ECLI:NL:GHAMS:2023:2332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
200.314.257/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en dwangsom in familiekamer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige dochter is vastgesteld. De moeder is in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin de vader een dwangsom heeft gevorderd voor het niet nakomen van de zorgregeling. De moeder heeft grieven ingediend tegen de opgelegde dwangsom en de regeling voor de zomervakantie. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, die in april 2022 zijn gescheiden, samen het gezag uitoefenen over hun dochter, die bij de moeder woont. De voorzieningenrechter had de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, met een dwangsom van € 250,- per dag. De moeder betwist dat zij de zorgregeling niet nakomt en stelt dat zij handelt in het belang van hun dochter. De vader heeft in incidenteel appel verzocht om een specifieke vakantie- en feestdagenregeling. Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en de vordering van de vader toegewezen, waarbij een gedetailleerde regeling voor vakanties en feestdagen is vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het hof heeft het vonnis voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.314.257/01 KG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/328192 / KG ZA 22-244
arrest van de meervoudige familiekamer van 26 september 2023
inzake
[de moeder],
wonend te [plaats A] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
[de vader],
wonend te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. F. Riezebos te Heerhugowaard.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de moeder en de vader genoemd.
De moeder is bij dagvaarding van 27 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 30 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar , in kort geding gewezen tussen de vader als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de moeder als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie. De dagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
De moeder heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en primair alsnog de vorderingen van de vader zal afwijzen, subsidiair de door de vader gevorderde dwangsomclausule, zoals geformuleerd onder 6.4 van het dictum van bedoeld vonnis zal afwijzen.
De vader heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in incidenteel appel gevorderd een (uitgebreidere) vakantieregeling vast te leggen.
De moeder heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen in incidenteel appel, met uitzondering van de gevorderde regeling voor de Paas- en Pinksterdagen en gevorderd de geldende regeling van de verdeling van de zomervakantie om en om vast te stellen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
Het hof gaat uit van de feiten die de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis heeft vastgesteld, waarvan de juistheid tussen partijen niet in geschil is. Die feiten zijn, hier en daar aangevuld met andere vaststaande feiten, de volgende.
2.2
Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk is geëindigd op 25 april 2022 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 april 2022 van de rechtbank Amsterdam in de registers van de burgerlijke stand.
2.3
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2017 te [plaats C] . Zij oefenen samen het gezag uit over haar. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.4
Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het door partijen opgestelde convenant en ouderschapsplan, beide door partijen ondertekend op 24 januari 2022, deel uitmaakt van de beschikking. In een bijlage bij het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover hier van belang, een zorgregeling overeengekomen die inhoudt dat [minderjarige] iedere woensdagmiddag uit school tot na het avondeten, alsmede eenmaal in de veertien dagen van zaterdag circa 11.00 uur tot zondag voor het avondeten bij de vader is. Wat betreft de vakantieregeling is het volgende overeengekomen:
Vakanties:
De vakanties worden voor een kalenderjaar in onderling overleg vastgesteld in de maand september voor het daaropvolgende jaar.
Kerstdagen:
De ouders bespreken twee maanden van te voren waar het kind verblijft met de kerstdagen.
Oud en nieuw:
De ouders bespreken twee maanden van de voren waar het kind verblijft met oud en nieuw.
(…)
Vader- en Moederdag:
Met Vader- en Moederdag wordt het kind in de gelegenheid gesteld de betreffende ouder te bezoeken.
Overige feestdagen:
Het verblijf van het kind tijdens Pasen, Pinksteren en Koningsdag wordt een maand van te voren besproken.”

3.Beoordeling

3.1
De voorzieningenrechter heeft op vordering van de vader, voor zover thans van belang, de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgelegd in het aan de beschikking van 20 april 2022 van de rechtbank Amsterdam aangehechte ouderschapsplan, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter een regeling getroffen voor de zomervakantie van 2022. De vordering van de vader om ook voor de overige vakanties een regeling vast te leggen en de vordering (in reconventie) van de moeder een tijdelijke zorgregeling vast te stellen (die afwijkt van de regeling die in de bijlage van het ouderschapsplan is overeengekomen), zijn afgewezen.
3.2
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de moeder met twee grieven op.
De vader heeft in incidenteel hoger beroep één grief gericht tegen het bestreden vonnis.
3.3
De eerste grief van de moeder richt zich tegen getroffen regeling voor de zomervakantie 2022. Deze vakantie heeft inmiddels al plaatsgevonden, zodat de moeder geen belang meer heeft bij een behandeling van deze grief.
3.4
Met haar tweede grief komt de moeder op tegen de opgelegde dwangsom. Volgens de moeder is deze niet gerechtvaardigd, omdat zij meent te handelen in het belang van [minderjarige] en meermalen heeft getracht de vader te betrekken bij haar zorgen rondom het gedrag van [minderjarige] . Een financiële prikkel tot nakoming is niet nodig en zal uiteindelijk alleen maar een negatieve uitwerking hebben. Zij zal zich houden aan de zorgregeling als het hof van oordeel is/blijft dat zij de zorgregeling niet zou zijn nagekomen.
De vader voert aan dat de moeder nog steeds regelmatig de zorgregeling niet nakomt of eenzijdige beslissingen neemt. Zo heeft zij eenzijdig besloten [minderjarige] op voetbal te doen waardoor zij, naar het hof begrijpt, training heeft op de momenten waarop de vader omgang heeft met [minderjarige] , en maakt zij in niet spoedeisende zaken op woensdagmiddag een afspraak bij de dokter voor [minderjarige] .
