ECLI:NL:GHAMS:2023:2366

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
200.326.603/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en verzoek om contra-expertise afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, die bij hun grootmoeder moederszijde verblijven. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter, verzoekt de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en vraagt om een contra-expertise. De gecertificeerde instelling (GI) verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De procedure begon met een beschikking van de kinderrechter op 21 maart 2023, waartegen de moeder op 5 mei 2023 in hoger beroep ging. De GI diende op 9 juni 2023 een verweerschrift in. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2023 waren de moeder, haar advocaat, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De grootmoeder moederszijde was afwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2014 in verschillende landen hebben gewoond en dat er grote zorgen zijn over de opvoeding door de moeder. De kinderen zijn uit huis geplaatst op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing, die door de kinderrechter is verlengd. Het hof oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen te bieden. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek om contra-expertise af, omdat de moeder onvoldoende feiten heeft aangedragen die dit verzoek onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.326.603/01
zaaknummer rechtbank: C/15/336090 / JU RK 23-136
beschikking van de meervoudige kamer van 26 september 2023 inzake
[de moeder],
verblijvende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
(regio Noord-Holland, locatie [locatie] ),
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- [de grootmoeder] (hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kinderrechter naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 21 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 5 mei 2023 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2023.
2.2
De GI heeft op 9 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft verder de volgende stukken ontvangen:
- een brief met bijlage (productie 9) van de moeder van 9 mei 2023;
- een bericht van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 12 mei 2023 met als bijlage het door het hof opgevraagde rechtbankdossier;
- een bericht van de moeder van 12 juni 2023;
- een bericht van de grootmoeder moederszijde van 19 juni 2023;
- een brief met bijlagen (productie 2 t/m 8) van de moeder van 18 juli 2023;
- een bericht van de grootmoeder moederszijde van 7 augustus 2023;
- een bericht van de moeder van 16 augustus 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 augustus 2023 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De grootmoeder moederszijde is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2.5
Het hof heeft op 10 augustus 2023 – kort voor de zitting – een brief met bijlagen ontvangen van mr. Van Putten. Het hof heeft ter zitting medegedeeld dat de brief met bijlagen buiten beschouwing wordt gelaten, omdat deze stukken omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn en zonder noodzaak na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof. Het hof en de GI hebben hierdoor geen kennis kunnen nemen van de stukken. De GI heeft zich niet kunnen voorbereiden op een reactie en/of verweer daartegen. Het hof acht dit alles in strijd met de goede procesorde.

3.De feiten

3.1
De moeder is de moeder van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 in de gemeente [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2014 in de gemeente [plaats C] ;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 in de gemeente [plaats C] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen. De vader is buiten beeld.
3.2
De kinderen verblijven bij de grootmoeder moederszijde op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2022 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling bij beschikking van 11 augustus 2022 definitief is uitgesproken.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2022 is ook een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis verleend. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 31 mei 2022 verlengd tot 23 augustus 2022.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 augustus 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten het netwerkpleeggezin van de grootmoeder moederszijde, verleend tot 11 februari 2023.
3.6
Vervolgens zijn de kinderen op 1 september 2022 onder voorwaarden weer teruggeplaatst bij de moeder.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen , van 31 oktober 2022 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, verleend. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 8 november 2022 verlengd tot 28 maart 2023.
3.8
Op 10 maart 2023 heeft de GI de moeder een aanwijzing vaststelling bezoekregeling ex artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) gegeven waarin een omgangsregeling is vastgesteld, die inhoudt dat er eenmalig een omgangsmoment tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt onder begeleiding van twee jeugdbeschermers bij de grootmoeder moederszijde thuis voor de duur van één uur. Het eerste omgangsmoment was door de GI op 21 augustus 2023 gepland.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, verlengd tot 11 augustus 2023.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, wordt afgewezen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht. Tevens verzoekt de moeder om een contra-expertise ex artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
4.3
De GI verzoekt – zo begrijpt het hof – afwijzing van de verzoeken van de moeder en bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen en het advies van de raad
5.1
De moeder stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte is verlengd.
5.2
De GI stelt dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad acht de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de kinderen noodzakelijk.
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
5.5
Artikel 810a, tweede lid, Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
De beoordeling van het hof
5.6
Hoewel de termijn waarvoor de kinderrechter de uithuisplaatsing had verlengd thans is verlopen, heeft de moeder, gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, niettemin een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de verlenging te laten toetsen. Het hof dient nu te beoordelen of de gronden voor een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van het geven van de beschikking en ook tot 11 augustus 2023 nog aanwezig waren. Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de beschikking noodzakelijk was in het belang van hun verzorging en opvoeding. Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing op terechte gronden verlengd. Hiervoor geeft het hof de volgende redenen.
5.7
Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen in ieder geval sinds 2014 in verschillende landen hebben gewoond met de moeder. De kinderen hebben dan ook gedurende langere tijd geen vaste woon- of verblijfplek gehad. Door het wisselen van de verblijfplaatsen in de verschillende landen is een gebrek aan zicht op de kinderen ontstaan. Tijdens het verblijf van het gezin in Denemarken zijn door de Deense autoriteiten grote zorgen geuit over de rol van de moeder als opvoeder van de kinderen. Deze zorgen bestonden uit het ontbreken van een passende schoolgang, het geïsoleerde bestaan van het gezin, het niet meewerken aan de hulpverlening, het ontbreken van voldoende passende zorg voor [minderjarige 1] en het ontbreken van voldoende medische zorg voor de kinderen. De kinderen kwamen niet vaak buiten en zijn nooit naar school geweest omdat zij thuisonderwijs ontvingen van de moeder. Ook hebben de kinderen geen vriendschappen kunnen ontwikkelen met kinderen van hun eigen leeftijd. Deze zorgen hebben ertoe geleid dat de kinderen uit huis zijn geplaatst op een voor de moeder geheime locatie in Denemarken . Vervolgens zijn de kinderen op 24 mei 2022 vanuit Denemarken overgebracht naar Nederland. De Deense autoriteiten vonden het van groot belang dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ook in Nederland kon worden voortgezet en dat de kinderen op een geheim adres zouden verblijven. De reden hiervoor was gelegen in de angst dat de moeder opnieuw met de kinderen naar een ander land zou vertrekken. Door de kinderrechter is in mei 2022 een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. In Nederland hebben de kinderen korte tijd in een gezinshuis verbleven en zijn zij in juni 2022 overgeplaatst naar de grootmoeder moederszijde. In augustus 2022 is in overleg met de moeder een plan van aanpak gemaakt voor de terugplaatsing van de kinderen bij haar. De kinderen zijn begin september 2022 teruggeplaatst bij de moeder, mits zij zich zou houden aan de opgestelde specifieke voorwaarden. In de maand daarna heeft de moeder zich niet aan deze afspraken gehouden. De moeder is, zonder overleg met de GI, in oktober 2022 met de kinderen naar Portugal vertrokken. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen , heeft vervolgens bij genoemde beschikking van 31 oktober 2022 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de grootmoeder moederszijde verleend. Bij de bestreden beschikking is deze machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 augustus 2023.
