ECLI:NL:GHAMS:2023:2288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
200.321.142/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen over onzorgvuldige redactie testament en afgifte verklaring van erfrecht

In deze zaak heeft de Stichting Fonds voor het Hart een klacht ingediend tegen drie notarissen. De stichting heeft belang bij de uitleg van een testament na de onduidelijkheid over haar erfgenaamschap. In een verklaring van erfrecht werd de stichting aanvankelijk als erfgenaam genoemd, maar later niet meer. De stichting stelt dat deze onduidelijkheid haar in een onzekere positie heeft gebracht, wat heeft geleid tot hoge kosten voor rechtsbijstand. De klacht omvat verschillende onderdelen, waaronder onzorgvuldige redactie van het testament, gebrek aan openheid over de totstandkoming ervan, en schending van de geheimhoudingsplicht door de oud-notaris. Het hof heeft de klacht deels gegrond verklaard, maar geen maatregel opgelegd aan de notarissen. De kamer had eerder de klacht tegen de oud-notaris niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof heeft dit oordeel vernietigd voor klachtonderdeel 4, dat betrekking heeft op de geheimhoudingsplicht. De notaris is veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan de stichting.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.321.142/01 NOT
nummer eerste aanleg : 21-48, 21-49, 21-50, 21-51
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 oktober 2023
inzake
STICHTING FONDS VOOR HET HART,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,
gemachtigde: mr. A.C. de Bakker, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.mr. [geïntimeerde 1] ,

notaris te [vestigingsplaats] , thans oud-notaris,
2.
mr. [geïntimeerde 2],
kandidaat-notaris te [vestigingsplaats] , thans oud-kandidaat-notaris,
3.
mr. [geïntimeerde 3],
toegevoegd notaris te [vestigingsplaats] , thans notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. P.H. Kramer, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna de stichting en de notarissen (afzonderlijk: de oud-notaris, de oud-kandidaat-notaris en de notaris) genoemd.

1.De zaak in het kort

Aan de stichting is een verklaring van erfrecht afgegeven waarin de stichting is genoemd als erfgenaam. Vervolgens is de stichting per brief geïnformeerd dat er een onjuistheid is geconstateerd in die verklaring van erfrecht. In een nieuwe verklaring van erfrecht werd de stichting niet meer genoemd als erfgenaam. De stichting voert aan dat zij, door de onduidelijkheid over het al dan niet erfgenaam zijn in de nalatenschap van erflater, in een onzekere positie is geraakt.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De stichting heeft op 5 januari 2023 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 7 december 2022 (ECLI:NL:TNORDHA:2022:27).
2.2.
De notarissen hebben op 2 maart 2023 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2023. Namens de stichting zijn [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de gemachtigde verschenen.
De oud-notaris en de oud-kandidaat-notaris zijn eveneens verschenen met hun gemachtigde. De notaris is niet verschenen. De gemachtigden van partijen hebben het woord gevoerd.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. De feiten komen neer op het volgende.
3.1.
Op 29 april 2018 is [naam 4] (hierna te noemen: erflater) overleden.
3.2.
Erflater heeft het laatst beschikt over zijn nalatenschap bij testament van 29 maart 2013. De oud-kandidaat-notaris heeft als waarnemer van notaris [naam 5] het testament gepasseerd.
3.3.
Voor het geval erflater zou overlijden na zijn partner, heeft hij een aantal stichtingen benoemd tot zijn erfgenamen. De te Amsterdam gevestigde stichting: Stichting Fonds voor het Hart, Vijzelgracht 53C, 1017 HP Amsterdam, was benoemd tot een van de erfgenamen.
3.4.
Bij voornoemd testament zijn twee executeurs benoemd, waaronder de oud-notaris.
3.5.
Op 4 september 2018 is door de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven met betrekking tot de nalatenschap van erflater. In deze verklaring van erfrecht wordt de stichting genoemd als mede-erfgenaam.
3.6.
Bij brief van 14 december 2018 heeft de notaris aan de stichting bericht dat de executeurs twijfelden aan het erfgenaamschap van de stichting. Er zou sprake zijn van verwarring van rechtspersonen.
3.7.