3.5
Het hof overweegt als volgt. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet in geschil is dat de moeder de zorgregeling niet is nagekomen, omdat zij meermaals eenzijdig het contact tussen [minderjarige] en de vader heeft belemmerd door [minderjarige] niet te brengen of eerder op te halen. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er gegronde redenen zijn geweest om de zorgregeling niet na te komen. In hoeverre de moeder de zorgregeling inmiddels wel nakomt, kan het hof niet vaststellen. De moeder heeft niet meer kunnen reageren op de stellingen van de vader dat zij eenzijdig beslissingen neemt die ervoor zorgen dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader niet (volledig) kan worden uitgevoerd, zodat het hof daarvan niet kan uitgaan. Aan de andere kant lijkt de toelichting van de moeder dat een dwangsomverplichting niet gerechtvaardigd is omdat zij meent in het belang van [minderjarige] te handelen, erop te wijzen dat zij (inderdaad) meent eenzijdig te kunnen beslissen de zorgregeling niet (volledig) na te komen.
Onder deze omstandigheden ziet het hof vooralsnog geen aanleiding om de dwangsomverplichting te beëindigen. Daarbij heeft te gelden dat wanneer de moeder de zorgregeling nakomt, zij geen financieel nadeel zal ondervinden van deze veroordeling. De grief faalt.
3.6
De vader wenst in incidenteel hoger beroep alsnog een vastlegging van een volledige vakantie- en feestdagenregeling, zodat hierover geen discussies meer zijn. De moeder heeft zich bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep akkoord verklaard met de door de vader voorgestelde verdeling van vakanties en feestdagen, op een paar kleine punten na. Zij wil graag dat de voorgestelde regeling voor de zomervakantie spiegelbeeldig geldt voor het daaropvolgende jaar en geen splitsing van de Paas- en Pinksterdagen.
3.7
Omdat partijen beiden vastlegging van de vakantie- en feestdagen wensen, zal het hof op de vordering van de vader beslissen.
Het voorstel van de vader voor de zomervakantie houdt in dat [minderjarige] altijd de eerste twee weken bij de moeder is, de derde en vierde week bij de vader en vervolgens nog een week bij de moeder en een week bij de vader. Bij de andere vakanties wisselt het verblijf in de even en oneven jaren. Het hof zal ook het verblijf van [minderjarige] tijdens de zomervakantie laten wisselen. Daarnaast is het hof met de moeder van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de Paas- en Pinksterdagen op te delen, omdat dit veel wisselingen van haar verblijf meebrengt. Tot slot heeft het hof geconstateerd dat voor het Hemelvaartweekend niet is opgenomen bij wie [minderjarige] verblijft. Het hof zal bepalen dat [minderjarige] in de even jaren met Pasen en Pinksteren bij de vader is en met Hemelvaart bij de moeder en dat deze regeling in de oneven jaren andersom is.
3.8
Het hof zal tot slot de vordering van de vader dat de moeder de bij beschikking van 20 april 2022 van de rechtbank Amsterdam vastgestelde vakantie op straffe van een dwangsom moet nakomen, afwijzen, enerzijds omdat die regeling niet met zoveel woorden in de beschikking staat, anderzijds omdat nu een specifieke regeling wordt vastgesteld. Verder acht het hof een dwangsom niet nodig, omdat partijen het (grotendeels) eens zijn over de regeling. Om die reden gaat het hof vooralsnog ervan uit dat zij de regeling nakomen.
3.8
De conclusie is dat de grieven in het principaal appel falen en het incidenteel appel slaagt. Omdat partijen voormalige echtgenoten zijn, zullen de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vordering van de man om een specifieke vakantie- en feestdagenregeling is afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, ter nadere invulling van de regeling in de bijlage, gehecht aan het ouderschapsplan van 24 januari 2022, totdat in een eventuele bodemprocedure een definitieve vakantie- en feestdagenregeling is vastgesteld of partijen in onderling overleg een andere regeling overeenkomen de navolgende vakantie- en feestdagenregeling tussen [minderjarige] en haar ouders:
* Voorjaarsvakantie: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
* Meivakantie: even jaren eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader, oneven jaren andersom;
* Zomervakantie: even jaren week 1 en 2 bij de moeder, week 3 en 4 bij de vader, week 5 bij de moeder, week 6 bij de vader, oneven jaren andersom;
* Herfstvakantie: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
* Kerstvakantie: even jaren eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader, oneven jaren andersom, met dien verstande dat [minderjarige] eerste kerstdag in de even jaren bij de vader verblijft van 12.00 uur tot de volgende dag 12.00 uur en in de oneven jaren bij de moeder van 12.00 uur tot de volgende dag 12.00 uur;
* oudejaarsdag en nieuwjaarsdag verblijft [minderjarige] bij degene die de tweede week van de kerstvakantie heeft;
* Paasvakantie: even jaren bij de vader vanaf 12.00 uur op Goede Vrijdag tot Tweede Paasdag 12.00 uur, oneven jaren andersom;
* Koningsdag: even jaren bij de moeder van 10.00 uur tot de volgende dag 12.00 uur, oneven jaren bij de vader van 10.00 uur tot de volgende dag 12.00 uur;
* Moederdag bij de moeder vanaf zaterdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
* Vaderdag bij de vader vanaf zaterdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
* Hemelvaartsweekend: even jaren bij de moeder vanaf donderdag tot en met zondag, oneven jaren bij de vader vanaf donderdag tot en met zondag;
* Pinksteren: even jaren bij de vader vanaf zaterdag tot en met maandag, oneven jaren bij de moeder vanaf zaterdag tot en met maandag;
waarbij voor alle vakanties en feestdagen geldt dat deze beginnen op zaterdag om 10.00 uur en eindigen op zondag 17.00 uur, tenzij anders staat vermeld;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, A.V.T. de Bie en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.