5.8
De moeder stelt dat het vanwege haar internationale studie niet ongebruikelijk is om een baan aan te nemen in het buitenland. Dit is de reden dat zij de afgelopen jaren samen met de kinderen op verschillenden plaatsen in het buitenland heeft verbleven. Het hof is echter van oordeel dat de moeder in de afgelopen jaren onvoldoende in staat is gebleken de kinderen een duurzame en veilige omgeving te bieden waarin zij goed geworteld konden raken en onbelast konden opgroeien. Zij heeft hen hiermee een voorspelbare en stabiele opgroeiomgeving onthouden. Zij heeft tezamen met de kinderen vanaf 2014 in ieder geval op 11 verschillende plekken gewoond. Het hof heeft hierbij met name zorgen over de wijze waarop de moeder de verhuizingen organiseert voor de kinderen waarbij zij niet in staat lijkt om te reflecteren op de gevolgen van haar beslissingen voor de kinderen. De verhuizingen zijn elkaar snel opgevolgd en de moeder heeft de kinderen hierop niet dan wel onvoldoende voorbereid. De verhuizing naar Portugal is hier een voorbeeld van. Door de plotselinge verhuizing vanuit Nederland werden de kinderen uit hun vertrouwde omgeving gehaald en van de ene op de andere dag naar een ander land meegenomen. De kinderen kregen hierbij niet de kans om afscheid te nemen van de kinderen en de leerkrachten van de school waarmee zij net vertrouwd waren geraakt en evenmin van hun vertrouwde omgeving. De moeder lijkt in haar beslissingen niet mee te wegen wat een dergelijke verhuizing met de kinderen doet. Uit de briefrapportage van de GI van 8 juni 2023 blijkt dat de plotselinge verhuizing een traumatische ervaring is geweest voor de kinderen. De kinderen geven aan dat zij bang zijn dat dit nog eens zal gebeuren en hierdoor voelen zij zich onveilig. Dit is ook de reden dat de kinderen momenteel aangeven dat zij alleen begeleide omgang met de moeder willen. Bovendien heeft de moeder zich, door de verhuizing naar Portugal, niet aan de voorwaarden gehouden die in overleg met de GI waren opgesteld. Het hof concludeert hieruit, zoals ook de raad ter zitting heeft aangegeven, dat het onmogelijk is om duurzame en veilige afspraken te maken met de moeder. Er is bij de moeder sprake van een patroon waarin zij zich telkens onttrekt aan het toezicht van de GI op het moment dat zij een toenemende bemoeienis van de GI ervaart.
5.9
Het hof acht het verder van groot belang dat de kinderen naar school blijven gaan en dat zij passend onderwijs volgen. In 2022 heeft het Samenwerkingsverband onderzocht wat [minderjarige 1] nodig heeft en uit dit advies is gebleken dat speciaal onderwijs het meest passend is voor zijn ontwikkeling. De moeder stelt dat zij altijd de hoogste prioriteit heeft gegeven aan het thuisonderwijs van de kinderen. Er kan volgens de moeder niet worden gesteld dat de kinderen de afgelopen jaren geen passend (thuis)onderwijs hebben gehad omdat de jongste twee kinderen zonder problemen zijn ingestroomd in het reguliere onderwijs in Nederland. De afgelopen jaren is echter gebleken dat de moeder, ondanks het advies van het Samenwerkingsverband, niet (h)erkent dat [minderjarige 1] behoefte heeft aan speciaal onderwijs. Het hof vindt het dan ook in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk dat hij deze wijze van onderwijs volgt. [minderjarige 1] is hier inmiddels gestart. Ook [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gaan naar school en te zien is dat zij een sociaal netwerk aan het opbouwen zijn met vriendjes en vriendinnetjes vanuit school. Verder is uit de stukken en het behandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat de kinderen, sinds zij bij grootmoeder moederszijde verblijven, rust ervaren en zij in een stabiele en voorspelbare situatie verblijven.
5.1
Gelet op het vorenstaande acht het hof acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij de structuur en stabiliteit behouden in hun leven die zij nodig hebben om zich op positieve wijze te kunnen ontwikkelen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.11
Tot slot dient beslist te worden op het verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten. Het hof is van oordeel dat dit verzoek niet toewijsbaar is. De moeder heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zich lenen voor een dergelijk onderzoek. De enkele stelling dat de handelwijze van de GI bij het nemen van het perspectiefbesluit niet juist is geweest, onder meer omdat ten onrechte geen vooronderzoek is gedaan, en dat onderzoek moet worden gedaan naar terugplaatsingsmogelijkheden is hiertoe onvoldoende. Daarbij komt dat de GI een verzoek aan de raad heeft gedaan om onderzoek te doen naar beëindiging van het gezag, welk onderzoek kort na de behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep zou starten. Op dit moment staat dus nog niet vast wat het advies van de raad is en op welke onderzoeksbevindingen de raad zijn nog te geven advies zal baseren. Ook dat levert dus nog geen aanknopingspunt op om vast te stellen waartegen het verzochte tegenonderzoek zich zou moeten richten en welke punten de moeder wenst te weerspreken. De vraag of het belang van de kinderen zich verzet tegen toewijzing van het verzoek van de moeder kan bij deze stand van zaken dan nog onbesproken blijven.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier, en is op 26 september 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.