ECLI:NL:GHAMS:2023:2459

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
200.309.404/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Nederlands recht op huwelijksvermogensregime en taxatie van onroerend goed in Polen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het recht op het huwelijksvermogensregime van partijen, die in 2017 in Polen zijn gehuwd. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, betwistte de beslissing van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. Het hof oordeelde dat, gezien de feiten en omstandigheden, Nederland als de eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk moet worden aangemerkt, waardoor Nederlands recht van toepassing is. De vrouw had drie grieven ingediend, waarvan de eerste betrekking had op de toepasselijkheid van het recht. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoeken in hoger beroep. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, had ook verzoeken ingediend, waaronder de benoeming van een deskundige voor taxatie van onroerend goed in Polen. Het hof gaf partijen de opdracht om de woning en landbouwgrond van de vrouw in Polen te laten taxeren door gerenommeerde Poolse taxateurs. De uitspraak bevatte ook bepalingen over de verdeling van activa en passiva, waaronder de toedeling van woningen en bankrekeningen aan beide partijen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.309.404/01
zaaknummer rechtbank: C/15/315455 / FA RK 21-1918 en C/15/319777 / FA RK 21-4168
beschikking van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B ] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F.D. van Damme te Beverwijk.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 22 februari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 19 april 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 februari 2022.
2.2.
De man heeft op 3 juni 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 15 juli 2022 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- aanvullende producties (P, Q en R) van de zijde van de man op 29 november 2022;
- aanvullende producties (S, T en U) van de zijde van de man op 28 februari 2023.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2023 plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. R.A. van den Heuvel en mevrouw S. Staniszewska, tolk in de Poolse taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2017 gehuwd te [plaats B ] , Polen. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Poolse nationaliteit. Het huwelijk van partijen is op 11 mei 2022 ontbonden door inschrijving van de (in zoverre niet bestreden echtscheidings)beschikking van 22 februari 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Het echtscheidingsverzoek is ingediend op 20 april 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, naast het uitspreken van de echtscheiding tussen partijen, bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogens-regime van partijen en vastgesteld dat de ontbonden huwelijksgemeenschap op de peildatum (20 april 2021) in ieder geval de volgende activa en passiva omvatte:
a. de echtelijke woning aan het adres [A-straat] te [plaats B ] (hierna ook: de woning in [plaats B ] ):
b. een woning aan het adres [B-straat] in Polen (hierna ook: de woning in Polen):
c. 4 hectare landbouwgrond in Polen:
d. een lijfrentepolis:
e. bankrekeningen van de man en de vrouw:
f. een auto:
g. de inboedels;
h. een naheffingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2017;
i. een naheffingsaanslag IB 2017.
Vervolgens heeft de rechtbank de wijze van verdeling als volgt gelast:
a
. de woning in [plaats B ]wordt voor de waarde van € 281.000,- toegedeeld aan de man, zonder nadere verrekening met de vrouw. De man dient de op deze woning rustende hypothecaire leningen voor zijn rekening te nemen en ervoor zorg te dragen dat de vrouw binnen twee maanden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen;
b.
de woning in Polenwordt voor een waarde van € 250.000,- toegedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening met de man;
c.
4 hectare landbouwgrond in Polenwordt voor een waarde van € 30.000,- toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening met de man;
d.
de lijfrentepolis: de rechten en plichten uit de lijfrentepolis(bij JOUW Pensioen) worden toegedeeld aan de man zonder nadere verrekening met de vrouw;
e.
de bankrekeningen: de bankrekening met nummer [nummer 1] wordt aan de man toebedeeld en de bankrekening met nummer [nummer 2] aan de vrouw, zonder nadere verrekening van de saldi;
f.
de auto van het merk Suzukimet kenteken [kenteken] wordt tegen een waarde van nihil toegedeeld aan de man;
g.
de inboedels: aan de vrouw wordt toebedeeld de inboedel van de woning in Polen, aan de man wordt toebedeeld:
• zijn stropdassen, waaronder de stropdas van zijn vader van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
• het vergulde kolenkistje van zijn moeder;
• zijn hardloopspullen, waaronder shirtjes van de door hem gelopen marathons (onder andere de marathon van Amsterdam);
• zijn verrekijkertje;
• het fotoboek van de 80e verjaardag van zijn moeder;
• de inboedel van de woning te [plaats B ] ,
zonder nadere verrekening van waarden. De rechtbank heeft in dit verband nog overwogen dat de vrouw ter zitting heeft toegezegd genoemde losse goederen van de man (anders dan de inboedel van de echtelijke woning) voor zover zij deze kan vinden, aan de man te zullen sturen als zij in maart 2022 in Polen is. Ze weet niet waar het fotoboek is, maar zal kijken of dit bij de kookboeken ligt. De rechtbank vertrouwt erop dat de vrouw haar toezegging gestand zal doen en dat zij alle voornoemde goederen uiterlijk op 1 april 2022 aan de man zal afgeven. De rechtbank ziet geen aanleiding hier een dwangsom aan te verbinden.
h.
naheffingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2017: partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor deze naheffingsaanslag met aanslagnummer 450.27.389.W.77.0 1.4. Zij dienen ieder een bedrag van € 891,- te betalen;
i.
naheffingsaanslag IB 2017: partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor deze naheffingsaanslag IB 2017. Zij dienen ieder een bedrag van € 23.711,50 te betalen.
4.2.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, en de in eerste aanleg gedane verzoeken van de vrouw alsnog geheel of gedeeltelijk toe te wijzen en de in eerste aanleg gedane verzoeken van de man alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep:
I. de vrouw primair niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep en subsidiair haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen;
II. - geheel voorwaardelijk - de vrouw te veroordelen binnen 7 dagen na de door het hof te geven beschikking aan de man een deugdelijk en inzichtelijk en door een beëdigd vertaler vertaald dagafschrift te verstrekken, waaruit het saldo per 20 april 2021 blijkt van de Poolse bankafrekening van de vrouw met nummer [nummer 2] op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke is;
III. - geheel voorwaardelijk - de vrouw te veroordelen binnen 7 dagen na de door het hof te geven beschikking aan de man een deugdelijk en inzichtelijk en door een beëdigd vertaler vertaald dagafschrift te verstrekken, waaruit de saldi per 20 april 2021 blijken van de bankrekeningen van de vrouw bij Knab op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke is;
IV. a. - geheel voorwaardelijk - een deskundige ex artikel 194 jo 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te benoemen die de onderhandse waarde vrij van huur en gebruik van:
- de onroerende zaak gelegen te [plaats C] , gemeente [plaats B ] , district [district] , provincie [provincie] , alsmede;
- de 4,5 hectare grond gelegen te [plaats D] , gemeente [plaats B ] , district [district] , provincie [provincie] ;
bindend tussen partijen zal bepalen middels een taxatie;
b. - geheel voorwaardelijk - te bepalen dat de sub a bedoelde onroerende zaken tegen de door de deskundige vast te stellen waarde, zowel in geval van toepasselijkheid van het Poolse recht alsook ingeval van toepasselijkheid van het Nederlandse recht op het huwelijksgoederenregime in de verdeling worden betrokken, alsook te bepalen dat het onverdeelde 50% aandeel van de man aan de vrouw wordt toegedeeld.
c. - geheel voorwaardelijk - zal bepalen dat ter vaststelling van de waarde waarvoor de Ford Mondeo in de verdeling wordt betrokken, door de vrouw de volgende gegevens aan de man worden verstrekt: - kenteken, - bouwjaar, - kilometerstand, en wel binnen 48 uur na de te dezen af te geven beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft;
en in incidenteel hoger beroep:
I. rov. 3.6. van het dictum van de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vrouw de in rov. 2.4.10 sub g bedoelde losse goederen binnen 48 uur na de te dezen af te geven beschikking aan de man dient af te geven op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke is;
II. rov. 3.5 van het dictum van de bestreden beschikking, waarin de proceskosten worden gecompenseerd, te vernietigen, en de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.4.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man in incidenteel hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De vrouw heeft in principaal hoger beroep drie grieven (genummerd 1 tot en met 3) tegen de bestreden beschikking aangevoerd, de man in incidenteel hoger beroep twee grieven (genummerd I en II). Het hof zal deze grieven hierna behandelen.
5.2.
De eerste grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank heeft daartoe het volgende redengevend geacht. Van toepassing is artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) waarin staat dat vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Partijen hebben na hun huwelijkssluiting weliswaar enige tijd in Polen doorgebracht, maar de man heeft gemotiveerd betwist dat het ooit de bedoeling van partijen was zich in Polen te vestigen. Tussen partijen staat vast dat de man, na de breuk met zijn toenmalige vriendin, in 2016 bij zijn moeder in [plaats E] is gaan wonen. Hier heeft hij de vrouw leren kennen als de verzorgster van zijn moeder. De woning in [plaats E] is in 2017 verkocht (volgens de vrouw begin 2017, volgens de man in juni 2017) en vervolgens heeft de man een woning in [plaats B ] gekocht. Uit de leveringsakte volgt dat deze woning op 11 juli 2017 aan de man is verkocht en op 18 augustus 2017 aan hem is geleverd. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) volgt dat de man gedurende het hele huwelijk als Nederlands ingezetene stond ingeschreven; vanaf 1 november 2016 op het adres in [plaats E] en vanaf 18 augustus 2017 op het adres in [plaats B ] . Uit de BRP blijkt dat de vrouw zich vervolgens op 18 september 2017 ook heeft ingeschreven op het adres in [plaats B ] . Dit komt overeen met de stelling van de man dat híj altijd in Nederland heeft gewoond en de vrouw zich enkele maanden na de huwelijkssluiting bij hem in Nederland heeft gevoegd. Voorts staat tussen partijen vast dat de man zijn meubels nooit heeft meegenomen naar Polen en dat hij zich nooit als ingezetene van dat land heeft laten inschrijven. Ter zitting heeft de vrouw gezegd dat dat laatste een verplichting is voor iemand die zich in Polen vestigt. Overigens is de vrouw, ook na de feitelijke scheiding, in Nederland blijven wonen. Dat de man enige tijd in een ziekenhuis in Polen opgenomen is geweest en dat hij op enig moment heeft overwogen te solliciteren op een functie bij Shell in Polen, maakt deze beoordeling niet anders, aldus nog steeds de rechtbank.
5.3.
