ECLI:NL:GHAMS:2023:2403

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
20/02371
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek scholingsuitgaven en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrek van scholingsuitgaven door belanghebbende, die in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019, waarbij belanghebbende een bedrag van € 2.245 aan scholingsuitgaven wilde aftrekken. De inspecteur betwistte deze aftrek en stelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte uitgaven. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet in zijn bewijslast was geslaagd, aangezien hij geen bewijs van betaling van studiekosten had overgelegd. Bovendien werd het beroep op het vertrouwensbeginsel door het Hof afgewezen, omdat de relevante feiten en omstandigheden voor het jaar 2020 wezenlijk verschilden van die voor 2019. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02371
1 september 2023
zevende enkelvoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Y]
tegen de uitspraak van 15 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/3494 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

De inspecteur heeft het Hof toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden tenzij hij daarom zou verzoeken. Hij heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. In hoger beroep is de aanslag IB/PVV 2019 in geschil. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van scholingsuitgaven ten bedrage van € 2.245.
2. Bij betwisting door de inspecteur, ligt op belanghebbende de last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die het oordeel rechtvaardigen dat hij recht heeft op aftrek van scholingsuitgaven. Aangezien de inspecteur dit betwist dient belanghebbende daartoe aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk uitgaven voor het volgen van een opleiding of studie heeft gedaan.
3. Een enkele verklaring zijnerzijds dat dergelijke uitgaven zijn gedaan is daartoe onvoldoende. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om met meer te komen, zeker nadat de rechtbank heeft overwogen: “Eiser
[Hof: belanghebbende]heeft geen bewijs van betaling van studiekosten verstrekt”. Belanghebbende is derhalve niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
4. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De voor het recht op aftrek relevante feiten en omstandigheden voor het jaar 2020, zijn dusdanig verschillend dat zij geen in rechte te honoreren vertrouwen kunnen opwekken voor de aftrek van scholingsuitgaven voor het jaar 2019. Zo heeft belanghebbende voor het jaar 2020 (onder andere) een overschrijving aan de Vrije Universiteit overgelegd. Dit nog daargelaten dat er met betrekking tot het jaar 2020, anders dan met betrekking tot onderhavig jaar, geen geschil bestond over (het ontbreken van) het recht op studiefinanciering.
Slotsom
5. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 1 september 2023 door mr. F.J.P.M. Haas in tegenwoordigheid van H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: