ECLI:NL:GHAMS:2023:2407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
200.332.710/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in afwachting van zedenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: de GI) om de beslissing van de kinderrechter te vernietigen, die op 26 september 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn vader had opgeheven. De kinderrechter had geoordeeld dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De GI was van mening dat de uithuisplaatsing wel noodzakelijk was in het belang van [minderjarige], vooral gezien de lopende zedenonderzoeken naar mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 en 9 oktober 2023 is de situatie van [minderjarige] besproken, die sinds 5 september 2023 bij zijn vader verblijft. De ouders van [minderjarige] hebben een verstoorde relatie en er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om [minderjarige] terug te plaatsen bij de moeder, maar het hof heeft besloten dat de veiligheid van [minderjarige] voorop staat. Het hof heeft de grieven van de GI gehonoreerd en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor een periode van vier weken toegewezen, tot 6 november 2023. Dit besluit is genomen in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige], terwijl het politieonderzoek naar de meldingen van seksueel misbruik voortduurt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.332.710/01
zaaknummer rechtbank: C/15/344328 / JU RK 23-1469
beschikking van de meervoudige kamer van 9 oktober 2023 in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder],
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ).
- de vader [de vader] (verder te noemen: de vader), bijgestaan door mr. L.D. Weerkamp en mr. M.H. Aalmoes.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 26 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De GI is op 28 september 2023 in hoger beroep gekomen tegen voornoemde beschikking.
2.2
De moeder heeft op 3 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen op 3 oktober 2023
,te weten het proces-verbaal van eerste aanleg.
2.4
De eerste mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2023 plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
2.5
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de moeder van 5 oktober 2023, te weten een V8-formulier met verzoek om te bepalen dat de beeldopname in de procedure wordt gebracht;
- een bericht van de GI van 6 oktober 2023, te weten een e-mailbericht van de GI, met bijlage, inhoudende een reactie van Veilig Thuis;
- een bericht van de vader van 6 oktober 2023, te weten een e-mailbericht waarin mr. Aalmoes aangeeft dat de vader het transcript van de beeldopname niet zelf kan verkrijgen. Dit moet gevorderd worden door het hof;
- een bericht van de zijde de vader van 9 oktober 2023, te weten een e-mailbericht waarin vader aangeeft bereid te zijn de beeldopname toe te sturen aan het hof en/of af te spelen ter zitting.
2.6
Uit het bericht van de GI van 6 oktober 2023 is het hof gebleken dat de deskundige van Veilig Thuis aangeeft de opdracht van het hof niet te kunnen aannemen.
2.7
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.H. Aalmoes;
- de raad, vertegenwoordigd door D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de ouders is [minderjarige] geboren, [in] 2016. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 maart 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling thans nog voortduurt tot 17 maart 2024.
3.3
Bij spoedbeschikking van de kinderrechter van 6 september 2023 is [minderjarige] uit huis geplaatst bij de gezaghebbende vader met ingang van 5 september 2023 voor de duur van vier weken.
3.4
[minderjarige] verblijft ook op dit moment nog steeds bij de vader. Hij volgt digitaal onderwijs.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij beschikking van 26 september 2023 (hierna ook: de bestreden beschikking) heeft de kinderrechter voornoemde spoedbeschikking bekrachtigd tot en met 26 september 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de gezaghebbende vader opgeheven met ingang van 27 september 2023. Het verzoek van de GI om een langere machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen. De kinderrechter heeft hiertoe het volgende overwogen:
“5.4. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat het van belang is dat een objectief onderzoek plaatsvindt naar de meldingen over seksueel grensoverschrijdend gedrag bij dan wel seksueel misbruik van [minderjarige] . De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het onderzoek snel moet plaatsvinden en [minderjarige] niet beïnvloed mag worden en dat daarbij de veiligheid van [minderjarige] voorop moet staan.
Het is de kinderrechter echter, gelet op de grondhouding van de vader ter zitting, die op voorhand veroordelend en sturend is, niet gebleken dat [minderjarige] op het gebied van beïnvloeding, beter af is bij de vader dan bij de moeder. Duidelijk is dat de vader niet achter de conclusie van het taxatiegesprek staat en dat hij, een dag nadat de GI had aangegeven dat zij geen feiten en redenen zagen om in te grijpen, een melding bij Veilig Thuis en aangifte heeft gedaan met daarin de mededeling dat het verhaal van [minderjarige] exact overeenkomt met het verhaal van de anonieme melder. Gelet op de veroordeelde houding van de vader en de langdurige hevige strijd tussen de ouders, draagt een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader naar het oordeel van de kinderrechter niet bij aan de uitvoering van een onafhankelijk onderzoek. Daar komt bij dat door de GI wel gesteld maar, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, niet met stukken is onderbouwd dat [minderjarige] volgens de zedenpolitie niet bij de moeder mag verblijven tijdens het onderzoek. En daarnaast: het is in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat hij zo snel mogelijk weer naar school gaat. [minderjarige] is immers 6 jaar, zit in groep 3 en is leerplichtig.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader niet noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Nu niet is voldaan aan het wettelijk criterium, ziet de kinderrechter aanleiding de spoedbeschikking van 6 september 2023 te wijzigen in die zin dat de uithuisplaatsing bij de gezaghebbende vader wordt bekrachtigd tot en met 26 september 2023 en de machtiging voor het overige opgeheven. Het resterende verzoek van de GI – tot verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van vier weken – zal worden afgewezen.”
4.2
De GI verzoekt in hoger beroep:
- de beslissing van de kinderrechter tot het opheffen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de gezaghebbende vader met ingang van 27 september 2023 te vernietigen;
- de beslissing van de kinderrechter tot het afwijzen van het meer of anders verzochte te vernietigen en alsnog het inleidende verzoek van de GI toe te wijzen en te bepalen dat [minderjarige] bij zijn gezaghebbende vader zal verblijven voor een periode van vier weken;
- dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van [minderjarige] passend acht.
Ter zitting heeft de GI verduidelijkt dat het verzoek in hoger beroep inhoudt dat de periode van vier weken begint te lopen vanaf de datum van de mondelinge uitspraak van het hof.
4.3
De moeder verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de GI in hoger beroep af te wijzen. Zij brengt naar voren dat de meldingen niet kunnen kloppen en dat [minderjarige] bij haar en in zijn vertrouwde omgeving moet blijven.
4.4
De vader bepleit toewijzing van het verzoek, omdat hij het belangrijk vindt dat [minderjarige] gedurende het politieonderzoek in veiligheid bij hem kan verblijven.

5.De motivering van de beslissing

Het beeldmateriaal
5.1
Het hof heeft op 4 oktober 2023 de zaak aangehouden om de GI in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de deskundige van Veilig Thuis (verder te noemen: VT) die eerder een taxatieverslag van een gesprek met [minderjarige] heeft opgemaakt. Die deskundige zou verzocht moeten worden een professionele en gemotiveerde duiding te geven van een beeldopname van een gesprek tussen [minderjarige] en zijn vader en wat hieruit kan worden afgeleid met betrekking tot mogelijke ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] . Uit het bericht van de GI van 6 oktober 2023 met als bijlage een reactie van de medewerker van VT, is het hof gebleken dat de deskundige van VT aangeeft de opdracht niet te kunnen aannemen. Daarna is namens de vader op 9 oktober 2023 een bericht gestuurd aan het hof, waarin de vader aangeeft bereid te zijn de beeldopname te delen met het hof en/of af te spelen ter zitting. Verder is ingekomen bij de griffier een e-mailbericht van de zijde van de vader van 9 oktober 2023, waarbij een videobestand is gevoegd.
5.2
De GI heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling aangegeven bij voorkeur geen kennis te willen nemen van het beeldmateriaal omdat dit wellicht het strafrechtelijke onderzoek zou doorkruisen.
Namens de vader is ter toelichting op het bericht waarbij het videobestand is gevoegd, verklaard dat daarmee niet is beoogd het beeldmateriaal in het geding te brengen, maar om ervoor te zorgen dat, als het hof zou beslissen er kennis van te willen nemen, dit dan in elk geval voorhanden zou zijn. De vader wil de beslissing om al dan niet kennis te nemen van het beeldmateriaal uitdrukkelijk bij het hof laten.
Namens de moeder is uiteindelijk als standpunt naar voren gebracht dat zij evenmin op dit moment de meerwaarde ziet van het beeldmateriaal en dat het moeilijk is om daar direct op te kunnen reageren.