Op 16 april 2019 wordt door de notaris een nieuwe verklaring van erfrecht afgegeven. In deze verklaring van erfrecht wordt de stichting niet meer genoemd als erfgenaam.
3.8.
De executeurs hebben vervolgens de stichting gedagvaard op 12 juli 2019 om in rechte te laten vaststellen of de stichting al dan niet in de nalatenschap als erfgenaam aangemerkt diende te worden. Op 11 maart 2020 vond in die rechtszaak de mondelinge behandeling plaats. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Op 22 april 2020 heeft de rechtbank Den Haag vonnis gewezen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de stichting niet behoort tot de kring van erfgenamen in de nalatenschap van erflater.
3.9.
Op verzoek van de oud-notaris heeft prof. mr. [naam 6] (hierna: [naam 6] ) op 30 oktober 2020 een legal opinion afgegeven waarin geconcludeerd wordt dat de stichting geen erfgenaam is.
3.10.
De stichting heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Bij arrest van het gerechtshof Den Bosch van 22 februari 2022 is geoordeeld dat de stichting geen erfgenaam is van erflater.

4.De klacht

4.1.
Door de onduidelijkheid over het al dan niet erfgenaam zijn in de nalatenschap van erflater, is de stichting in een onzekere positie geraakt. Daardoor heeft zij in de gerechtelijke procedure veel kosten moeten maken voor rechtsbijstand. De klacht van de stichting valt uiteen in de volgende onderdelen:
Klachtonderdeel 1: onzorgvuldige redactie testament
Het eerste klachtonderdeel betreft de onzorgvuldige redactie van het testament van 29 maart 2013. In dit testament wordt een stichting benoemd tot mede-erfgenaam, terwijl die stichting op dat moment niet meer bestond. De stichting Junio (voorheen: Fonds voor het Hart) was in 2011 ontbonden. De stichting had op dat moment haar naam nog niet bij statutenwijzing gewijzigd in Stichting Fonds voor het Hart. De onzorgvuldige redactie van het testament heeft na het overlijden van erflater ervoor gezorgd dat niet duidelijk was of de stichting wel of geen erfgenaam was. Van de betrokken notarissen mocht worden verwacht dat zij een duidelijk omschreven erfstelling zouden formuleren die niet voor meerdere interpretaties vatbaar zou zijn. Dit klachtonderdeel richt zich tegen de oud-kandidaat-notaris, omdat zij de akte heeft gepasseerd. Als de stichting afgaat op de verklaringen ter zitting van 11 maart 2020 van de oud-notaris dan is ook hij betrokken geweest bij de totstandkoming van het testament. In het proces-verbaal van de zitting staat vermeld dat hij het testament zou hebben gepasseerd.
Klachtonderdeel 2: geen openheid van zaken over totstandkoming van het testament
De stichting heeft diverse malen vragen gesteld aan de oud-kandidaat-notaris over de totstandkoming van het testament. Dit mede gezien de verklaringen ter zitting gedaan door de oud-notaris. De stichting heeft belang bij het verkrijgen van duidelijkheid over de wijze van totstandkoming om de stellingen van de oud-notaris in de procedure te kunnen verifiëren en/of te weerleggen en de relevante feiten ter zake de totstandkoming te betrekken bij de lezing en/of uitleg van het testament.
Dit klachtonderdeel is gericht tegen de oud-kandidaat-notaris en de oud-notaris.
Klachtonderdeel 3: onzorgvuldige verklaringen van de oud-notaris
De oud-notaris heeft tijdens de mondelinge behandeling van 11 maart 2020 onzorgvuldige verklaringen afgelegd. De oud-notaris verklaarde dat hij het testament had gepasseerd. Dit is feitelijk onjuist, omdat de oud-kandidaat-notaris dat heeft gedaan. Vervolgens heeft de oud-notaris verklaard dat erflater anti-fiscus was, dus dat het daarom niet zijn bedoeling kan zijn geweest om een stichting zonder ANBI-status te benoemen tot erfgenaam. De stichting zou graag willen weten waar de oud-notaris zich op baseert met die uitspraak. Dat erflater anti-fiscus was blijkt niet, omdat hij een woning heeft gelegateerd aan een zwager. Een dergelijke erfrechtelijke verkrijging wordt belast met 30-40% erfbelasting.
De oud-notaris is onzorgvuldig geweest door te melden dat het in 2013 niet gebruikelijk was om KvK-nummers op te nemen in een testament. Hij gaat eraan voorbij dat niet hij, maar de oud-kandidaat-notaris het testament heeft gepasseerd.
In rechtsoverweging 4.9 van het vonnis van 22 april 2020 heeft de rechtbank de verklaringen van de oud-notaris ten nadele van de stichting mee laten wegen.
Verder heeft de oud-notaris op onzorgvuldige wijze informatie verstrekt aan [naam 6] door mee te delen dat hijzelf het testament zou hebben gepasseerd, althans [naam 6] in die waan te laten.
Klachtonderdeel 4: schending geheimhoudingsplicht
Tijdens de mondelinge behandeling van 11 maart 2020 heeft de oud-notaris zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Hij heeft verklaard dat het niet in de geest van erflater was om de stichting aan te wijzen als erfgenaam, omdat zij geen ANBI-status heeft. Deze mededeling van erflater dient als ‘toevertrouwd aan de notaris’ te worden beschouwd, waarover hij dus niet mocht verklaren.
Klachtonderdeel 5: onzorgvuldige afgifte van verklaring van erfrecht op 4 september 2018
De notaris heeft zonder voldoende en toereikend onderzoek een verklaring van erfrecht afgegeven. Zij had bij de eerste lezing van het uittreksel uit het handelsregister en aan de hand van de bij de Kamer van Koophandel geregistreerde historiegegevens van de stichting direct kunnen zien dat de stichting nimmer gevestigd is geweest te Amsterdam aan de Vijzelgracht 53C, als ook dat de stichting pas op 23 december 2013 formeel de naam Stichting Fonds voor het Hart is gaan voeren. De stichting is hierdoor op het verkeerde been gezet. Bij haar is de verwachting gewekt dat zij erfgenaam zou zijn.
Klachtonderdeel 6: onzorgvuldige afgifte van verklaring van erfrecht op 16 april 2019
De stichting verwijt de notaris dat zij, gezien de onduidelijkheid die er was over het erfgenaamschap van de stichting, geen gewijzigde verklaring van erfrecht had mogen afgeven. Zij heeft expliciet opgenomen dat de erfstelling ter zake Stichting Fonds voor het Hart ziet op de opgeheven stichting Junio. Daarmee wordt impliciet aangegeven dat de stichting geen erfgenaam is. De notaris is op de stoel van de rechter gaan zitten.
Klachtonderdeel 7: belangenverstrengeling
De stichting verwijt de oud-notaris dat hij in een procedure waarin hij optrad als executeur, zijn kennis heeft gebruikt, die hij had uit hoofde van zijn werkzaamheden als notaris. Daarmee heeft hij zijn plicht tot onpartijdigheid geschonden, althans de schijn gewekt dat hij niet langer onpartijdig en onafhankelijk was.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van de stichting voor zover gericht tegen de oud-notaris niet-ontvankelijk verklaard, de klacht voor zover gericht tegen de oud-kandidaat-notaris ongegrond verklaard en de klacht voor zover gericht tegen de notaris gedeeltelijk gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel. De notaris is door de kamer veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan de stichting.
De stichting is belanghebbende
5.2.
De kamer heeft overwogen dat vast is komen te staan dat de stichting in de verklaring van erfrecht van 4 september 2018 is genoemd als een van de erfgenamen en als zodanig is aangeschreven. Daarna is een nieuwe verklaring van erfrecht opgesteld waarin de stichting niet meer genoemd wordt als erfgenaam. Gelet op deze bijzondere omstandigheden heeft de stichting belang bij de uitleg van het testament en met name een beoordeling hoe daarmee is omgegaan. Dat brengt met zich dat zij het handelen van de notarissen tuchtrechtelijk moet kunnen laten toetsen. De stichting is daarom ontvankelijk in haar klacht, aldus de kamer.
5.3.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen.
Klachten tegen de oud-notaris
5.4.
