ECLI:NL:GHAMS:2023:2287

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
200.303.285/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling na bewijs van Marokkaans huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding tussen de man en de vrouw, en de daarbij behorende zorgregeling voor hun kinderen. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, betwistte de echtheid van een door de vrouw overgelegd afschrift van hun huwelijksakte, dat door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was onderzocht. Het bureau concludeerde dat het document zeer wel mogelijk echt is, maar de man bleef bij zijn standpunt dat hij nooit in het huwelijk is getreden met de vrouw. Het hof oordeelde dat het bewijs van een huwelijk niet alleen op basis van een originele huwelijksakte hoeft te worden geleverd, maar dat ook een afschrift kan volstaan, mits dit aan de wettelijke eisen voldoet. Het hof concludeerde dat het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw voldoende bewezen was, en sprak de echtscheiding uit.

Daarnaast werd de zorgregeling besproken. De man en de vrouw hadden in het verleden afspraken gemaakt over videobellen met de kinderen en de omgang. Het hof stelde vast dat de ouders in staat waren om in onderling overleg de omgang vorm te geven, ondanks dat zij nog op de wachtlijst stonden voor een omgangstraject. Het hof besloot dat de videobelmomenten definitief worden vastgelegd en dat de ouders de opbouw van de zorgregeling in onderling overleg dienen overeen te komen. De beschikking van het hof bekrachtigde de echtscheiding, maar vernietigde de eerdere beschikking met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken, en bepaalde dat de ouders samen tot een zorgregeling moeten komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.303.285/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/700939 / FA RK 21-2582
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Toughza te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt;
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Als deskundige is aangemerkt:
- Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, gevestigd te Zwolle.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in zijn beschikkingen van 23 augustus 2022 en 4 oktober 2022. Bij eerstgenoemde beschikking heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zelf hulpverlening te zoeken bij het contactherstel tussen de man en de kinderen. In het kader daarvan is de bij de bestreden beschikking vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) vernietigd en is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij is bepaald:
  • dat de kinderen en de man iedere woensdag en zaterdag videobellen tussen 18.45 uur en 19.15 uur;
  • dat, zodra omgangsbegeleiding gerealiseerd is, naast de videobelmomenten één keer per week gedurende één uur begeleide omgang plaatsvindt.
Ook heeft het hof bepaald dat partijen iedere twee maanden, met ingang van 1 oktober 2022, de raadsheer-commissaris mr. G.W. Brands-Bottema en de raad informeren over de voortgang van de hulpverlening.
Daarnaast heeft het hof meegedeeld voornemens te zijn Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) te Zwolle tot deskundige te benoemen voor het onderzoek naar de echtheid van het afschrift van de huwelijksakte en de kanttekeningen van de man bij het afschrift. Daarbij heeft het hof een aantal vragen voorgesteld en partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de door het hof voorgestelde deskundige, de voorgestelde vraagpunten en eventuele andere door hen gewenste vragen.
Bij beschikking van 4 oktober 2022 heeft het hof onderzoek bevolen naar de in punt 3.2 van die beschikking beschreven vragen. Bureau Documenten van de IND is daarbij benoemd tot deskundige om dit onderzoek te verrichten.
1.2
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een brief van 3 januari 2023 met daarin de onderzoeksresultaten van het Bureau Documenten van de IND;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 23 februari 2023;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 8 augustus 2023.
1.3
De mondelinge behandeling is voortgezet op 9 augustus 2023. Verschenen zijn:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.

2.De feiten

Voor wat betreft de vaststaande feiten verwijst het hof naar de in deze procedure gegeven beschikking van 23 augustus 2022. Het hof gaat ook thans nog van die feiten uit.

3.De nadere motivering van de beslissing

3.1
Aan het hof ligt de vraag voor of het door de vrouw overlegde afschrift van de huwelijksakte echt is en of hiermee het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk kan worden bewezen, zodat de echtscheiding kan worden uitgesproken
.Daarnaast hebben zowel de man als de vrouw verzocht een andere zorgregeling te bepalen dan die in de bestreden beschikking.
De echtscheiding
3.2
Het Bureau Documenten van de IND heeft het door de vrouw overgelegde afschrift van de huwelijksakte onderzocht en daarbij betrokken de vragen die de man hierover heeft gesteld. Ten aanzien van de echtheid van het afschrift van een Marokkaanse huwelijksakte d.d. [in] -2021 met nummer 2066 folio 293 wordt het volgende gerapporteerd:
- Er zijn geen zichtbare sporen van gewijzigde gegevens aangetroffen;
- Gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal is het document zeer wel
mogelijk echt;
- Gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal is het document zeer wel
mogelijk bevoegd opgemaakt en afgegeven.
- Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
In de brief van 3 januari 2023 concludeert het Bureau:
Gelet op al hetgeen hiervoor is aangevoerd met betrekking tot het overgelegde afschrift, ziet Bureau Documenten geen reden om te twijfelen aan het bestaan van een Marokkaans rechtsgeldig huwelijk tussen deze twee personen.
3.3
De man betwist niet langer de authenticiteit van het afschrift van de huwelijksakte. Hij is het echter niet eens met de bevindingen uit het onderzoeksrapport van het Bureau Documenten van de IND dat hiermee het bestaan van een Marokkaans rechtsgeldig huwelijk kan worden aangenomen. Hij blijft bij zijn standpunt dat hij nooit in het huwelijk is getreden met de vrouw. De man stelt dat op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0493, NJ 1993/261, de bewijskracht van verklaringen die in een ander land tot het bewijs van een daar verrichte rechtshandeling zijn opgemaakt niet naar het Nederlands recht, maar naar het recht van dat andere land moeten worden beoordeeld, in dit geval Marokko. Op grond van artikel 16, eerste alinea van het Marokkaanse familiewetboek (hierna: Mudawwana), is de huwelijksakte die aan de voorschriften van de Mudawwana voldoet, het aanvaardbare bewijs van een huwelijk. Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat alleen een huwelijksakte een huwelijk kan bewijzen. Nu de originele huwelijksakte ontbreekt en er slechts een afschrift van de akte is, kan het huwelijk niet worden bewezen, aldus de man.
3.4
De vrouw merkt op dat de bevindingen van het Bureau Documenten van de IND een bevestiging zijn van haar standpunt. De stelling van de man dat zij het document zou hebben vervalst, is onjuist. Het afschrift van de huwelijksakte is afgegeven door de bevoegde Marokkaanse autoriteiten. Indien er geen sprake zou zijn van een rechtsgeldig huwelijk, had de vrouw het afschrift niet kunnen krijgen, aldus de vrouw.
3.5
Het hof overweegt als volgt.
Door de deskundige is het afschrift als zeer wel mogelijk echt beoordeeld. Ook de advocaat van de man heeft ter zitting aangegeven het afschrift niet (meer) als vervalsing te beschouwen. De man blijft echter bij het standpunt dat niet bewezen is dat een huwelijk in Marokko gesloten is. De man onderbouwt dit standpunt door onder verwijzing naar HR 31 januari 1992 in de eerste plaats te stellen dat de bewijskracht van de overgelegde documenten naar de regels van Marokkaanse recht dienen te worden beoordeeld en in de tweede plaats door te stellen dat naar Marokkaans recht een huwelijk alleen kan worden bewezen middels een originele huwelijksakte (en niet middels een afschrift daarvan). Naar het oordeel van het hof miskent de man hiermee dat de Nederlandse wetgever met de aan art. 10 Haags Huwelijksverdrag ontleende in art. 10:31 lid 4 BW neergelegde regel, ervoor heeft gekozen het bewijs van het bestaan van een huwelijk te vergemakkelijken en daartoe een specifiek voor de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken geldende regel omtrent bewijs van rechtsgeldigheid van een dergelijk huwelijk heeft vastgelegd. Dit betekent dat het bewijs van een erkenbaar huwelijk alleen behoeft te worden getoetst aan art. 10:31 lid 4 BW en in het midden kan blijven of een huwelijk naar Marokkaans recht niet door een afschrift van een huwelijksakte zou kunnen worden bewezen.
Het hof is op basis van het deskundigenonderzoek tot het oordeel gekomen dat het door de vrouw overgelegde stuk echt is en kwalificeert als een huwelijksverklaring in de zin van art. 10:31 lid 4 BW en daarmee – in samenhang met de overige feiten (man en vrouw hebben als zijnde gehuwd samengewoond en samen kinderen gekregen en verzorgd) – het bestaan van een in Marokko gesloten huwelijk voldoende bewezen is. De man heeft hier tegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of concreet tegenbewijs aangeboden.
Dit brengt met zich dat de echtscheiding tussen partijen kan worden uitgesproken en de bestreden beschikking op dit punt zal worden bekrachtigd.
De zorgregeling
3.6
De advocaat van de man heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat de man tevreden is over het contact dat hij met de kinderen heeft. Omdat er geen deskundige is gevonden om de omgang te begeleiden, begeleidt de vrouw de omgang wanneer de man of de kinderen aangeven elkaar te willen zien. Zo zien zij elkaar ongeveer eens in de zes weken. De man hoopt de omgang te kunnen opbouwen naar een logeermoment eens in de zes weken.
