ECLI:NL:GHAMS:2023:2337

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
200.312.702
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming van overeenkomsten van bruikleen/verhuur van mobiele telefoons

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. [appellant] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. De zaak betreft de nakoming van twee overeenkomsten van bruikleen/verhuur van mobiele telefoons, waarbij [geïntimeerde] de beschikking had over een iPhone 5 en een iPhone 6. De eerste overeenkomst, gesloten op 3 december 2013, was tussen [geïntimeerde] en ICM International Oil Company, terwijl de tweede overeenkomst op 3 november 2015 tussen [appellant] en [geïntimeerde] werd gesloten. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering tot teruggave van de iPhone 6 toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen. Het hof oordeelt dat [appellant] niet als partij kan worden aangemerkt bij de eerste overeenkomst, omdat deze door ICM is gesloten. Ook heeft [appellant] niet voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de huurachterstand, waardoor de kantonrechter de vordering terecht heeft afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.702/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9450849 / CV EXPL 21-3465
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 augustus 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Ruijs te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 3 mei 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 3 februari 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Ter rolle van 19 juli 2022 is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.
[appellant] heeft een memorie van grieven met één productie genomen.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad - het in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1
[geïntimeerde] heeft tweemaal een overeenkomst van bruikleen/verhuur van een telefoon afgesloten. Op grond van de eerste overeenkomst van 3 december 2013 kreeg [geïntimeerde] de beschikking over een iPhone 5 tegen betaling van € 60,- per maand. [geïntimeerde] diende de iPhone in kwestie uiterlijk op 3 december 2015 te retourneren. Als uitlener/verhuurder staat op deze overeenkomst “ICM International Oil Company” (hierna:
“ICM”) vermeld. [appellant] staat op deze overeenkomst als contactpersoon aangeduid.
2.2
De tweede overeenkomst van bruikleen/verhuur is tussen [appellant] en [geïntimeerde] gesloten op 3 november 2015 en had (kennelijk) een looptijd van een jaar. Op grond van deze overeenkomst kreeg [geïntimeerde] de beschikking over een iPhone 6, waarvoor hij wederom een vergoeding van € 60,- per maand verschuldigd was.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 2.160,- aan niet betaalde huurtermijnen, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede tot teruggave van de twee aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde iPhones, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij tweemaal een iPhone aan [geïntimeerde] heeft verhuurd en dat [geïntimeerde] de verschuldigde huurtermijnen van € 60,- per maand over een periode van 36 maanden niet heeft betaald en evenmin de telefoons heeft teruggegeven na afloop van de huurperiode.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering tot teruggave aan [appellant] van de aan [geïntimeerde] op 3 november 2015 ter beschikking gestelde iPhone 6 toegewezen en de vorderingen voor het overige afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op onder aanvoering van twee grieven.
3.3
Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen r.o. 5.1 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter overweegt dat de eerste overeenkomst waarop [appellant] zijn vordering baseert, door ICE (bedoeld zal zijn: ICM) is gesloten en niet door [appellant] , waardoor zijn vordering met betrekking tot deze mobiele telefoon moet worden afgewezen. [appellant] betoogt in hoger beroep dat hij wel degelijk partij is bij de eerste overeenkomst, nu hij enig aandeelhouder is van ICM en daarmee zelfstandig bevoegd is om ICM te vertegenwoordigen.
3.4
Deze grief faalt. Het gegeven dat [appellant] bevoegd is om ICM te vertegenwoordigen, maakt nog niet dat hij zelf partij is bij een door ICM gesloten overeenkomst. Het hof overweegt dat ICM in de overeenkomst van bruikleen/verhuur van 3 december 2013 is vermeld als uitlener/verhuurder. Nu geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, betekent dit dat ICM partij is bij deze overeenkomst en niet [appellant] in persoon. Daaraan doet niet af dat [appellant] als contactpersoon op de overeenkomst vermeld staat. Juist omdat [appellant] bevoegd is om ICM te vertegenwoordigen, hoefde [geïntimeerde] niet uit de aanduiding van [appellant] als contactpersoon op deze overeenkomst af te leiden dat [appellant] de bedoeling had om zich persoonlijk jegens [geïntimeerde] te binden.
3.5
Met zijn tweede grief bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter in r.o. 5.2 dat [appellant] onvoldoende feiten heeft gesteld om zijn vordering ter zake de huurachterstand te kunnen toewijzen, gelet op de verklaring van [appellant] ter zitting dat [geïntimeerde] wel een deel van de huurtermijnen heeft voldaan, zonder nader te specificeren welk bedrag dan voldaan zou zijn en welk bedrag (dus) nog verschuldigd is. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter miskend dat het aan [geïntimeerde] is om gemotiveerd te weerleggen dat hij de betalingsverplichting uit de huurovereenkomst niet is nagekomen. Daarmee ligt volgens [appellant] de hele vordering voor toewijzing gereed, ondanks zijn opmerking ter zitting.
3.6
Ook deze grief faalt. [appellant] heeft zijn vordering tot betaling van € 2.160,- gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] alle 36 huurtermijnen ad € 60,- onbetaald heeft gelaten. Uit de verklaring ter zitting in eerste aanleg van [appellant] blijkt evenwel dat [geïntimeerde] een deel van die termijnen wel degelijk heeft voldaan. Daarmee staat vast dat de vordering van [appellant] niet in volle omvang kan worden toegewezen. [appellant] heeft echter nagelaten te specificeren hoeveel termijnen [geïntimeerde] onbetaald heeft gelaten en dus welk bedrag [appellant] na betaling nog van [geïntimeerde] te vorderen heeft. Daarmee heeft [appellant] niet voldaan aan de op hem rustende stel- en adstructieplicht. De kantonrechter heeft deze vordering daarom terecht afgewezen.
3.7
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden begroot op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, M.L.D. Akkaya en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.