ECLI:NL:GHAMS:2023:2421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.322.539/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2014, en om een uitbreiding van de omgangsregeling. De vader had eerder, in 2019, een verzoek tot gezamenlijk gezag ingediend, dat was afgewezen. De moeder is van rechtswege belast met het gezag en het kind woont bij haar. De vader is op 2 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 3 november 2022 het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag had afgewezen en een omgangsregeling had vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2023 zijn de vader, de moeder en hun advocaten verschenen, maar de vader was niet in persoon aanwezig.

Het hof heeft overwogen dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking niet wezenlijk zijn veranderd. De communicatie tussen de ouders is verbeterd, maar blijft basaal en er is geen sprake van een werkbare samenwerking. Het hof concludeert dat de noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag nog steeds ontbreekt. De vader heeft verzocht om een raadsonderzoek, maar het hof oordeelt dat dit op dit moment geen toegevoegde waarde heeft. Wat betreft de omgangsregeling is er consensus dat het kind het naar zijn zin heeft bij de vader, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling in het belang van het kind is en bekrachtigt deze. De vader moet eerst laten zien dat hij zijn verantwoordelijkheden kan nakomen voordat er ruimte is voor uitbreiding van de omgangsregeling.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.539/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/328033 / FA RK 22-2218
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 oktober 2023 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.F.E. Hoekstra te Heerhugowaard.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI);
  • de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 3 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 2 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 november 2022.
2.2
De moeder heeft op 7 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 7 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 augustus 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de moeder van 11 augustus 2023.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 28 augustus 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door [X] , ambulant begeleider bij Esdégé-Reigersdaal;
- twee medewerkers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door D.M. van Dijk.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vader en de moeder is [minderjarige] geboren [in] 2014.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 26 januari 2017 van de kinderrechter in de rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, welke maatregel nadien definitief is uitgesproken en meermaals is verlengd, laatstelijk tot 7 november 2023.
3.3
Bij beschikking van 3 april 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast afgewezen.
Bij beschikking van 7 januari 2020 van dit hof is de beschikking van 3 april 2019 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om toekenning van het gezamenlijk gezag afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] bij de vader verblijft eenmaal in de twee weken (de even weken) van zaterdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en de vader [minderjarige] , naar het hof begrijpt, terugbrengt, en de helft van de zomer- en wintervakantie onder de in overweging 5.5 van die beschikking genoemde voorwaarden ten aanzien van voetbaltrainingen en -wedstrijden en/of zwemles.
Deze laatste beslissing heeft de rechtbank gegeven op het verzoek van de vader om een omgangsregeling te bepalen van eenmaal in de twee weken (even weken) van vrijdag na school tot en met zondag 18:00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een zodanige omgangsregeling te bepalen als de rechtbank juist zou achten.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt – primair zijn inleidende verzoek ten aanzien van het gezag en de omgang alsnog toe te wijzen en subsidiair de raad een onderzoek te laten verrichten naar de gezagskwestie en de omgangsregeling, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
4.3
De moeder verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
4.4
De GI verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient in de onderhavige zaak, waarbij een eerder verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag te worden belast is afgewezen en de moeder alleen met het gezag is belast, te worden beoordeeld of nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de eerdere beslissing omtrent het gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Standpunten
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat de omstandigheden van partijen niet wezenlijk zijn veranderd sinds de hiervoor onder 3.3 genoemde beschikkingen naar aanleiding van een eerder verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten. Met deze overweging is de vader het niet eens. Hij wijst erop dat partijen sinds enige tijd via een groepsapp met elkaar communiceren. Het kan bovendien niet zo zijn dat de moeder een verbetering van de communicatie tegenhoudt door geen hulpverlening te accepteren. De vader wil graag een gelijkwaardige positie.
De moeder en de GI stellen beiden dat de rechtbank het verzoek van de vader terecht heeft afgewezen.
Oordeel van het hof
5.3
Het hof is het met de rechtbank eens dat de omstandigheden niet zodanig ten goede zijn gewijzigd sinds 2020 dat er reden is om de ouders nu wel met het gezamenlijk gezag te belasten. Het mag zo zijn dat zij met behulp van een groepsapp een goede modus hebben gevonden voor contact met elkaar, zoals ook wordt gezien door de GI, maar dit betreft een uitermate basale vorm van communicatie: partijen communiceren in de app vrijwel uitsluitend over het halen en brengen van [minderjarige] en zij doen dat met behulp van hun ambulant hulpverleners die deel uitmaken van de groep. De app wordt gebruikt voor overleg over praktische zaken en voor het maken van concrete afspraken. Constructief overleg over opvoedbeslissingen lukt (nog) niet en de ouders kunnen elkaar bijvoorbeeld niet zelfstandig informeren over school, zwemmen of de invulling van een vakantie. Verder is gebleken dat geen sprake is van een overdracht tussen de ouders vóór en na de omgang.
Het is positief dat de GI de vader meer betrekt bij [minderjarige] , onder andere door aan de vader voor te stellen dat hij op eigen initiatief bij de voetbaltrainingen van [minderjarige] op woensdagavond kan kijken en door hem mee te laten denken over onderwerpen in de KIES-training die [minderjarige] heeft doorlopen. Ook dit betreft echter een initiatief van de GI en geen ouderlijk overleg over ieders rol en taak in de zorg van [minderjarige] . Niet gezegd kan worden dat de verstandhouding tussen de ouders sinds de beschikking van 7 januari 2020 van dit hof zodanig is gewijzigd dat zij thans in staat kunnen worden geacht om samen belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen (zonder ondersteuning van hulpverleners). De minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt nog steeds. Met de rechtbank constateert het hof dat (nog) geen sprake is van een werkbare communicatie tussen de ouders en dat voor de communicatie die er is bovendien meerdere hulpverleners nodig zijn om de ouders te ondersteunen.