Volgens de vrouw was het eerste huwelijksdomicilie van partijen in Polen en is op grond van artikel 4 van het Verdrag Pools recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. De vrouw stelt in dit verband dat de man de woning in [plaats E] heeft moeten verlaten in januari 2017 omdat deze te koop zou worden aangeboden, waarna hij is ingetrokken bij de vrouw in Polen. De omstandigheid dat de man zich niet heeft uitgeschreven in Nederland, kan niet aan de vrouw worden tegengeworpen. Dat de woning van de moeder van de man eerst in juni 2017 is verkocht, is geen reden om te stellen dat de man tot die tijd nog woonachtig was in Nederland. De woning in [plaats B ] is pas in augustus 2017 aangekocht. Vanaf augustus 2017 zijn partijen af en toe naar Nederland afgereisd. De vrouw had een volledig ingerichte woning in Polen; er was dus geen noodzaak voor de man om (zijn deel van) de inboedel over te brengen naar Polen. Verder blijkt uit de in eerste aanleg overgelegde verklaringen – aldus de vrouw -, dat de man actief op zoek was naar een baan in Polen. Hij heeft daadwerkelijk gesolliciteerd bij Shell. Partijen hadden geen intentie om zich in Nederland te vestigen. In 2019 heeft de man ook een langere periode in het ziekenhuis in Polen verbleven. Dit spreekt de stellingen van de man dat de vrouw zich bij hem in Nederland had gevoegd tegen. De vrouw heeft haar woning in Polen aangehouden. Het is dus niet zo dat de vrouw zich in Nederland heeft gevoegd bij de man, die daar altijd al gewoond zou hebben. Toen de woning in Nederland werd gekocht, zijn partijen ook niet volledig vertrokken uit Polen. Integendeel, zij hadden slechts een extra huis in Nederland, aldus nog steeds de vrouw.
5.4.
De man betwist dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Polen hadden en dat Pools recht van toepassing zou zijn op het huwelijksvermogensregime. Onder verwijzing naar een aantal artikelen in de wet BRP en jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State inzake de wet GBA stelt hij dat het doel van de wet is dat vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. De inschrijving in de BRP is, anders dan de vrouw stelt, dus niet slechts een indicatie van waar de man woont. Bovendien was Nederland volgens de man ook feitelijk hun eerste huwelijksdomicilie en hadden partijen nimmer de intentie om zich in Polen te vestigen. In januari 2016 is de man bij zijn moeder gaan wonen. Zijn moeder is in november 2016 naar een verzorgingstehuis gegaan. De man is toen in haar woning blijven wonen. In juni 2017 is de woning van de moeder van de man verkocht. De man heeft toen zijn spullen in een opslagruimte ondergebracht en is op zoek gegaan naar een nieuwe woning. Deze zoektocht heeft de man ondernomen met de vrouw. Een en ander resulteerde al vrij snel in het vinden van de huidige woning van de man in [plaats B ] . De eerste bezichtiging was in mei 2017, de tweede in juni 2017, waarna het voorlopige koopcontract in juni 2017 is getekend. De woning is op 18 augustus 2017 aan de man geleverd. Hij heeft zich op die datum laten inschrijven op dat adres. Partijen zijn in Polen gehuwd, maar het is altijd uitdrukkelijk de bedoeling van partijen geweest om samen in Nederland te wonen. In dit kader hadden partijen afgesproken – aldus de man – dat de vrouw haar huis in Polen zou verkopen om met de opbrengst en het pensioen van de man te kunnen leven in Nederland. Het is mede om die reden dat de man zich nimmer als Nederlands ingezetene heeft doen uitschrijven. Weliswaar heeft de man na het huwelijk enige tijd in Polen verbleven, maar het was niet zijn intentie om daar te blijven. In die periode deed de man mee aan de [plaats] basketbalcompetitie, waardoor hij veel in Nederland was. Hij heeft ook nooit zijn hele ‘hebben en houden’ naar Polen verhuisd, maar alleen persoonlijke spullen zoals kleding. De man heeft niet bij Shell gesolliciteerd in Polen, hij heeft alleen zijn CV gestuurd aan een vriendin van de dochter van de vrouw. Hij heeft wel in Nederland gesolliciteerd. Daarnaast is hij regelmatig alleen, maar ook samen met de vrouw, naar Nederland gereisd om huizen te bezichtigen. Met het oog op de levering van de woning in [plaats B ] is hij samen met de vrouw en een aanhanger vol inboedel en bezittingen van de vrouw naar Nederland afgereisd om, zodra de woning aan hem in eigendom was overgedragen, die woning daadwerkelijk samen te betrekken, hetgeen ook is gebeurd, aldus nog steeds de man.
5.5.
Ter zitting van het hof heeft de man desgevraagd nog meegedeeld dat hij voor het huwelijk eind april 2017 een week in Polen verbleef en daarna nog een week in Polen is geweest, waarna hij weer naar Nederland is teruggegaan, waar hij een maand in het huis van zijn moeder heeft gewoond. Zijn meubilair is op 1 juni 2017 verhuisd, waarna hij weer naar Polen is gegaan. In juni 2017 is hij samen met de vrouw naar Nederland gegaan om de - later aangekochte - woning in [plaats B ] voor de tweede maal te bezichtigen. De man en de vrouw hebben toen in een hotel in [plaats F] gelogeerd. In juli 2017 heeft hij vervolgens twee weken bij een vriend in Nederland gelogeerd, waarna hij weer naar Polen is gegaan. De man heeft desgevraagd meegedeeld dat hij veel in Nederland was, omdat hij daar basketbal competitie deed. Voor een wedstrijd ging hij naar Nederland en daarna ging hij weer naar Polen voor hooguit twee à drie weken. De vrouw bleef langer in Polen, want zij had daar nog een kind. Partijen hebben nooit besproken dat zij zich in Polen wilden vestigen.
De vrouw heeft ter zitting meegedeeld dat zij nooit van plan was om in Nederland te wonen. Daarover heeft zij niet met de man gesproken voor het huwelijk van partijen. Wellicht heeft zij onder druk van de man misschien een keer gezegd dat zij in Nederland wilde wonen. Verder heeft zij verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat de man na het huwelijk naar Nederland is gegaan. De vrouw had een 16-jarige zoon voor wie zij moest zorgen, dus partijen waren meer in Polen. In mei 2017 hebben partijen online naar woningen in Nederland gekeken. In juni 2017 heeft de vrouw inderdaad met de man (en haar zoon) in een hotel in [plaats F] gelogeerd om de woning in [plaats B ] te bezichtigen. Zij heeft in dit verband nog meegedeeld dat de man aan Nederland gebonden was door vrienden, mensen en basketbal en dat hij daarom een huis in Nederland wilde hebben. Ook is zij in Nederland geweest bij de overdracht van de woning.
