ECLI:NL:GHAMS:2023:2440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
23-003012-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en vernieling door met enige vaart achteruit een parkeervak uit te rijden en daarbij richting een politieagent in te draaien

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en vernieling. De feiten vonden plaats op 4 augustus 2021 te Zandvoort, waar de verdachte met een auto achteruit een parkeervak uitreed en daarbij een politieagent in gevaar bracht. De verdachte heeft de politieagent met zijn auto bijna aangereden, wat leidde tot een aanrijding met een politievoertuig. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet opzettelijk handelde, en oordeelde dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, welke het hof bevestigde, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor dezelfde duur. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de vrijspraak van andere feiten, en de schadevergoedingsmaatregel voor de benadeelde politieagent werd niet opgelegd, omdat er onvoldoende bewijs was voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003012-21
datum uitspraak: 26 juni 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-209983-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
adres: zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Zandvoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 1], beiden politieambtenaar, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 1] tussen geparkeerde auto's aan de bestuurderskant stonden van de auto waarin hij, verdachte, achter het stuur zat, abrupt en met vaart uit het parkeervak achteruit is gaan rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Zandvoort [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 1], beiden politieambtenaar, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door terwijl die [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 1] tussen geparkeerde auto's aan de bestuurderskant stonden van de auto waarin hij, verdachte, achter het stuur zat, abrupt en met vaart uit het parkeervak achteruit te rijden;
2.
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Zandvoort opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig van de politie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Politie Noord Holland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier, de camerabeelden en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 4 augustus 2021 zat de verdachte op de bestuurdersstoel van een geparkeerde personenauto in een parkeervak op een parkeerplaats aan de boulevard te Zandvoort. In het naastgelegen parkeervak, aan de bestuurderszijde van de auto, stond een rode auto geparkeerd. De ruimte tussen beide auto’s was ongeveer een meter. Naar aanleiding van een melding over het gedrag van de verdachte zijn politieagenten, onder wie [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1]), naar de parkeerplaats gegaan. Op enig moment stond [benadeelde 1] naast de auto waarin de verdachte zat, ter hoogte van het raam aan de bestuurderszijde, en sprak hem door het geopende raam aan. Omdat de verdachte geen gevolg gaf aan de bevelen van de verbalisanten en meermalen de auto probeerde te starten heeft [benadeelde 1] pepperspray tegen hem gebruikt. De verdachte startte hierna de auto en reed met vaart achteruit het parkeervak uit, waarbij de voorkant van de auto in de richting van [benadeelde 1] draaide. De ruimte tussen de auto waarin de verdachte zat en de geparkeerde rode auto werd door het indraaien van de auto die de verdachte bestuurde steeds kleiner, en [benadeelde 1] kwam terecht tussen de linkervoorzijde van die auto en de rode geparkeerde auto. Hij kon nog net langs de voorzijde van de auto die de verdachte bestuurde wegkomen zonder te worden aangereden.
Nadat de auto die de verdachte bestuurde vanuit het parkeervak op de rijbaan is terechtgekomen, staat hij even stil, trekt vervolgens weer op, rijdt naar links en komt klem te zitten tussen een paaltje en een aldaar geparkeerd politievoertuig.
Feit 1 poging tot zware mishandeling [benadeelde 1]
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Niet kan worden vastgesteld met welke snelheid de verdachte achteruit reed, terwijl ook niet is gebleken dat [benadeelde 1] klem had kunnen raken tussen de twee auto’s, zodat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden aangenomen. En als er al een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond, dan kan niet worden bewezen dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard, omdat de verdachte door de pepperspray [benadeelde 1] tijdens het achteruitrijden niet heeft gezien.