Het hof is van oordeel dat de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 7 voor zover gericht tegen de oud-notaris niet-ontvankelijk zijn. Evenals de kamer overweegt het hof dat een notaris aan het tuchtrecht is onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij als zodanig werkzaam was. Vast is komen te staan dat het testament op 29 maart 2013 is gepasseerd door de oud-kandidaat-notaris en niet, zoals in het proces-verbaal staat vermeld, door de oud-notaris. In 2007 is de oud-notaris gedefungeerd. Voor zijn in de genoemde klachtonderdelen beschreven handelen nadien is hij dus niet meer tuchtrechtelijk verantwoordelijk te stellen.
5.5.
In 2018 is erflater overleden. De oud-notaris is in het testament benoemd tot executeur. Na het overlijden van erflater heeft de oud-notaris de hoedanigheid van executeur bekleed. De kamer heeft zich niet bevoegd geacht te oordelen over het handelen en/of nalaten van de oud-notaris als executeur.
5.6.
Het hof komt, anders dan de kamer, tot het oordeel dat het wel bevoegd is om te oordelen over klachtonderdeel 4. Dat klachtonderdeel gaat over schending van de geheimhouding: de geheimhoudingsplicht van de notaris strekt zich uit tot na het defungeren als notaris. Het hof dient te beoordelen of voldoende is komen vast te staan dát de oud-notaris zijn (nog voortdurende) geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Het is vaste rechtspraak dat een notaris in beginsel verplicht is en blijft tot geheimhouding van al hetgeen hem in zijn hoedanigheid van notaris wordt toevertrouwd. De ratio van die geheimhoudingsplicht is de vertrouwensrelatie tussen de notaris en de cliënt, in dit geval erflater, opdat de cliënt zich vrij voelt om tegenover de notaris opening van zaken te geven over zijn laatste wil en er op mag vertrouwen dat de notaris daarover nadien geen mededelingen doet aan anderen. Het hof is van oordeel dat door de stichting onvoldoende is onderbouwd, noch is komen vast te staan, dat de indruk die de oud-notaris had van erflater (dat hij anti-fiscus was) heeft te gelden als een mededeling over iets dat aan de oud-notaris is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van notaris. Daarbij is meegewogen dat de oud-notaris al in 2007 is gedefungeerd als notaris, dat hij erflater in privé kende, dat hij – naar het hof heeft begrepen – ook na zijn defungeren als notaris adviseur/vertrouwenspersoon was van erflater en na diens overlijden in 2018 als executeur is opgetreden. Gelet op dat tijdsverloop is niet komen vast te staan dat de mededeling van de oud-notaris gebaseerd was op kennis die hij als notaris had verkregen. Klachtonderdeel 4 is dus ongegrond.
Klachtonderdeel 1: onzorgvuldige redactie testament
5.7.
Dit klachtonderdeel is gericht tegen de oud-kandidaat-notaris. Zij heeft op 29 maart 2013 het testament van erflater gepasseerd. Het hof oordeelt als volgt op basis van hetgeen in 2013 als behoorlijk werd beschouwd. Destijds ging de onderzoeksplicht niet zo ver dat bij het opstellen van het testament het register van de Kamer van Koophandel diende te worden geraadpleegd. In beginsel was het wel verstandig dat te doen, maar een verplichting was het toen niet. Tenzij er twijfel zou bestaan over de juistheid van bepaalde gegevens, zoals een adres. Die twijfels had de oud-kandidaat-notaris niet omdat in een eerder testament de stichting volledig met naam en adres vermeld stond en erflater heeft verklaard met de inhoud van dat onderdeel van het testament in te stemmen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 2: geen openheid van zaken over totstandkoming van het testament
5.8.
De oud-kandidaat-notaris heeft zich tegenover de stichting op haar geheimhoudingsplicht beroepen. Het hof is met de kamer van oordeel dat de oud-kandidaat-notaris (zoals hiervoor in 5.6 is overwogen) terughoudendheid heeft te betrachten als het gaat om zaken die met cliënten zijn besproken. Gezien de gegeven omstandigheden, waarin er een verschil van inzicht of althans onduidelijkheid was over het erfgenaamschap van de stichting, behoort de oud-kandidaat-notaris deze terughoudendheid niet te worden tegengeworpen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 5: onzorgvuldige afgifte verklaring van erfrecht op 4 september 2018
5.9.