5.6.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, dient het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, te worden beantwoord aan de hand van het Verdrag. Nu partijen geen geldige rechtskeuze hebben uitgebracht en geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden ten tijde van de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna, is krachtens artikel 4 lid 1 van het Verdrag het recht van de eerste gewone verblijfplaats van partijen van toepassing op hun huwelijks-vermogensregime. Het gaat om de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats. Daarbij wijst het hof erop dat het begrip “eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk” een feitelijk begrip is. Van belang is niet alleen waar iemand feitelijk verblijft, maar ook hoe duurzaam dat verblijf is en daarnaast met welke intentie hij daar verblijft. Deze eerste gewone verblijfplaats dient binnen een redelijk korte termijn na de huwelijkssluiting te worden gevestigd. Bij de toepassing van de verdragsregel is het echter niet noodzakelijk dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats direct bij de huwelijkssluiting vestigen. Uit vaste rechtspraak volgt dat doorgaans een limiet van zes maanden wordt gesteld, met een voorbehoud voor uitzonderlijke situaties.
5.7.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van partijen over waar zij na hun huwelijk eind april 2017 hebben gewoond, feitelijk uiteenlopen. Niet in geschil is dat de huwelijksvoltrekking in Polen heeft plaatsgevonden en dat dit op zichzelf een beperkte aangelegenheid betrof. Volgens de vrouw probeerden partijen daarna zo veel mogelijk samen te zijn in Polen, terwijl de man stelt dat hij een week na het huwelijk naar Nederland gegaan is en dat hij daarna hooguit twee á drie weken achter elkaar in Polen verbleef, waarna hij weer naar Nederland vertrok, met name in verband met het zoeken naar een huis – het huis van zijn moeder in [plaats E] , waar hij tot 1 juni had gewoond, werd begin juni 2017 verkocht - en zijn deelname aan de [plaats] basketbalcompetitie. Volgens de man zijn partijen in mei en juni 2017 in Nederland geweest om een huis te bezichtigen, heeft hij in mei 2017 nog een maand in het huis van zijn moeder gewoond en is hij in juli 2017 twee weken bij vrienden in Nederland geweest. De vrouw stelt zich niet te kunnen herinneren dat de man na het huwelijk naar Nederland is gegaan. Ook over de intenties van partijen bestaan verschillende verklaringen. Volgens de man wilde de vrouw juist in Nederland wonen, terwijl de vrouw dat betwist. Het kan – aldus de vrouw - echter wel zo zijn dat zij onder druk van de man heeft gezegd dat ze in Nederland wilde wonen. Het hof is van oordeel dat uit voormelde feiten en omstandigheden geen (doorslaggevende) aanknopingspunten zijn af te leiden voor het aannemen van een eerste gewone verblijfplaats van partijen na het huwelijk in Nederland dan wel in Polen.
5.8.
Partijen verschillen echter niet van mening over het feit dat de man vanaf mei 2017 een woning in Nederland zocht, dat partijen begin juni 2017 in een hotel in [plaats F] hebben verbleven in verband met de tweede bezichtiging van de kort daarna door de man aangekochte woning in [plaats B ] , alsmede dat beide partijen omstreeks 18 augustus 2017 - de datum van de levering van de woning - met een aanhangwagen met spullen van de vrouw vanuit Polen naar Nederland zijn gereisd. Ook staat vast dat de man zich op 18 augustus 2017 heeft ingeschreven op het adres van de woning in [plaats B ] , dat de vrouw na de levering korte tijd is teruggegaan naar Polen, waarna zij zich in september 2017 weer bij de man heeft gevoegd en bij hem in de woning in [plaats B ] is ingetrokken. Zij heeft zich op 18 september 2017 eveneens op het adres van de woning in [plaats B ] ingeschreven en is vervolgens in Nederland gaan werken. Gelet op het voorgaande dient naar het oordeel van het hof Nederland dan ook te worden aangemerkt als Staat op welk grondgebied partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hebben gevestigd, in de zin van artikel 4 lid 1 van het Verdrag, hetgeen betekent dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht. Grief 1 van de vrouw faalt derhalve.
5.9.
In grief 2 komt de vrouw op tegen het niet honoreren van haar aanhoudingsverzoek door de rechtbank. De vrouw is van mening dat de rechtbank daarmee het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden. Gebruikelijk is dat de rechtbank eerst een oordeel velt over het toepasselijke recht, alvorens partijen hun (inhoudelijke) standpunten omtrent de afwikkeling van hun huwelijksvermogen kenbaar maken, aldus de vrouw.
De vrouw heeft geen belang bij deze grief, nu het hoger beroep de vrouw de mogelijkheid biedt haar standpunt omtrent de afwikkeling van het huwelijksvermogen naar Pools dan wel Nederland recht alsnog naar voren te brengen. Uit het beroepschrift valt af te leiden dat de vrouw inderdaad van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Grief 2 treft dan ook geen doel.
5.10.
In grief 3 komt de vrouw op tegen de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen door de rechtbank. De vrouw stelt dat de huwelijksgoederengemeenschap van partijen (uitgaande van Nederlands recht) bestaat uit de volgende activa en passiva:
Activa / Passiva
Waarde
Lasten
Woning te Polen
€ 175.540,-
Grond te Polen
€ 17.357,-
Woning
te [plaats B ]
Tenminste
€ 323.000,-
Lijfrente
€ 43.950,-
Bankrekening man
€ 3.001,-
Bankrekening vrouw
€ 5,-
Auto
Onbekend
Inboedel
Onbekend
Erfenis man
Onbekend
Hypotheek [0000]
€ 74.500,-
Hypotheek [00000]
€ 3.160,-
Naheffing 18 2017
€ 47.424,-
Zorgverzekeringswet
€ 1.780,--
Totalen
Tenminste € 562.853,-

126,864,-
De vrouw kan – indien Nederlands recht van toepassing is - ermee instemmen dat de woning te [plaats B ] aan de man wordt toebedeeld, zolang de hypotheken ook worden meegenomen. De woning en de landbouwgrond in Polen worden aan de vrouw toegedeeld. De inboedel in Polen en Nederland kunnen tegen elkaar weggestreept worden. De naheffing IB en zorgverzekeringswet kunnen door tweeën worden gedeeld. Verder is in eerste aanleg de lijfrente aan de man toegedeeld. Datzelfde geldt voor zijn bankrekening. De bankrekening van de vrouw is aan haar toebedeeld. In totaal komt de man op een bedrag van € 267.689,- uit, en de vrouw op een bedrag van € 168.300,-. Daarbij zijn dan nog niet de erfenis en de auto meegenomen, nu de waarden daarvan voor de vrouw onbekend zijn. De man wordt aldus overbedeeld met een bedrag van € 99.389,-. Volgens de vrouw dient de man de helft van dat bedrag aan de vrouw te voldoen. Daar komt nog de helft van de erfenis en van de waarde van de auto bij.
5.11.
De man gaat in zijn verweerschrift uit van de volgende activa en passiva (uitgaande van de toepassing van Nederlands recht):
Activa:
- de echtelijke woning;
- de Poolse woning;
- 4,5 hectare landbouwgrond in Polen:
- de lijfrentepolis:
- de bankrekeningen van de man en de vrouw zoals genoemd in de bestreden beschikking;
- de bankrekening van de vrouw bij Knab (vermeerdering verzoek);
- een auto merk Suzuki [kenteken] ;
- een auto van het merk Ford Mondeo met Pools kenteken (vermeerdering verzoek);
- naheffingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2017;
- een naheffingsaanslag IB 2017.
- inboedels van de woningen.
Passiva:
- Hypothecaire geldlening bij Obvion Hypoheken met leningnummer [0000] groot € 74.500,-;
- hypothecaire geldlening bij Obvion hypotheken met leningnummer [00000] groot € 3.610,-.
De man voert aan dat hij in 2018 een erfenis van zijn moeder heeft ontvangen van € 15.345,- zonder uitsluitingsclausule. Deze is volledig besteed aan de kosten van de huishouding en levensonderhoud van de vrouw.
Primair wenst de man bekrachtiging van de verdeling zoals bepaald in de bestreden beschikking. Subsidiair stelt de man het volgende:
- de echtelijke woning kan aan de man worden toegedeeld voor een waarde van € 323.000,- (WOZ-waarde per 1 januari 2021) onder de voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen wordt ontslagen en de man een termijn van vier maanden krijgt na de beschikking van het hof om de financiering rond te krijgen (vermeerdering verzoek);
- de Poolse woning en landbouwgrond kunnen worden toegedeeld aan de vrouw, maar niet voor het door de vrouw in hoger beroep genoemde bedrag. Volgens de man moet een deskundige benoemd worden om de waarde van de woning en de grond op 22 februari 2022 (de datum van de bestreden beschikking, waarbij de wijze van verdeling is vastgesteld) vast te stellen (vermeerdering verzoek);
- de inboedels kunnen tegen elkaar worden weggestreept, met uitzondering van de door de rechtbank aan de man toebedeelde goederen (stropdassen tot en met het fotoboek);
- de lijfrentepolis wordt toegedeeld aan de man, de vrouw heeft recht op de helft van de waarde op de peildatum;
- ieder krijgt de eigen bankrekening(en) en heeft recht op de helft van het saldo van de bankrekening(en) van de ander (waaronder de rekening van de vrouw bij Knab);
- de Suzuki wordt toegedeeld aan de man tegen waarde nihil;
- de Ford Mondeo wordt toegedeeld aan vrouw, de man heeft recht op de helft van de waarde.
5.12.
Het hof overweegt als volgt.
Woning te [plaats B ]
5.12.1.
Partijen zijn het eens met de beslissing van de rechtbank om de woning te [plaats B ] toe te delen aan de man, waarbij de man de op deze woning rustende hypothecaire leningen voor zijn rekening neemt. In hoger beroep zijn partijen het erover eens dat daarbij van een waarde van de woning van € 323.000,- (WOZ-waarde per 1 januari 2021) kan worden uitgegaan. De vrouw gaat akkoord met de door de man in hoger beroep genoemde termijn van vier maanden na de beschikking van het hof, waarbinnen hij ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. De vrouw heeft recht op de helft van het bedrag van € 323.000,- minus de hypothecaire leningen met nummer [0000] en [00000] (zoals ook door de vrouw genoemd) ten bedrage van € 74.500,- en € 3.160,-, zijnde ({€ 323.000,- -/- € 77.660,-} : 2=) € 122.670,-.
Woning aan het adres [B-straat] en de landbouwgrond te Polen
5.12.2.
In hoger beroep staat de toedeling van de woning en landbouwgrond te Polen aan de vrouw niet ter discussie, wel de waarde waartegen deze aan haar zijn toegedeeld. De rechtbank is uitgegaan van een waarde van de woning van € 250.000,-, en een waarde van de grond van € 30.000,-. De vrouw stelt in hoger beroep dat de waarde van de woning € 175.540,- bedraagt en dat de waarde van de grond bedraagt € 17.357,-. Daarbij verwijst zij naar een als productie 1 overgelegd (uit het Pools vertaald) taxatierapport, gedateerd maart 2022, waarin de woning en landbouwgrond tezamen zijn gewaardeerd op 878.000 Poolse Zloty. De man kan niet instemmen met dit bedrag. In dit verband stelt hij zich primair op het standpunt dat moet worden uitgegaan van de waarden, die de rechtbank heeft gehanteerd (€ 250.000,- voor wat betreft de woning en € 30.000,- voor wat betreft de grond). Subsidiair voert hij aan dat het taxatierapport is opgesteld door een eenzijdig en zonder overleg met of instemming van de man door de vrouw aangestelde taxateur. De man kan ook niet nagaan in hoeverre die taxateur erkend of ter zake deskundig is dan wel of hij volledig objectief is geweest. Niet uit te sluiten is - aldus de man - dat de taxateur iemand uit het netwerk van de vrouw is en om die reden bij voorbaat al niet objectief. Bovendien is niet duidelijk welke onroerende zaken écht getaxeerd zijn. Het taxatierapport vermeldt geen adres, maar duidt slechts percelen aan. Er zijn geen stukken toegevoegd waaruit blijkt waar de percelen liggen. Daarnaast ontbreken twee hectare landbouwgrond in het rapport. Verder voert de man aan dat de waarde van de bedoelde onroerende zaken is getaxeerd met waardepeildatum april 2021, terwijl uitgegaan moet worden van de waarde ten tijde van de verdeling. Nu de toedeling van de woning en de grond in hoger beroep niet ter discussie staat, maar slechts de waarden daarvan, dient uitgegaan de worden van 22 februari 2022, zijnde de datum van de bestreden beschikking, aldus nog steeds de man. Hij voert aan bij wege van vermeerdering van zijn verzoek dat het hof een deskundige dient te benoemen, die de waarde van de woning en de grond bindend zal vaststellen tegen voormelde datum. De vrouw verzet zich tegen de benoeming van een nieuwe taxateur. Daartoe stelt zij dat de taxatie door een erkende en deskundige taxateur is gedaan. Nu de toedeling niet ter discussie staat, dient de indiening van het echtscheidingsverzoek als peildatum te worden gehanteerd. Het is daarnaast onredelijk om voor de woning in Polen een andere peildatum te hanteren dan voor de woning in [plaats B ] , aldus nog steeds de vrouw.
5.12.3.
Het hof is met de man van oordeel dat de woning en de landbouwgrond in Polen dienen te worden getaxeerd tegen de waarde op de datum van de beschikking in eerste aanleg (22 februari 2022), zijnde het moment van de verdeling. De toedeling van voormelde zaken aan de vrouw door de rechtbank in haar beschikking van die datum staat in hoger beroep immers niet ter discussie en het gaat thans nog uitsluitend om de waarden, waartegen de woning en de grond aan de vrouw worden toegedeeld. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat het onredelijk zou zijn om voor de woning in Polen een andere peildatum te hanteren dan voor de woning in [plaats B ] . Daargelaten dat partijen zelf in hun stukken in hoger beroep hebben aangeven het eens te zijn over de te hanteren waarde van de woning in [plaats B ] , is gesteld noch gebleken dat de waarde van die woning in 2022 hoger zou liggen dan het door partijen genoemde bedrag van € 323.000,-. Een taxatie van het onroerend goed in Polen per de peildatum van 22 februari 2022 ontbreekt. Daarnaast kan het hof – evenals de man – uit het vertaalde taxatierapport dat de vrouw heeft overgelegd niet afleiden of de daarin genoemde percelen inderdaad de in de verdeling betrokken woning en landbouwgrond in Polen betreffen. Verder acht het hof van belang dat de man niet bij de taxatie aanwezig is geweest. Om die redenen zal het hof partijen de opdracht geven om de woning en landbouwgrond van de vrouw in Polen te laten taxeren, waartoe de vrouw drie gerenommeerde Poolse taxateurs (vergelijkbaar met de Nederlandse NVM-taxateur) uitzoekt, waarvan de man één taxateur aanwijst, die de onderhandse waarden van de woning en de landbouwgrond vrij van huur en gebruik bindend zal bepalen per 22 februari 2022 door middel van een taxatie. De advocaten van partijen dienen in onderling overleg een e-mail naar de gekozen taxateur te sturen met de taxatieopdracht van partijen. Beide partijen zijn – indien zij dat wensen – aanwezig bij de taxatie. Partijen zullen (verder) niet zelfstandig contact hebben met de gekozen taxateur. Het hof zal het ‘spoorboekje’ ten aanzien van het bepalen van de waarden van de woning en de landbouwgrond van de vrouw in Polen opnemen in het dictum van deze beslissing. De man heeft recht op de helft van de tegen de datum van 22 februari 2022 getaxeerde waarden van de woning en de landbouwgrond.
Lijfrentepolis bij JOUW Pensioen met participatienummer [000]
5.12.4.
Partijen kunnen ermee instemmen dat de rechten en plichten uit deze polis aan de man zijn toegedeeld tegen een waarde van € 43.940,-, alsmede dat de vrouw recht heeft op de helft van dit bedrag.
Bankrekening van de man bij ING met nummer [nummer 3]
5.12.5.