Het hof is gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond op een aanrijding waarbij aan [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Hoewel de exacte snelheid waarmee de verdachte is achteruitgereden niet is vastgesteld, heeft het achteruitrijden met vaart plaatsgevonden. Het (onder)lichaam van [benadeelde 1] had geraakt kunnen worden en [benadeelde 1] had klem kunnen komen te zitten tussen de beide auto’s. [benadeelde 1] heeft de aanrijding nog net weten te voorkomen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan de gedraging van de verdachte - het met een auto met enige vaart achteruit het parkeervak uitrijden en daarbij richting [benadeelde 1] indraaien, terwijl [benadeelde 1] met zeer beperkte manoeuvreerruimte vlak naast de auto die de verdachte bestuurde ter hoogte van de bestuurderszijde stond – worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij zich niet kan herinneren dat er een politieagent naast de auto stond, acht het hof ongeloofwaardig, omdat de verdachte voor het wegrijden door meerdere agenten, onder wie [benadeelde 1], gesommeerd was om de auto te verlaten. Vervolgens is de verdachte, vlak voor het wegrijden, met pepperspray in zijn ogen gespoten, hetgeen de verdachte zich wel weet te herinneren. Verdachts is zich dus bewust geweest van de aanwezigheid van [benadeelde 1], zodat het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak feit 1 [slachtoffer 1]
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1], omdat uit de camerabeelden blijkt dat zij zich op de stoep bevond, en niet naast
de auto op het moment dat de verdachte de hierboven beschreven manoeuvre maakte.
Feit 2 vernieling
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte eveneens vrijgesproken dient te worden van het onder 2 ten laste gelegde, omdat de verdachte, als gevolg van de pepperspray, uit reflex heeft gereden en de politieauto niet heeft gezien.
Het hof stelt vast dat de verdachte na het achteruitrijden een moment had waarin hij stuurde, remde, schakelde en weer optrok. Het verweer dat de verdachte uit reflex handelde, is niet aannemelijk geworden en wordt aldus verworpen. Dat de verdachte de politieauto wel degelijk heeft gezien, volgt uit de omstandigheid dat hij, vlak voor dat hij de politieauto raakt, naar links instuurde en de politieauto aan de linkerkant voorbij probeerde te komen, met als gevolg dat hij zijn auto klemreed tussen een paaltje en de politieauto. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte het politievoertuig wel degelijk heeft gezien.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 4 augustus 2021 te Zandvoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1], politieambtenaar, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door, terwijl die [benadeelde 1] tussen geparkeerde auto's aan de bestuurderskant stond van de auto waarin hij, verdachte, achter het stuur zat, met vaart uit het parkeervak achteruit is gaan rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 4 augustus 2021 te Zandvoort opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig van de politie, toebehorende aan de Politie Noord Holland, heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, buiten zijn schuld, door het gebruik van pepperspray, in een toestand is geraakt waarin hij lichamelijk niet meer in staat was naar behoren te functioneren. Daarbij komt dat de verdachte vermoedelijk in een psychose verkeerde doordat hij alcohol had gebruikt en had geblowd. Dit maakt dat sprake is van verontschuldigbare onmacht.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Wanneer in een concreet geval omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat de verdachte ten tijde van het feit in verontschuldigbare onmacht verkeerde, staat dit aan het aannemen van schuld in de weg. Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in een toestand is geraakt waarin hij lichamelijk niet meer naar behoren kon functioneren, omdat voor deze lezing onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht. Daarbij komt dat uit het dossier, zoals hiervoor uiteengezet, juist het tegendeel volgt. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt derhalve verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. Daarnaast is de in beslag genomen auto verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden disproportioneel is, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor bedreiging (inrijden op een persoon) en de OM-richtlijnen. Voorts heeft de raadsman verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is vermoedelijk teruggekeerd naar Libië, zodat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of een rijontzegging geen enkel doel meer hebben. De verdediging verzoekt het hof daarom te volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke straf, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tot slot heeft de raadsman het hof verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met het disproportionele geweld dat jegens de verdachte is gebruikt. Het gebruik van pepperspray is niet volgens de regels van de Ambtsinstructie gebeurd en een van de politieagenten heeft bij het fixeren van de verdachte op zijn gezicht gestaan. Dit handelen van de politie levert onherstelbare vormverzuimen op zoals bedoeld in artikel 359a Sv.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en vernieling. Hij werd aangesproken door een politieman, wilde niet uit zijn auto komen en ging achteruitrijden, waardoor de politieman was genoodzaakt snel weg te gaan om niet door de auto geraakt te worden. Verdachtes handelen had zeer wel ernstige gevolgen kunnen hebben. De verdachte is vervolgens met zijn auto tegen een politievoertuig gereden, waardoor dit voertuig flink beschadigd is. De feiten hebben op de openbare weg plaatsgevonden, aan een drukke boulevard in Zandvoort, in de aanwezigheid van veel omstanders, waardoor gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot kunnen worden. Dat het bewezenverklaarde veel indruk heeft gemaakt op de betrokken personen, blijkt ook uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen van de aanwezige politieambtenaren en van een omstander.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv?
Disproportioneel geweld:
Het hof overweegt dat de politie, indien nodig, bevoegd is gepast geweld te gebruiken. Het hof stelt vast dat aan de aanhouding van de verdachte een zeer gevaarlijke situatie vooraf is gegaan, waarbij alle pogingen om de verdachte tot bedaren te brengen tevergeefs waren. Ook nadat de verdachte met zijn auto tot stilstand was gekomen, was het gevaar voor de aanwezige politieagenten en de omstanders niet onmiddellijk geweken. De verdachte bevond zich immers nog in zijn auto en bleef zich verzetten tegen zijn aanhouding. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben verbalisanten [slachtoffer 1] en [verbalisant 1] als getuigen verklaard dat zij bang waren dat de verdachte langs de geparkeerde politieauto zou komen en de drukke boulevard op zou rijden. Voorts hebben deze verbalisanten, en verbalisant [benadeelde 1], toegelicht welk geweld tegen de verdachte is aangewend, waarbij het geweld vooral zag op het fixeren van de verdachte. Gelet op het gedrag van de verdachte (het door hem gepleegde strafbare feit en het zich blijven verzetten) acht het hof het toegepaste geweld niet disproportioneel. Het hof is daarbij van oordeel dat op basis van het dossier en de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaringen niet aannemelijk is geworden dat een van de aanwezige politieagenten bij het fixeren van de verdachte op zijn gezicht heeft gestaan. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is derhalve geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv bij het tegen de verdachte gebruikte geweld.
Pepperspray
Tijdens de aanhouding van de verdachte is hij door de politie met pepperspray in zijn gezicht gespoten. Naar het oordeel van het hof heeft het aanwenden van pepperspray niet binnen de daartoe in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren [hierna: de Ambtsinstructie] gestelde kaders plaatsgevonden. Artikel 12c van de Ambtsinstructie (oud) bepaalt namelijk dat het gebruik van pepperspray tegen een persoon op een afstand van ten minste één meter dient plaats te vinden. Dat de verbalisanten [slachtoffer 1] en [benadeelde 1] de verdachte op een afstand van ten minste een meter hebben ‘gepepperd’, is niet gebleken. Uit hun ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaringen volgt dat de verdachte door/ ter hoogte van de autoruit ‘gepepperd’ is en dat beiden niet meer wisten wat de precieze afstand was. Het hof concludeert derhalve dat er in zoverre dus sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat bekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – minst verstrekkende rechtsgevolg. In dit geval kan worden volstaan met het constateren dat het aanwenden van pepperspray niet binnen de regels Ambtsinstructie heeft plaatsgevonden. Immers voor toepassing van strafvermindering is onder meer vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden. Door de raadsman is niet geconcretiseerd welk nadeel de verdachte ten gevolge van dit vormverzuim heeft ondervonden. Ook overigens is niet gebleken dat de verdachte in zijn belangen is geschaad. Pijn en letsel is hoe dan ook een gevolg van het toepassen van pepperspray, ook als vast zou staan dat dit wel op een afstand van één meter zou hebben plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de politieagenten de pepperspray heel dicht in het gezicht van de verdachte hebben aangewend. In die zin is dan ook geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv waaraan consequenties moeten worden verbonden.