De raad acht het een taak van de politie om het beeldmateriaal te onderzoeken.
5.3
Het hof is van oordeel dat de beeldopname niet in het geding gebracht hoeft te worden nu een deskundige duiding daarvan ontbreekt en deze op korte termijn niet kan worden verkregen. Het hof heeft hierom geen kennis genomen van het door de vader toegezonden beeldmateriaal. Het beeldmateriaal behoort dus niet tot de gedingstukken.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van 4 en 9 oktober 2023 geadviseerd om [minderjarige] terug te plaatsen bij de moeder. De belangen van het strafrechtelijke onderzoek zijn ondergeschikt aan het belang dat [minderjarige] heeft bij contact met beide ouders, schoolgang en continuïteit van de situatie. Er is op dit moment nog geen duidelijkheid over het zedenonderzoek. Stel dat blijkt dat er inderdaad risico’s zijn in de thuissituatie van de moeder, dan zouden deze risico’s voldoende kunnen worden ondervangen door middel van hulpverlening.
De verdere beoordeling door het hof
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6
De grieven van de GI houden kort gezegd in dat ten onrechte is overwogen dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] niet bijdraagt aan de uitvoering van een onafhankelijk onderzoek, dat onvoldoende met stukken is onderbouwd dat [minderjarige] volgens de zedenpolitie niet bij de moeder mag verblijven tijdens het onderzoek, dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding en dat niet is voldaan aan het wettelijk criterium. Het hof dient zich dus opnieuw te buigen over de vraag of [minderjarige] op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst moet blijven voor een periode van vier weken vanaf de beslissingsdatum.
5.7
De aanleiding voor het verzoek van de GI is het volgende. Tijdens de vakantie van [minderjarige] en zijn moeder in Italië is er een gesprek geweest tussen [minderjarige] en een voor hem onbekende man. Deze man is een Nederlander die in Duitsland woont. Hij heeft een anonieme melding gedaan op 31 juli 2023 bij VT. Deze melding houdt, volgens de overdrachtsrapportage van Veilig Thuis van 31 juli 2023 onder meer het volgende in:
“De politie werd gebeld door een Nederlandse man die momenteel woonachtig is in het buitenland. De man vertelde de politie dat hij op 24 juli 2023 op een camping stond aan het [plaats] . Melder zag een jongetje alleen over de camping zwerven in de avond en in de nacht. Melder heeft deze jongen aangesproken en jongen vertelde dat hij [minderjarige] was van 6 jaar oud. Een dag later is melder met [minderjarige] gaan volleyballen. Het viel melder op dat [minderjarige] steeds aan de piemel van melder zat. Dit gebeurde meerdere keren, Melder gaf aan [minderjarige] aan dat hij het niet normaal vond. [minderjarige] gaf aan dat het voor hem wel normaal was. Dat zijn moeder altijd aan zijn piemel zat en [minderjarige] maakte hierbij masturbatiebewegingen. [minderjarige] vertelde ook dat hij zijn moeder in haar geslachtsdeel aanraakte. Datum/tijd voorval: 28 juli 2023 van 16:06 uur tot 16:07 uur.”
Naar aanleiding van deze melding heeft op 10 augustus 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen [minderjarige] en een deskundige medewerker van VT. Hieruit is toen de conclusie getrokken dat niet kan worden vastgesteld dat [minderjarige] seksueel gedrag heeft meegemaakt, niet passend bij zijn leeftijd. [minderjarige] heeft in dit gesprek geen zorgelijke signalen afgegeven die kunnen duiden op een strafbaar feit. De zedenpolitie is toen geen onderzoek gestart. Dit is anders geworden nadat ook de vader op 16 augustus 2023 een melding heeft gedaan bij VT en daarbij beeldmateriaal heeft gevoegd van een gesprek dat hij met zijn zoon heeft gehad over zijn ervaringen met de moeder. De zedenpolitie heeft naar aanleiding hiervan besloten om alsnog een onderzoek te starten en [minderjarige] aan een studioverhoor te onderwerpen. Voordat dit verhoor kan plaatsvinden dient echter de Nederlandse man in Duitsland door de politie te worden gehoord. Dat verhoor is nog niet afgerond. Na de behandeling van het verzoek in eerste aanleg heeft de Operationeel Specialist Zeden van de politie in een e-mailbericht van 26 september 2023 aan de GI onder meer het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van de terugplaatsing van [minderjarige] bij moeder wil ik wijzen op de volgende onderstaande risico’s. Wij hebben hier op 5 september ook al over gesproken met elkaar. (…) Om een zo betrouwbaar mogelijke verklaring van [minderjarige] te kunnen krijgen, zal hij zo min mogelijk beïnvloed moeten zijn. Dit geldt uiteraard voor invloed door moeder én vader. Vader heeft ook instructie gekregen om niet meer in te gaan om het mogelijke seksuele misbruik en [minderjarige] niet meer te bevragen. Het terugplaatsen van [minderjarige] op dit moment zou grote invloed kunnen hebben op het politieonderzoek.
Door [minderjarige] terug te laten gaan naar moeder, hebben we geen zicht meer op de mate waarin hij beïnvloed kan worden. Als [minderjarige] dan in de studio verhoord wordt en hij verklaard niets, of niet betrouwbaar, dan kunnen we dus nooit zeker weten of er daadwerkelijk niets gebeurd is m.b.t. seksueel misbruik of dat [minderjarige] seksueel misbruik is door moeder. Dus in het belang van het politieonderzoek en de veiligheid van [minderjarige] zou het m.i. niet wenselijk zijn dat hij op dit moment al, zonder begeleiding, terug gaat naar moeder.
[minderjarige] heeft uiteraard wel een uitspraak gedaan dat moeder aan zijn penis zit en hij aan haar vagina en dat zou kunnen wijzen op seksueel misbruik. [minderjarige] zou nu dus ook teruggeplaatst kunnen worden bij de mogelijke dader van een (mogelijk) misdrijf.
Kortom het politieonderzoek loopt nog en we zitten er bovenop en hebben alles in werking gesteld om zo snel mogelijk te kunnen krijgen of [minderjarige] gehoord kan worden. (…) En snelheid is noodzakelijk omdat [minderjarige] pas 6 jaar is en het geheugen van een jong kind nog volop in ontwikkeling is. We voelen de urgentie om het snel te doen, maar we willen/moeten het ook goed doen omdat we maar één kans hebben om [minderjarige] goed te horen.”
5.8
In deze zaak staan de ontwikkelingsbelangen van [minderjarige] centraal. Dit betekent op de eerste plaats dat [minderjarige] beschermd moet worden tegen mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag in de thuissituatie bij zijn moeder. De GI heeft onweersproken aangegeven dat intensieve begeleiding in de thuissituatie niet 24 uur per dag kan plaatsvinden, waardoor onvoldoende zicht op de opvoedsituatie kan worden verkregen.
Een ontwikkelingsbelang van [minderjarige] is echter ook dat rekening gehouden moet worden met het effect van de uithuisplaatsing, zoals ook door de raad ter zitting is benoemd. [minderjarige] heeft al twee maanden zijn moeder moeten missen, kan niet fysiek naar school gaan en mist zijn vriendjes.
Het hof acht het daarnaast in het belang van [minderjarige] dat zo goed mogelijk wordt onderzocht wat er precies tussen de moeder en [minderjarige] is voorgevallen en of seksueel grensoverschrijdend gedrag door de moeder jegens [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Los van een strafrechtelijk traject is het van belang om te kunnen inspelen op signalen van [minderjarige] en zo de noodzaak op termijn van een bepaalde gezinssystemische behandeling te kunnen inschatten.
5.9
Er is in deze zaak sprake van een extra complicatie vanwege het feit dat al jarenlang sprake is van een ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders en het besluit van de zedenpolitie om nader onderzoek te doen mede is gebaseerd op de melding van de vader. De ouders hebben over en weer geen vertrouwen in elkaars opvoedsituatie en plaatsen daardoor [minderjarige] in een emotioneel moeilijke situatie. De school heeft eerder gesignaleerd dat sprake is van onrust bij [minderjarige] . Hij is onderzocht bij het Kabouterhuis en hieruit is een advies – van 14 februari 2023 – voortgekomen dat zich onder meer richt op de wijze waarop ouders gezamenlijk invulling geven aan het ouderschap. De moeizame verhouding tussen de ouders is mede aanleiding voor een ondertoezichtstelling die sinds 27 maart 2023 loopt.