3.7
De vrouw is onlangs verhuisd waardoor zij opnieuw op de wachtlijst staat voor begeleiding van de omgang. In de tussentijd is de vrouw de omgang tussen de man en de kinderen zelf gaan begeleiden. Tijdens deze omgangsmomenten zijn de man en de kinderen nog veelal afhankelijk van de vrouw waardoor zij nog niet overtuigd is van de opvoedvaardigheden van de man. De vrouw verwacht dat wanneer professionele omgangsbegeleiding ziet dat de man de kinderen zelfstandig kan verzorgen en opvangen, zij de kinderen aan hem durft toe te vertrouwen voor een langer moment. Tot die tijd zal zij de wekelijkse videobelmomenten, zoals in de beschikking van dit hof van 23 augustus 2023 vastgelegd, continueren en in overleg met de man de omgangsmomenten begeleiden.
3.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd dat het in het belang is van de kinderen dat er een vaste zorgregeling wordt vastgesteld. Op dit moment ziet de man de kinderen slechts wanneer het hem uitkomt. Het is voor de raad niet duidelijk of, in het geval dat het hof een zorgregeling vaststelt, de man deze ook daadwerkelijk zal nakomen. De raad heeft zich daarom onthouden van het geven van een concreet advies.
3.9
Het hof overweegt als volgt.
Tijdens de zitting van 13 juli 2022 is besproken dat de advocaat van de vrouw de mogelijkheden voor hulpverlening in de buurt van de vrouw zou onderzoeken en het hof hierover zou informeren. Bij bericht van 27 juli 2022 heeft zij laten weten dat de vrouw direct na voornoemde zitting is bedreigd door de man, maar dat zij desondanks haar medewerking wil verlenen aan het omgangstraject via het Omgangshuis [X] in [plaats B] . Bij beschikking van 23 augustus 2022 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zelf te zorgen voor aanmelding voor een omgangstraject, omdat het hof niet de mogelijkheid had partijen te verwijzen naar voornoemde instanties. Bij bericht van de vrouw van 23 februari 2023 is gebleken dat de gewenste hulpverlening via het Omgangshuis nog niet van de grond is gekomen omdat de vrouw niet meer in de gemeente woont waar zij zich oorspronkelijk voor de hulpverlening had ingeschreven. De vrouw heeft zich opnieuw aangemeld voor een ander omgangstraject in haar eigen gemeente, waarvoor zij op dit moment op een wachtlijst staat.
Om de omgang niet stil te laten vallen, heeft de vrouw vanaf januari 2023 tot op heden ongeveer eens in de zes weken omgangsmomenten tussen de man en de kinderen begeleid. Dit gebeurt wanneer de kinderen aangeven hun vader te willen zien of wanneer de man aangeeft de kinderen te willen zien. Het lukt de ouders om tot onderlinge afspraken te komen en deze omgangsmomenten te laten plaatsvinden. Tijdens de omgangsmomenten is de vrouw intensief betrokken en neemt zij de zorg voor de kinderen op zich. Ter zitting in hoger beroep op 9 augustus 2023 heeft de vrouw aangegeven ervoor open te staan nadere afspraken met de man te maken over de opbouw van de zorgregeling, zodat uiteindelijk toegewerkt kan worden naar onbegeleide omgang tussen de man en de kinderen. Zij wil daarvoor wel eerst het omgangstraject afwachten zodat de ouders zullen worden begeleid bij het vormgeven van een omgangsregeling en de omgang een periode zal worden begeleid door professionals. De vrouw vertrouwt erop dat deze professionals haar gerust kunnen stellen door de omgangsmomenten te observeren en te beoordelen of de man in staat is onbegeleid contact met de kinderen te hebben. Ook zal de man hierdoor groeien in zijn rol als vader. De advocaat van de man heeft namens de man meegedeeld dat hij hiervoor openstaat.
Het hof is van oordeel dat het positief is dat de ouders in staat zijn gebleken om in onderling overleg de omgang vorm te geven, terwijl ze nog wachten op passende hulpverlening daarbij. Nu de man niet kenbaar heeft gemaakt op welke wijze de opbouw van de zorgregeling volgens hem dient te verlopen en omdat de ouders nog op de wachtlijst staan voor een omgangstraject, ziet het hof geen mogelijkheid voor het bepalen van een zorgreling. Het hof zal daarom bepalen dat partijen in onderling overleg (de opbouw van) de zorgregeling overeenkomen.
3.1
Daarnaast is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de videobelmomenten, inhoudende dat de man en de kinderen iedere woensdag en zaterdag tussen 18.45 uur en 19.15 uur videobellen, goed verlopen. Het hof acht het daarom van belang dat deze momenten worden gecontinueerd en zal de voorlopige regeling ten aanzien van de videobelmomenten zoals die bij de tussenbeschikking van dit hof van 23 augustus 2022 is bepaald, definitief vastleggen.
3.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin de echtscheiding is uitgesproken;
vernietigt de beschikking waarvan beroep met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaalt dat deze als volgt zal zijn:
  • dat de kinderen en de man iedere woensdag en zaterdag videobellen tussen 18.45 uur en 19.15 uur;
  • dat de ouders (de opbouw van) de zorgregeling in onderling overleg overeenkomen;
en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.F. Miedema en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 19 september 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.