht dat de vrouw in eerste aanleg als productie VI op 21 juli 2021 heeft overgelegd waaruit, zoals zij stelt, betalingen over en weer blijken in verband met leningen aan elkaar, en waaruit de vrouw afleidt dat zij juist € 7.555,- te veel aan de man heeft geleend. De man heeft ook in het licht van deze gegevens onvoldoende gesteld. Grief 1 faalt derhalve.
5.6.
In grief 2 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het goud tot het privévermogen van de vrouw behoort.
De rechtbank heeft overwogen dat het goud bestaat uit een ketting en tien armbanden die voor het huwelijk door de man zijn gekocht met zijn privévermogen en dat het de bedoeling was dat de man het goud tijdens het huwelijksfeest aan de vrouw zou schenken. De rechtbank heeft daaruit begrepen dat het goud gekwalificeerd kan worden als ‘bruidsgave’ die volgens de Islamitische traditie het eigendom van de vrouw is vanaf de huwelijkssluiting. Nu de huwelijkssluiting heeft plaatsgevonden [in] 2020 is de vrouw vanaf dat moment de rechthebbende op het goud. Om die reden heeft de rechtbank bepaald dat het goud geen onderdeel uitmaakt van de beperkte gemeenschap van goederen, zodat daarvan geen verdeling meer kan plaatsvinden.
5.7.
De man betwist dat sprake is van een bruidsgave. Hij heeft de gouden sieraden gekocht. Hij zou deze tijdens het huwelijksfeest aan de vrouw schenken, maar omdat het huwelijksfeest niet heeft plaatsgevonden, is dat nooit gebeurd. De man betwist de stelling van de vrouw dat het een bruidsgave zou zijn, te meer daar het Nederlands recht het begrip bruidsgave niet kent. De man stelt dat hij het goud niet meer in zijn bezit heeft, omdat hij het aan de familie van de vrouw in bewaring heeft gegeven.
5.8.
Het hof stelt vast dat de man het goud heeft gekocht voorafgaand aan de huwelijkssluiting, zodat het goud vanaf de aankoop in ieder geval privé bezit van de man was. De vrouw heeft in eerste aanleg in het aanvullend verzoek, dat ondertekend is op 21 juli 2021, gesteld dat de man het goud aan haar heeft geschonken, maar dat hij het nimmer aan haar heeft overhandigd ondanks diverse toezeggingen. Een en ander wordt betwist door de man. De vrouw heeft voormelde stelling in eerste aanleg noch in hoger beroep nader onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen, gelet op de betwisting door de man. Een schenking naar Nederlands recht is een overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Het tot een bepaalde persoon gericht schenkingsaanbod geldt als aangenomen, wanneer deze na ervan kennis te hebben genomen het niet onverwijld heeft afgewezen. In hoger beroep lopen de standpunten van partijen met betrekking tot de gang van zaken echter zozeer uiteen, dat voor het hof niet valt vast te stellen of en, zo ja, wanneer een schenking heeft plaatsgevonden. De vrouw stelt dat het goud aan haar is geschonken, maar de man stelt wel van plan te zijn geweest om te schenken tijdens het huwelijksfeest, maar dat de schenking nimmer is gedaan omdat het huwelijksfeest niet is doorgegaan. De grondslag die de rechtbank heeft aangenomen, te weten dat sprake is van een bruidsgave waarop de vrouw vanaf de huwelijkssluiting rechthebbende is, is naar Nederlands recht onjuist nu het Nederlandse rechtssysteem de bruidsgave niet kent. Het voorgaande betekent naar het oordeel van het hof dat, nu niet kan worden vastgesteld dat door de man een schenking aan de vrouw is gedaan, niet kan worden vastgesteld dat het goud tot het privévermogen van de vrouw behoort zoals de rechtbank dat heeft gedaan. Grief 2 van de man slaagt in zoverre.
Voor zover de man met zijn grief beoogt dat het hof de vrouw veroordeelt het goud aan hem af te geven, overweegt het hof dat de man geen daartoe strekkend verzoek heeft gedaan. Bovendien heeft de vrouw betwist dat het goud ooit aan haar (of haar moeder) is overhandigd en aan haar of aan haar moeder in bewaring is gegeven. Hiertegenover heeft de man zijn stelling onvoldoende toegelicht.
5.9.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet aan het bewijsaanbod van de man toe, nog daargelaten dat het niet voldoet aan de eis dat een bewijsaanbod in hoger beroep voldoende concreet en specifiek dient te zijn.
5.10.
De beslissing van het hof met betrekking tot grief 2 betekent dat grief 3 van de man slaagt. De rechtbank heeft in 4.15 van de bestreden beschikking overwogen dat voor zover de man het goud nog in zijn bezit heeft, hij dit aan de vrouw moet afgeven. Nu het hof heeft overwogen dat het goud, vanwege de aanschaf door de man voorafgaande aan de huwelijksvoltrekking, privé eigendom van de man is en vervolgens tussen partijen geen rechtsfeit is vastgesteld waardoor aan de eigendom een einde is gekomen, is teruggeven van het goud aan de vrouw niet aan de orde. Het hof volstaat met deze overweging nu de rechtbank geen veroordeling van de man in het dictum heeft opgenomen.
5.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover de rechtbank onder 5.3 van de beslissing heeft vastgesteld dat het goud van de bruidsgave, bestaande uit een ketting en tien armbanden, tot het privévermogen van de vrouw behoort;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 17 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar.