ECLI:NL:GHAMS:2023:2419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.324.220/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en benoeming forensisch mediator in ouderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen en een forensisch mediator te benoemen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E. Muller, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. van Pelt-de Jong, zich verzet tegen deze verzoeken. De rechtbank had eerder de hoofdverblijfplaats bij de moeder vastgesteld en de zorgregeling definitief vastgelegd. De vader heeft grote zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, terwijl de moeder deze zorgen niet herkent. Het hof heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige blijft bij de moeder, en de zorgregeling wordt in stand gehouden, met een regeling voor de verdeling van de feestdagen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen noodzaak is voor een ouderschapsonderzoek, gezien de reeds bestaande ondertoezichtstelling en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader's verzoek om een forensisch mediator te benoemen is eveneens afgewezen, omdat de ouders niet op één lijn zitten over de doelstellingen van een dergelijk onderzoek. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit voor de minderjarige en de noodzaak om de bestaande zorgregeling te respecteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.324.220/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/307938 / FA RK 20-5175
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 oktober 2023 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.E. Muller te Haarlem,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. van Pelt-de Jong te Bodegraven.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 13 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 10 maart 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 december 2022.
2.2
De moeder heeft op 4 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 22 juni 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de moeder van 23 juni 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de eind 2019 verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2018.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
In de op 20 december 2020 door de ouders getekende vaststellingsovereenkomst staat onder meer het volgende:
"B. Partijen zijn het volgende overeengekomen:
1. De omgangsregeling wordt per 1-1-2021 als volgt: Op maandag is [minderjarige] bij vader, op dinsdag is ze bij de gastouder, vader haalt en brengt. Op woensdag is ze bij de gastouder. Vader brengt haar naar de gastouder, moeder haalt haar daar op. Op donderdag is [minderjarige] bij moeder, op vrijdag is ze bij de gastouder. Moeder brengt haar naar de gastouder en haalt haar daar ook weer op. Op de zaterdagen in de even weken is [minderjarige] bij moeder. Vader haalt [minderjarige] om 19.00 uur op bij moeder. Op de zaterdagen in de oneven weken is ze tot zondagochtend bij moeder. Vader haalt [minderjarige] op die dag om 10.00 uur op bij moeder.
(…)
4. Vader heeft zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Moeder deelt deze zorgen niet. Ouders hebben besloten om [minderjarige] aan te melden bij een hulpverlenende instantie om de genoemde zorgen te laten onderzoeken. Vader zal een zorgaanbieder zoeken en moeder heeft toegezegd haar medewerking te verlenen.
5. School en hoofdverblijfplaats: Ouders zijn het niet eens geworden over waar [minderjarige] vanaf haar 4e jaar zal wonen en naar school zal gaan. Ze vragen de rechter hier uitspraak over te doen.
6. Uitgangspunt is dat ze de zorg voor [minderjarige] zoveel mogelijk samen willen delen en dat ze elkaar hierbij zo veel mogelijk (als collega-ouders) willen ondersteunen.
(…)
8. Ouders zijn het niet eens geworden over of vader kan beschikken over de medische (privé) gegevens van moeder en of hij deze kan delen met derden, zonder haar medeweten en/of toestemming. Ze vragen de rechter hier uitspraak over te doen."
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 14 juli 2021 is het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing naar [plaats B] en inschrijving van [minderjarige] op [X ] in [plaats B] afgewezen. Daarnaast is de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden in verband met een onderzoek door de raad.
3.4
De raad heeft op 11 februari 2022 zijn rapport aan de rechtbank uitgebracht.
3.5
Naar aanleiding van een melding van de gemeente [gemeente] heeft de raad een beschermingsonderzoek verricht. Op basis van zijn rapport van 9 juni 2023 heeft de raad de kinderrechter verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio [plaats D] voor de periode van een jaar. Ten tijde van de zitting in hoger beroep was op het verzoek van de raad nog niet beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) vastgesteld als volgt :
[minderjarige] verblijft op maandag tot en met woensdagochtend naar school bij de vader en op woensdagmiddag na school tot en met vrijdag bij de moeder, waarbij de vader [minderjarige] op woensdagochtend naar school brengt en de moeder [minderjarige] op woensdagmiddag uit school ophaalt;
in de even weken brengt de moeder [minderjarige] op zaterdag om 18.00 uur naar de vader en in de oneven weken op zondag om 10.00 uur;
de vakanties worden bij helfte verdeeld.
Verder is daarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald, onder afwijzing van het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen.
Het verzoek van de moeder om een ouderschapsonderzoek te gelasten waarbij de te benoemen forensisch mediator tevens psycholoog is, die de rechtbank adviseert omtrent de tussen partijen bestaande geschilpunten, is afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
I. de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zal zijn op het adres van de vader;
II. er een voorlopige zorgregeling geldt zoals deze thans loopt, waarbij de feestdagen en vakanties bij helfte en in onderling overleg worden verdeeld tussen partijen;
III. forensisch mediator de heer D. Pront, psycholoog te Almere , wordt benoemd, alvorens er definitief een zorgregeling wordt vastgelegd.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1:253 lid 2 aanhef en onder a en b BW kan deze regeling omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (…);
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De standpunten van de ouders
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen geen zorgen te hebben over de opvoedsituatie bij beide ouders en een ouderschapsonderzoek daarom niet nodig heeft geacht, en ten onrechte de zorgregeling definitief heeft vastgelegd. Sinds hun uiteengaan heeft de vader grote zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De raad heeft hulpverlening van Praktijk Irene Heim geadviseerd, maar die hulp bleek niet beschikbaar. Als gevolg daarvan heeft de moeder de rechtbank verzocht een forensisch mediator te benoemen om een ouderschapsonderzoek te doen. De vader is het daarmee eens, mits [Y] in [plaats C] wordt benoemd als forensisch mediator. Ook de raad heeft zich achter dit verzoek geschaard. Ten onrechte heeft de rechtbank desondanks ervoor gekozen hieraan voorbij te gaan en een eindbeschikking te geven. De opmerking van de rechtbank dat partijen gezamenlijk alsnog naar Praktijk Irene Heim kunnen, klopt niet. De moeder herkent zich namelijk niet in de zorgen van de vader over de opvoedsituatie bij haar thuis. Bovendien geldt de patiëntenstop voor bewoners van de gemeente [gemeente] nog steeds en heeft de moeder niets meer laten horen over het dekken van de kosten door haar zorgverzekering.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder in stand gelaten. Bij het maken van onderlinge afspraken hebben partijen destijds expliciet geen afspraken gemaakt over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Desondanks heeft de moeder zonder toestemming van de vader [minderjarige] ingeschreven op haar adres. Dit had de rechtbank niet mogen belonen.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de moeder heeft toegezegd niet zonder toestemming van de rechtbank met [minderjarige] te gaan verhuizen. Zij heeft ter zitting in eerste aanleg echter ook verklaard dat zij nog steeds de wens heeft om te verhuizen naar [plaats B] , de plaats waar zij werkt, en van plan is om haar verzoek om vervangende toestemming voor een verhuizing opnieuw in te dienen. Dit, ondanks dat de vader in [plaats A] woont en [minderjarige] daar haar school en sociale leven heeft. De rechtbank had bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats rekening moeten houden met de wens van de moeder en de risico’s die deze wens met zich brengt en die niet in het belang van [minderjarige] zijn, aldus de vader.
5.3
De moeder verweert zich als volgt. Sinds hun uiteengaan eind 2019 hebben partijen een conflict met elkaar. Door het hoger beroep van de vader blijft dit in stand. Ook helpt dit hoger beroep niet bij het wegnemen van het werkelijke probleem: het wantrouwen dat de vader heeft over de opvoedvaardigheden van de moeder. Niet alleen de moeder (h)erkent de zorgen van de vader hierover niet. Ook de rechtbank, de raad en de betrokken hulpverlening stellen vast dat er geen zorgen zijn over het functioneren van beide ouders en dat van de door de vader gestelde psychische problematiek aan de zijde van de moeder geen sprake is. De moeder ziet geen meerwaarde meer in een ouderschapsonderzoek. De raad heeft al onderzoek gedaan naar de vragen omtrent de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Nog een onderzoek zou tot onzekerheid leiden.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de raad benoemd dat er geen zorgen zijn over de tijdelijke co-ouderschapsregeling en geadviseerd om de tijdelijke zorgregeling definitief vast te stellen. De moeder is het daarmee eens. Partijen geven inmiddels al jaren uitvoering aan deze regeling, waardoor [minderjarige] eraan gewend is en deze regeling voor haar duidelijk en bestendig is.
De moeder heeft [minderjarige] na het verbreken van de relatie van partijen op haar adres ingeschreven. [minderjarige] is sinds haar geboorte al administratief aan de moeder verbonden, omdat de moeder als burger gebruikmaakt van een particuliere zorgverzekering, huisarts, tandarts en andere vormen van zorg. De vader is beroepsmilitair en is daardoor verplicht om voor deze vormen van zorg gebruik te maken van de faciliteiten binnen Defensie. Deze zorg wordt voornamelijk geboden op Schiphol of bij het Centraal Militair Hospitaal in Utrecht. De moeder vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat zij op die voorzieningen aangewezen zou zijn. De inschrijving van [minderjarige] op het adres van de moeder was de meest logische voortzetting van de situatie zoals die tot dan toe was geweest en de moeder heeft de vader direct op de hoogte gesteld van de inschrijving. Ook heeft de hoofdverblijfplaats geen invloed op het dagelijks leven van [minderjarige] omdat er een co-ouderschap is. Het is slechts een administratief punt dat bovendien relevant is voor de huidige afspraken omtrent de kinderalimentatie.
Hoewel de moeder nog steeds graag dichter bij haar werk zou willen wonen omdat zij geen binding met [plaats A] heeft en de luchtkwaliteit in [plaats A] slecht is als gevolg van de nabijheid van Tata Steel, heeft zij zich neergelegd bij de beslissing van de rechtbank. Zij is hiertegen ook niet in hoger beroep gegaan en is niet van plan een nieuwe procedure hierover te starten. Nu [minderjarige] ouder is en binding heeft met haar omgeving, is een verhuizing ver weg van [plaats A] niet meer passend, aldus de moeder.
