Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“Artikel 6 Standplaats
zou jij op jouw linkedin [bedrijf] tot dec 2019 willen laten lopen en [geïntimeerde] jan 2020 laten starten”. In antwoord daarop heeft [appellant] diezelfde dag bericht: “
Wat dan? Ik was feb 2021 gestart”.
“In opvolging van mijn ziekmelding van donderdag meld ik mij hierbij ziek. De ziekmelding heeft niets van doen met de discussie die er thans speelt. Wel ben ik als gevolg van mijn ziekte niet in staat om verder te praten. Ik ga ervan uit dat dit wordt gerespecteerd. Zodra ik weer in staat ben om te werken, meld ik me weer.”
3.Beoordeling
preferred suppliervan Defensie te worden. Dit gedrag is naast ernstig verwijtbaar ook in strijd met goed werkgeverschap. De kantonrechter is verder van oordeel dat onvoldoende vast staat dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet door het verwijtbare handelen van [geïntimeerde] , zodat [appellant] geen recht heeft op een billijke vergoeding. [appellant] was bij [geïntimeerde] werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het stond [geïntimeerde] vrij om deze arbeidsovereenkomst al dan niet te verlengen. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van [appellant] om een schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW ook afgewezen. Omdat het causale verband tussen de handelwijze van [geïntimeerde] en het eindigen van de tijdelijke arbeidsovereenkomst ontbreekt, is een vergoeding van inkomensschade niet aan de orde. [appellant] heeft zijn standpunt dat hij reputatieschade heeft geleden op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Uit de door [geïntimeerde] op verzoek van [appellant] overgelegde loonstroken en eindafrekeningen blijkt dat er door [geïntimeerde] correct met [appellant] is afgerekend, zodat [appellant] geen belang meer heeft bij de hierop gerichte verzoeken. Tot slot heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd.
indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, de kantonrechter naast de transitievergoeding aan de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen”.
In het onderhavige geval heeft [geïntimeerde] reeds in november 2021 laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst niet zou verlengen, zodat ter toetsing voorligt of dit besluit (in november 2021) als ernstig verwijtbaar kwalificeert.
grieven 1, 2 en 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de arbeidsovereenkomst zou zijn voortgezet indien het verwijtbaar handelen niet had plaatsgevonden. [appellant] meent dat [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [geïntimeerde] heeft [appellant] in meerdere gesprekken verzocht om hem bij Defensie te laten werken. [appellant] heeft steeds aangegeven dat hij dat niet wilde. Hij is vervolgens ermee akkoord gegaan om maandag 4 oktober 2021 mee te gaan naar het gesprek bij Defensie om [geïntimeerde] te promoten. Toen hij ontdekte dat zijn CV met medeweten van [geïntimeerde] was aangepast, is hij erg boos geworden tijdens zijn gesprek met [naam 1] en [naam 3] op 4 oktober 2021. Volgens [appellant] heeft deze boosheid geleid tot een niet-verlenging van zijn dienstverband. Er is dus een causaal verband tussen het ernstig verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] , de daaruit voortvloeiende reactie van [appellant] en het besluit van [geïntimeerde] om de overeenkomst met [appellant] niet te verlengen. [appellant] betwist dat er sowieso geen grond bestond voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst, omdat de arbeidsovereenkomst niet succesvol zou zijn en omdat er ook geen Unity projecten voorhanden waren waarop [appellant] tewerkgesteld had kunnen worden en dat [geïntimeerde] een andere Unity Developer op de bank had zitten. Hij heeft altijd goede evaluaties gekregen van [geïntimeerde] . Bovendien is niet aannemelijk dat een korte tijd later (op 29 november 2021) het werkaanbod voor Unity werk zodanig was afgenomen dat [geïntimeerde] gehouden was om het dienstverband met [appellant] niet te verlengen, aldus [appellant] .
grief 4in principaal appel betoogt [appellant] dat een causaal verband bestaat tussen de handelwijze van [geïntimeerde] en het eindigen van de tijdelijke arbeidsovereenkomst, zodat er een grond bestaat om op basis van artikel 7:611 BW zijn inkomensschade toe te wijzen. De verlenging van de arbeidsovereenkomst zou ten minste voor de duur van 1 jaar hebben plaatsgevonden, zodat [appellant] in ieder geval aanspraak maakt op vergoeding van één bruto jaarsalaris. Met
grief 5in principaal appel betoogt [appellant] dat hij als gevolg van de handelwijze van [geïntimeerde] ook immateriële en reputatieschade heeft geleden. [appellant] is erg aangedaan door de hele gang van zaken en is op dit moment niet in staat om te solliciteren. Hij heeft alle vertrouwen in opvolgende werkgevers verloren. Deze immateriële schade schat hij op een bedrag van € 5.000,-. Ook staat vast dat zijn eerste dienstverband door het handelen van [geïntimeerde] maar 7 maanden heeft geduurd hetgeen slecht staat op zijn CV. Door dit relatief korte dienstverband zijn de kansen van [appellant] op de arbeidsmarkt kleiner geworden. Die schade becijfert [appellant] op een bedrag van € 10.000,-.