De straf
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS. Voor zware mishandeling met behulp van een wapen gaan deze oriëntatiepunten uit van een gevangenisstraf van zeven maanden. In deze zaak gaat het om een poging, en niet om een voltooid delict, maar wel ten aanzien van een politieagent, op een drukke boulevard met veel omstanders, terwijl de verdachte niet beschikte over een rijbewijs, welke omstandigheden door het hof als strafverzwarend worden meegewogen.
Gelet hierop en op de ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest (22 dagen), zoals door de raadsman is bepleit. Het hof acht, alles afwegende, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden. Omdat de verdachte het bewezenverklaarde met een personenauto heeft gepleegd, acht het hof daarnaast ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van eveneens 6 maanden passend en geboden. Dat de verdachte vermoedelijk is teruggekeerd naar Libië maakt dit oordeel niet anders.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1]

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten behoeve van [benadeelde 1] de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht zal opleggen voor een bedrag van
€ 500,00 aan immateriële schade.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit een e-mailbericht van de casemanager van de GTPA (Geweld Tegen Politie Ambtenaren) van 10 december 2021 aan het Slachtofferloket van het openbaar ministerie volgt dat het openbaar ministerie in eerste aanleg heeft verzuimd de zittingsdatum door te geven aan verbalisant [benadeelde 1], zodat [benadeelde 1] zich niet als benadeelde partij in het strafproces heeft kunnen voegen. De casemanager heeft het hof verzocht om ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Uit een bijgevoegd formulier houdende een verzoek tot schadevergoeding van [benadeelde 1] volgt dat hij stelt immateriële schade te hebben geleden voor een bedrag van € 500,00.
Het hof overweegt dat de schadevergoedingsmaatregel een zelfstandige strafrechtelijke maatregel is die, bijvoorbeeld op vordering van het openbaar ministerie, maar ook ambtshalve, naast andere straffen en maatregelen kan worden opgelegd, ook indien een gelaedeerde zich niet met een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Om hiertoe over te gaan, zal naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende moeten blijken dat [benadeelde 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks de door hem gestelde immateriële schade heeft geleden.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu bij [benadeelde 1] geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag of hij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel.
[benadeelde 1] heeft ter onderbouwing van de immateriële schade gesteld dat hij erg geschrokken was door het incident, dat hij de nacht na het incident slecht heeft geslapen en dat hij weken daarna nog regelmatig aan het incident heeft gedacht. Momenteel heeft hij het incident een plek kunnen geven, maar hij merkt nog wel boosheid en frustratie richting de verdachte. De situatie heeft de nodige stress meegebracht, thuis en op het werk.
Het hof acht aannemelijk dat [benadeelde 1] last en hinder heeft ondervonden ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde en dat dit een grote impact op hem heeft gehad. De drempel om voor vergoeding van immateriële schade in aanmerking te komen, zonder dat daarbij – kort gezegd – is gebleken van bijvoorbeeld lichamelijk of psychisch letsel, ligt echter hoog. Gelet hierop is hetgeen [benadeelde 1] heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’.
Het hof zal dan ook geen schadevergoedingsmaatregel opleggen.

In beslag genomen voorwerp

In de strafzaak tegen de verdachte is een zwarte personenauto merk: Hyundai Getz met kenteken [kenteken] in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze in beslag genomen en niet teruggegeven personenauto verbeurd wordt verklaard.
Uit hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en de daartoe overgelegde stukken is het hof gebleken dat de verdachte de eigenaar noch de tenaamgestelde van het in beslag genomen voertuig is. Nu niet is komen vast te staan dat de auto aan de verdachte toebehoort, is niet voldaan aan de in artikel 33a Sr gestelde voorwaarden en komt de auto niet voor verbeurdverklaring in aanmerking. Nu op basis van het dossier geen persoon kan worden aangemerkt als rechthebbende rest op het hof op grond van artikel 353 Sv geen andere beslissing dan de last tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 Personenauto [kenteken] (Omschrijving: G1284995, zwart, merk: Hyundai Getz).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juni 2023.
Mr. Roseval en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]