5.1
Beide ouders hebben eerder aangegeven open te staan voor de inzet van ambulante spoedhulp. Deze spoedhulp heeft inmiddels plaatsgevonden bij de moeder. Uit het verslag van de ambulante spoedhulp volgt dat de moeder geadviseerde hulpverlening toelaat en gebruik maakt van de adviezen. Bij de vader heeft nog geen ambulante spoedhulp plaatsgevonden omdat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is en een andere gemeente akkoord moet geven voor deze jeugdhulp. Het dossier bevat – los van het onlangs gestarte onderzoek door de zedenpolitie – geen aanwijzingen dat de moeder op onverantwoorde wijze haar opvoedersrol invult.
5.11
Naast genoemde ontwikkelingsbelangen van [minderjarige] speelt, zoals vermeld, ook het belang dat goed strafrechtelijk onderzoek kan plaatsvinden een grote rol bij de afweging om [minderjarige] al dan niet terug te plaatsen bij de moeder. Zolang er nog geen studioverhoor heeft plaatsgevonden is het immers van groot belang dat [minderjarige] zo weinig mogelijk wordt beïnvloed.
5.12
Voor het hof zijn op dit moment het strafrechtelijk onderzoeksbelang en de veiligheid van [minderjarige] doorslaggevend. Het hof hecht in dit verband grote betekenis aan de hiervoor aangehaalde mededeling van de zedenpolitie van 26 september 2023. Het studioverhoor van [minderjarige] dient nog plaats te vinden en hiervoor werkt volgens de zedenpolitie een terugplaatsing bij de moeder vanuit het oogpunt van waarheidsvinding belemmerend. Door de zedenpolitie is aangegeven dat dit verhoor op zeer korte termijn dient te geschieden. Dit maakt dat hier voor nu een zwaar gewicht aan moet worden toegekend. Hoewel ook duidelijk is dat het voor [minderjarige] traumatisch is om uit het gezin van zijn moeder, zijn sociale omgeving en school weg te zijn, is de andere kant dat de verzochte uithuisplaatsing een korte termijn van vier weken betreft en hij gedurende deze periode bij zijn vader kan verblijven. Niet is gebleken dat [minderjarige] zich in een onveilige opvoedsituatie bij zijn vader bevindt. Uit hetgeen de moeder hieromtrent desgevraagd ter zitting van het hof heeft verklaard kan dit ook niet worden afgeleid. Hoewel dit niet optimaal is, volgt [minderjarige] vanuit de woning van vader thuisonderwijs. Verder zal de GI spoedhulp inzetten bij de vader om zicht te houden op [minderjarige] en ondersteuning te bieden aan de vader. De vader heeft ter zitting verklaard zich hiervoor open te stellen. Het hof verwacht van de vader dat hij zich hieraan, in het belang van [minderjarige] , houdt en dat hij [minderjarige] ’s band met zijn moeder respecteert.
5.13
Het hof begrijpt dat de moeder er moeite mee heeft dat op basis van een net gestart politieonderzoek, zonder kennis van de precieze verklaringen van de eerste anonieme melder en het door de vader gemaakte beeldmateriaal, geoordeeld moet worden over het verzoek van de GI. Voor het hof is evenwel doorslaggevend dat de zedenpolitie alsnog besloten heeft om nader onderzoek te doen (op basis van de anonieme melding en na kennisname van het beeldmateriaal van de vader) en dat de zedenpolitie de GI heeft geadviseerd, zoals zij heeft gedaan.
5.14
Gezien het voorgaande slagen de grieven van de GI. Aan de wettelijke gronden is voldaan. De noodzaak voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij vader is nog onverkort aanwezig. De bestreden beschikking zal dus, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd. Het verzoek van de GI zal worden toegewezen voor de verzochte periode van vier weken, te weten tot 6 november 2023.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het verzoek van de GI toe en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de gezaghebbende vader met ingang van 9 oktober 2023 tot 6 november 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze uitspraak is mondeling in het openbaar gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. G.W. Brands- Bottema en mr. M. Overmars op 9 oktober 2023, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier.
De schriftelijke uitwerking is op 17 oktober 2023 vastgesteld en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.