De notaris wordt verweten dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De kamer heeft over dit klachtonderdeel het volgende overwogen:
Vast is komen te staan dat in het testament was genoemd:
“De te Amsterdam gevestigde stichting: Stichting Fonds voor het Hart, Vijzelgracht 53C, 1017 HP Amsterdam. In de verklaring van erfrecht van 4 september 2018 wordt als mede-erfgenaam genoemd:
“de statutair te ’s-Gravenhage gevestigde Stichting Fonds voor het Hart, kantoorhoudende te 2583 CM ’s-Gravenhage, Dr. Lelykade 22 A, ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 27176037”.
De notaris heeft aangevoerd dat zij ervan uitging dat het een adreswijziging betrof. Dit bleek niet het geval. De notaris had de signalen die er waren (verschillen in de vestigingsplaats Amsterdam en ’s-Gravenhage) in het kader van de te betrachten zorgvuldigheid beter moeten bekijken en onderzoeken. Pas toen zij er door de executeurs op werd gewezen dat er iets niet klopte in de eerste verklaring van erfrecht, deed zij nader onderzoek. De kamer heeft dit klachtonderdeel daarom gegrond verklaard.
5.10.
Het hof verenigt zich ook met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen. Dit klachtonderdeel – dat tijdig is ingediend – is gegrond.
Klachtonderdeel 6: onzorgvuldige afgifte (tweede) verklaring van erfrecht op 16 april 2019
5.11.
Dit klachtonderdeel is ook gericht tegen de notaris. De kamer heeft over dit klachtonderdeel geoordeeld dat onvoldoende is gebleken dat de notaris de verklaring van erfrecht van 16 april 2019 niet had mogen afgeven. De stichting is met de overgelegde brief van 14 december 2018 geïnformeerd over de geconstateerde onjuistheid in de verklaring van erfrecht van 4 september 2018. Vervolgens heeft de notaris op basis van de beschikbare gegevens een nieuwe verklaring van erfrecht afgegeven. De strekking van die tweede verklaring van erfrecht was duidelijk. Anders dan de stichting stelt is de notaris hiermee niet op de stoel van de rechter gaan zitten, maar deed zij wat zij moest doen: een geconstateerde fout herstellen.
5.12.
Het hof verenigt zich ook met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dat berust. Het is de taak van een notaris om desgevraagd een evidente fout te herstellen. Het was de notaris, na onderzoek, duidelijk dat de stichting niet bedoeld was als erfgenaam in het testament. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie, geen maatregel
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat de kamer bij de beoordeling van klachtonderdeel 4 het verkeerde criterium heeft aangelegd. De kamer en het hof zijn wel bevoegd om te oordelen over de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht. Het hoger beroep van de stichting is in zoverre terecht, ook al is de klacht als zodanig ongegrond bevonden.
Klachtonderdeel 4 tegen de oud-notaris is wel ontvankelijk, maar ongegrond.
De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 7 tegen de oud-notaris zijn niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel 5 tegen de notaris is gegrond. Omdat de notaris direct na ontdekking van de gemaakte fout de onjuistheid in de eerste verklaring van erfrecht heeft rechtgezet, zal het hof – evenals de kamer – het opleggen van een maatregel achterwege laten.
De overige klachtonderdelen, die zijn gericht tegen de oud-kandidaat-notaris en de notaris, zijn ongegrond.
De beslissing van de kamer zal dan ook worden vernietigd voor zover klachtonderdeel 4 daarbij niet-ontvankelijk is verklaard en zal voor het overige worden bevestigd.
Kostenveroordeling
5.14.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.15.
Omdat het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient de notaris het door de stichting betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50,- aan de stichting te vergoeden.
5.16.
De notaris dient het griffierecht van € 50,- binnen vier weken na deze uitspraak aan de stichting te voldoen. De stichting geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover klachtonderdeel 4 tegen de oud-notaris niet-ontvankelijk is verklaard
;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 4 tegen de oud-notaris ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan de stichting van het door de stichting betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50,- binnen vier weken na vandaag.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, H.T. van der Meer en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023 door de rolraadsheer.