Het hof deelt voorts de indruk van de rechtbank dat de moeder de weg naar verbetering niet (moedwillig) frustreert. Zij heeft haar groepstherapie afgerond en zij is gestart met individuele therapie. Dat die laatste therapie enkele maanden stop is gezet in verband met de geboorte van haar jongste kind, betekent slechts dat de moeder stevig genoeg (niet onder invloed van hormonen) moet zijn om de therapie te krijgen, en niet dat zij niet coöperatief is.
Aanhouding en raadsonderzoek
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep voorgesteld om de behandeling van het verzoek tot gezamenlijk gezag aan te houden. De GI kan volgens de raad binnen de ondertoezichtstelling doelen aan de ouders stellen en na verloop van tijd kan worden geëvalueerd of de communicatie tussen de ouders met behulp van die doelen is verbeterd.
Het hof volgt de raad niet in dit voorstel. Niet aannemelijk is dat er binnen afzienbare termijn een zodanige verbetering van de communicatie zal optreden dat de ouders samen beslissingen van enig belang over [minderjarige] kunnen nemen. Het hof gaat ervan uit dat de GI binnen de ondertoezichtstelling - die naar de verwachting van de GI zal worden verlengd - zal blijven werken aan de verstandhouding tussen de ouders en dat de moeder – zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard – in november 2023 verder gaat met haar individuele therapie. Mogelijk kunnen de ouders daarna samen een hulpverleningstraject aangaan en wellicht is het ook nodig dat de vader individuele hulpverlening krijgt. Als die inspanningen leiden tot een verbetering van de communicatie, is daarmee dermate veel tijd gemoeid dat een aanhouding naar het oordeel van het hof niet wenselijk is.
Evenmin zal het hof de raad verzoeken om een onderzoek te doen, zoals de vader heeft verzocht. De vader mocht dit verzoek doen, anders dan de moeder meent, aangezien hij naar voren mag brengen dat raadsonderzoek zinvol zou kunnen zijn om vanuit het belang van het kind een neutraal advies te krijgen over de gezagskwestie. Een raadsonderzoek heeft naar het oordeel van het hof op dit moment geen toegevoegde waarde, omdat ouders nog een lange weg te gaan hebben, aangezien de GI de vader eerst nog meer in zijn vaderrol wil laten groeien. Op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en de informatie van de GI acht het hof zich daarom voor nu voldoende voorgelicht.
Omgang
Wettelijk kader
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met zijn kind. Dat recht wordt ook gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Standpunten
5.6
De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgelegd zoals die reeds (sinds 16 december 2021) tussen [minderjarige] en de vader loopt. De vader zou graag een uitgebreidere omgangsregeling willen hebben in die zin dat [minderjarige] al vanaf vrijdag na school bij hem komt en niet pas vanaf zaterdag 16.00 uur (tot zondag 17.00 uur). De vader vindt het niet terecht dat de rechtbank hem heeft ‘afgerekend’ op het gegeven dat hij in het verleden de omgangsregeling niet altijd is nagekomen. Dit betrof twee of drie incidenten die bovendien van meer dan twee jaar geleden dateren. De vader wil en kan een reguliere omgangsregeling (die al op vrijdagmiddag aanvangt) nakomen. De vader ziet in dat voetbal belangrijk is voor [minderjarige] en dat hij iedere zaterdagochtend voetbalwedstrijden moet spelen.
De moeder en de GI stellen dat de huidige omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geen bezwaar gezien tegen uitbreiding van de omgang mits de vader voldoende invulling geeft aan de omgang en niet te vaak zijn moeder laat oppassen in een omgangsweekend. De GI kan daarop toezien.
Oordeel van het hof
5.8
Het hof constateert dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat [minderjarige] het naar zijn zin heeft bij de vader en dat hij graag bij hem is. In die zin is er geen bezwaar tegen uitbreiding van de omgang. Echter staat ook vast dat voetbal voor [minderjarige] belangrijk is. Als hij op vrijdag na school naar de vader zou gaan, brengt dat mee dat de vader [minderjarige] naar voetbal moet brengen en hem moet ophalen. In het verleden is dat enkele keren niet goed gegaan. Inderdaad dateren die gevallen van langer geleden, zoals de vader heeft aangevoerd. Het is bovendien begrijpelijk dat hij een kans wil krijgen om te laten zien dat hij de afspraken na kan komen en dat hij [minderjarige] vaker bij zich wil hebben. Het belang van [minderjarige] staat echter voorop en hij is in het verleden teleurgesteld geweest toen zijn vader hem niet naar voetbal heeft gebracht. Voor nu is het eerst van belang dat [minderjarige] kan ervaren dat zijn vader hem serieus neemt in zijn liefde voor voetbal en dat de vader regelmatig gebruik maakt van de mogelijkheid om bij zijn trainingen/wedstrijden te kijken. Tot nu toe heeft de vader slechts incidenteel gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op woensdagavond naar een voetbaltraining van [minderjarige] te kijken. Indien de vader zich geïnteresseerd en toegewijd toont – hetgeen overigens ook geldt tijdens de omgangsweekends in die zin dat de vader geen andere (uitgaans)plannen maakt – is er in de toekomst mogelijk aanleiding om de omgangsregeling uit te breiden. Op dit moment is het hof echter van oordeel dat de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. Ook op dit punt acht het hof zich voldoende voorgelicht en zal het dus niet de raad verzoeken om onderzoek te doen.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 10 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.