Het advies van de raad
5.4
Omdat kort voor de zitting in hoger beroep een ondertoezichtstelling is verzocht bij de rechtbank, heeft de raad ter zitting in hoger beroep aan de ouders uitgelegd hoe een ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd en daarbij expliciet benadrukt dat de gecertificeerde instelling zelf zal onderzoeken hoe de ondertoezichtstelling zal worden ingevuld. Daarnaast heeft de raad het hof geadviseerd om het verzoek van de vader om een ouderschapsonderzoek te gelasten, af te wijzen. De raad vindt de ondertoezichtstelling passender binnen deze situatie dan een ouderschapsonderzoek, omdat met een ondertoezichtstelling beter zicht wordt verkregen op de situatie bij ieder van beide ouders thuis, wat de vader ook voorstaat.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen, heeft de raad zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, omdat de raad niet kan inschatten wat hierbij relevante (eventueel financiële) factoren zijn.
Ten aanzien van de zorgregeling heeft de raad het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is belangrijk dat [minderjarige] weet waar zij aan toe is en dat zij voor haar identiteitsontwikkeling voldoende tijd bij beide ouders kan doorbrengen om zich een beeld van hen te kunnen vormen. Dat de opvoedstijlen bij de ouders van elkaar verschillen, is daarbij niet van doorslaggevend belang. In het kader van de ondertoezichtstelling kunnen de ouders een ouderschapsplan overeenkomen, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof zal het verzoek van de vader om een ouderschapsonderzoek te gelasten, afwijzen, reeds omdat de opvattingen van de ouders over de doelstelling van het onderzoek te ver uiteenlopen. De vader wil met het onderzoek meer inzicht in de psychische gesteldheid van de moeder laten verkrijgen, terwijl de moeder wil dat wordt onderzocht hoe het vertrouwen van de vader in haar kan worden vergroot. Nu een gemeenschappelijke doelstelling ontbreekt, zal een onderzoek door een forensisch mediator geen kans van slagen hebben. Bovendien is de kinderrechter verzocht om een ondertoezichtstelling, waarmee de ouders zich akkoord hebben verklaard. In het kader van een ondertoezichtstelling kunnen de geschetste problemen aan de orde komen en kan daarvoor, waar nodig, hulp worden ingezet.
5.6
De vader heeft aan zijn verzoek om geen definitieve, maar een voorlopige zorgregeling te bepalen, uitsluitend ten grondslag gelegd dat er in zijn visie eerst een ouderschapsonderzoek moet worden verricht. Nu het hof het verzoek van de vader om een ouderschapsonderzoek te gelasten afwijst en het hof ook overigens geen aanleiding ziet voor het bepalen van een voorlopige regeling, zal het hof dit verzoek van de vader eveneens afwijzen.
Het hof zal de bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling en vakantieregeling bekrachtigen en in aanvulling daarop bepalen dat de feestdagen eveneens in onderling overleg bij helfte zullen worden gedeeld, zoals door de vader is verzocht en waarmee de moeder heeft ingestemd.
5.7
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats overweegt het hof als volgt.
De vader heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. Voorafgaand aan het uiteengaan van partijen stond [minderjarige] ingeschreven op het adres van de voormalig gemeenschappelijke woning, het adres waar de vader tot op heden woont. De moeder heeft de inschrijving van [minderjarige] , zonder overleg met de vader, overgezet naar haar nieuwe adres toen zij begin 2020 verhuisde. Pas daarna heeft zij de vader hierover ingelicht. Het hof is van oordeel dat de moeder ten onrechte heeft nagelaten toestemming van de vader te vragen en te verkrijgen voordat zij tot die overschrijving overging. Het hof ziet in deze gang van zaken echter geen reden om de huidige situatie te wijzigen. De zorgregeling, met een co-ouderschap, geeft niet de doorslag bij wie van de ouders het hoofdverblijf moet worden bepaald, maar de onweersproken verklaring van de moeder over de van aanvang af bestaande situatie rond verzekeringen en verkrijging van (medische) zorg voor [minderjarige] doet dat wel. Verder heeft de moeder ter zitting in hoger beroep weersproken dat zij in de toekomst van plan zou zijn om (wederom) te verhuizen in de richting van [plaats B] , gelet op de binding die [minderjarige] inmiddels met [plaats A] heeft. Het hof ziet in de stelling van de man hierover geen reden om de hoofdverblijfplaats alsnog bij hem te bepalen, waarbij geldt dat de moeder, mocht zij in de toekomst toch willen verhuizen met [minderjarige] , daarvoor de toestemming van de vader, en bij gebreke daarvan, vervangende toestemming van de rechtbank zal behoeven. Het hof zal het verzoek van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] afwijzen.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep en bepaalt, in aanvulling daarop, dat de feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen de vader en de moeder worden gedeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. J.F. Miedema en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier, en is op 3 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.