Partijen kunnen ermee instemmen dat deze rekening aan de man is toegedeeld. Het hof is van oordeel dat de man met overlegging van productie N in hoger beroep voldoende heeft aangetoond dat het saldo van deze rekening op de peildatum - 20 april 2021 - € 2.303,65 bedroeg. De vrouw heeft recht op de helft van dit bedrag (€ 1.151,83).
Bankrekening van de vrouw met nummer [nummer 4]
5.12.6.
Partijen kunnen ermee instemmen dat deze rekening aan de vrouw is toegedeeld. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw met overlegging van productie 3 in hoger beroep voldoende aangetoond dat het saldo op deze rekening op de peildatum € 5,- bedroeg. De man heeft recht op de helft van dit bedrag (€ 2,50).
Bankrekening van de vrouw bij Knab
5.12.7.
De man stelt dat de vrouw tijdens het huwelijk een bankrekening bij Knab zou hebben geopend en dat hij recht heeft op de helft van het saldo op die rekening op de peildatum. De vrouw betwist dat zij een rekening heeft bij Knab. Zij heeft een keer nagedacht om een bankrekening bij Knab te openen, doch dat heeft zij nooit doorgezet. Het hof is van oordeel dat enige feitelijke onderbouwing waar het gaat om het bestaan van voormelde rekening ontbreekt, zodat het hof het verzoek van de man afwijst.
Suzuki met kenteken [kenteken]
5.12.8.
In hoger beroep is niet de toedeling van deze auto aan de man in geschil, doch slechts de waarde van de auto. De vrouw stelt dat de waarde van de auto onbekend is. Volgens de man is de waarde nihil: het betreft een 21 jaar oude Suzuki, die in 2020/2021 is aangeschaft voor € 1.500,-. De vrouw heeft een en ander niet (gemotiveerd) betwist, zodat het hof de beslissing van de rechtbank – toedeling aan de man tegen een waarde van nihil - zal bekrachtigen.
Ford Mondeo met Pools kenteken
5.12.9.
In hoger beroep stelt de man dat de vrouw een Ford Mondeo bezit, die aan haar kan worden toegedeeld. De man heeft recht op de helft van de waarde van deze auto. De vrouw heeft in haar verweerschrift in incidenteel appel aangevoerd dat het een zeer verouderde auto betrof, die recent naar de sloop is gebracht. De vrouw heeft nog 350,- Zloty voor de auto gekregen (omgerekend € 75,-). Zij legt als productie 4 in hoger beroep bewijs daarvan over. De man heeft een en ander niet meer betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat wat betreft deze auto niets meer te verdelen valt.
Inboedel
5.12.10.
Partijen zijn het erover eens dat de inboedels in Polen en Nederland tegen elkaar weggestreept kunnen worden, zij het dat de man een uitzondering maakt voor de door de rechtbank onder 2.4.10 onder g van de beschikking aan de man toebedeelde goederen, die de vrouw aan de man dient af te geven. De man stelt dat de vrouw aan deze veroordeling geen uitvoering heeft gegeven. In grief I in incidenteel hoger beroep verzoekt hij het hof een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot afgifte van bedoelde zaken. De vrouw heeft in haar verweerschrift in incidenteel appel een lijst van goederen van de man opgenomen, die zij in haar huis in Polen heeft gevonden en die de man inmiddels heeft mogen ontvangen (op de printer na). Het fotoboek, verdere hardloopspullen van de man, een verrekijkertje, een stropdas van de vader van de man en overige goederen liggen niet in de woning van de vrouw in Polen. De printer zal de vrouw de volgende keer ook meenemen vanuit Polen en aan de man geven. Ter zitting heeft de man niet betwist dat hij van de vrouw nog een aantal spullen heeft gekregen. Volgens hem is de vrouw op 7 juli 2021 met haar zoon zijn huis in [plaats B ] op zeer agressieve wijze binnengekomen om persoonlijke spullen op te halen. De man is toen weggegaan om de situatie niet te laten escaleren. De vrouw heeft toen het fotoboek van de 80ste verjaardag van zijn moeder en stropdassen meegenomen. Het verrekijkertje is ook nog in Polen. Andere spullen liggen in Nederland bij de Nederlandse vriend van de vrouw.
5.12.11.
De vrouw en de man staan lijnrecht tegenover elkaar voor wat betreft de aanwezigheid van bepaalde goederen bij de vrouw en de afgifte daarvan aan de man. Beide partijen hebben hun stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Het hof kan aldus op geen enkele wijze tot een vaststelling komen wie van partijen de goederen onder zich heeft. Om die reden zal het hof de toedeling van de inboedel in stand laten, zonder oplegging van een dwangsom voor wat betreft de door de rechtbank onder 2.4.10 onder g van de beschikking genoemde goederen. Grief I in incidenteel hoger beroep faalt derhalve.
Erfenis man
5.12.12.
De vrouw neemt in haar overzicht van de waardes en lasten van de huwelijksgoederengemeenschap in haar beroepschrift nog een post “Erfenis man” met een waarde “onbekend” op, die volgens haar nog verdeeld moet worden. De man erkent in zijn verweerschrift dat hij eind 2018 een erfenis zonder uitsluitingsclausule van zijn moeder heeft ontvangen van € 15.345,-. Volgens de man had hij in 2018 en 2019 echter een zeer beperkt inkomen, zodat dit bedrag volledig is besteed aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen en de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Ter zitting heeft de vrouw nog gesteld dat de man heeft nagelaten stukken in het geding te brengen, waaruit zou moeten blijken dat partijen van de erfenis hebben geleefd en er dus geen gelden meer zijn. Nu de man dit niet heeft gedaan, moet de erfenis – aldus de vrouw – worden gedeeld.
5.12.13.
Het hof stelt vast dat de man weliswaar niet nader onderbouwd heeft dat het van zijn moeder geërfde bedrag is uitgegeven, maar dat gesteld noch gebleken is dat de man het geërfde bedrag op een andere rekening heeft gestort dan de in de verdeling betrokken bankrekening dan wel dat hij het bedrag elders heeft ondergebracht. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de man voldoende heeft gesteld om aan te nemen dat het bedrag van de erfenis inderdaad aan de kosten van de huishouding is opgemaakt en dat er niets meer te verdelen is.
Naheffingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2017 en IB 2017
5.12.14.
Tussen partijen is ten slotte niet in geschil dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze naheffingsaanslagen. Het hof zal op dit punt de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.13.
In grief II in incidenteel hoger beroep stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd. Volgens de man heeft de vrouw opzettelijk verzuimd in eerste aanleg de voor de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding naar Pools dan wel Nederlands recht over te leggen, met als overduidelijk oogmerk om de man te verleiden zonder weerwoord in te stemmen met de toepasselijkheid van Pools recht op het huwelijksgoederenregime. Die opzet is mislukt, waardoor de door de man in eerste aanleg gevraagde verdeling volledig is toegewezen en de vrouw noodgedwongen hoger beroep heeft moeten instellen, waardoor de man nodeloos in een nieuwe procedure betrokken is met alle bijkomende kosten voor hem van dien. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen deze stellingen.
5.14.
Het hof is van oordeel dat de man niet (voldoende) onderbouwd heeft dat de vrouw hem nodeloos heeft betrokken in een procedure in hoger beroep. Grief II faalt derhalve.
Slotsom
5.15.
De grieven 1 en 2 van de vrouw falen. Grief 3 slaagt gedeeltelijk. Het hof zal de beslissing van de rechtbank in zoverre vernietigen. De grieven I en II van de man falen. De (voorwaardelijke) vermeerdering van het verzoek door de man slaagt voor wat betreft de termijn waarop de man ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen en voor wat betreft de benoeming van een deskundige die de waarde van de woning en de landbouwgrond in Polen bindend zal bepalen door middel van een taxatie. Ook in zoverre wordt de beslissing van de rechtbank vernietigd. De vermeerdering van het verzoek van de man voor wat betreft de bankrekening bij Knab en de Ford Mondeo zal worden afgewezen. Gelet op de aard van de procedure zal het hof – evenals de rechtbank – de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de rechtbank:
-
de woning in [plaats B ]voor de waarde van € 281.000,- heeft toegedeeld aan de man, zonder nadere verrekening met de vrouw, en heeft bepaald dat de man er voor zorg dient te dragen dat de vrouw binnen twee maanden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen;
- de woning aan het adres [B-straat] in Polen
voor een waarde van € 250.000 heeft toegedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening met de man;
-
4 hectare landbouwgrond in Polenvoor een waarde van € 30.000 heeft toegedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening met de man;
-
de rechten en plichten uit de lijfrentepolis(bij JOUW Pensioen) heeft toegedeeld aan de man, zonder nadere verrekening met de vrouw;
- de
bankrekening met nummer [nummer 1]aan de man heeft toebedeeld en de
bankrekening met nummer [nummer 2]aan de vrouw heeft toebedeeld, zonder nadere verrekening van de saldi;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat
de woning in [plaats B ], die bij de bestreden beschikking aan de man is toegedeeld, tegen een waarde van € 323.000,- aan de man toekomt, waarbij de man de op deze woning rustende hypothecaire leningen voor zijn rekening dient te nemen en ervoor zorg dient te dragen dat de vrouw binnen vier maanden na heden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. De vrouw heeft recht op de helft van het bedrag van € 323.000,- minus de hypothecaire leningen met nummer [0000] en [00000] ten bedrage van € 74.500,- en € 3.160,-, derhalve op een bedrag van € 122.670,-.
draagt partijen op om
de woning aan het adres [B-straat] in Polen en 4 hectare landbouwgrond van de vrouw in Polen, welke woning aan de vrouw is toegedeeld bij de bestreden beschikking, vrij van huur en gebruik te laten taxeren tegen de datum van 22 februari 2022, waartoe:
de vrouw binnen twee maanden na heden drie gerenommeerde Poolse taxateurs (vergelijkbaar met de Nederlandse NVM-taxateur) uitzoekt en aan de man voorstelt;
waarna de man zo spoedig mogelijk één zal uitkiezen die de woning en de landbouwgrond zal taxeren;
de advocaten van partijen in onderling overleg een e-mail naar de gekozen taxateur sturen met de taxatieopdracht van partijen;
beide partijen – indien zij dat wensen – bij de taxatie aanwezig zijn;
partijen verder niet zelfstandig contact hebben met de gekozen taxateur.
bepaalt dat de man recht heeft op de helft van de tegen de datum 22 februari 2022 getaxeerde waarde van de woning en de landbouwgrond te Polen;
bepaalt dat
de rechten en plichten uit de lijfrentepolis(bij JOUW Pensioen) ten bedrage van € 43.950,- worden toegedeeld aan de man, waarbij de vrouw recht heeft op de helft van dit bedrag;
bepaalt dat ieder van partijen het saldo van de eigen bankrekening behoudt, waarbij de man recht heeft op betaling door de vrouw aan hem van de helft van het saldo van de bankrekening op naam van de vrouw ad € 2,50 en de man aan de vrouw dient te betalen de helft van het saldo op de rekening op zijn naam ad € 1.151,83;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het hof voorgelegd;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. H.A. van den Berg en mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 17 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar.
.