In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de huwelijkse voorwaarden tussen partijen, die in 2002 zijn overeengekomen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de huwelijkse voorwaarden betwist en verzocht deze buiten toepassing te laten op grond van redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 18 november 2021 zijn gescheiden en dat de huwelijkse voorwaarden onder meer uitsluiten dat er een huwelijksgoederengemeenschap bestaat. De vrouw heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de huwelijkse voorwaarden en dat zij dacht dat zij een testament ondertekende. De man heeft deze stellingen betwist en gesteld dat de vrouw op de hoogte was van de huwelijkse voorwaarden. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat de huwelijkse voorwaarden derhalve van kracht blijven. Het verzoek van de vrouw om de huwelijkse voorwaarden buiten toepassing te laten is afgewezen. Daarnaast heeft het hof de vrouw in haar verzoek om ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek toegewezen, evenals haar verzoek om erkenning van haar aanspraak op het nabestaandenpensioen van de man. Het hof heeft de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.