ECLI:NL:GHAMS:2023:2278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
23-001134-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor winkeldiefstallen met partiële vrijspraak van diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere winkeldiefstallen, waaronder diefstal met geweld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad, die op 11 april 2023 het eerdere arrest van het hof had vernietigd. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, maar het hof heeft deze maatregel niet opgelegd. In plaats daarvan is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, maar heeft de tenlastelegging van geweld niet bewezen geacht. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldiging van geweld, omdat het hof niet met de vereiste mate van zekerheid kon vaststellen dat het geweld had plaatsgevonden zoals door de aangever was verklaard. Het hof heeft ook geoordeeld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een matiging van de straf. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast en de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001134-23
datum uitspraak: 18 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 april 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-310148-20 (hierna: zaak A),
13-702060-18 (hierna: zaak B),
13-146610-20 (hierna: zaak C),
13-019488-21 (hierna: zaak D),
13-115121-19 (TUL),
13-701761-17 (TUL) en
13-703033-16 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1978,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het - in zaak A onder feit 1 en in zaak B en D tenlastegelegde - veroordeeld tot onder meer de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 5 januari 2022 het vonnis bevestigd.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 11 april 2023 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, de zaak opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder
2 primair en 2 subsidiair en in zaak C primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging, en voor zover de tenlastelegging nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A (13-310148-20):
1. hij op of omstreeks 6 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, 42, althans een of meer blikjes drank (Red Bull), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B (13-702060-18):
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, omstreeks 00:19, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, een windscherm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door zich los te trekken en/of met zijn arm(en) in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het hoofd van die [slachtoffer01] te slaan, in elk geval te zwaaien;
Zaak D (13-019488-21 ):
hij op of omstreeks 21 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere verpakking(en) shampoo, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelketen [winkel01] (filiaal: [adres02] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak zaak B

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het in zaak B tenlastegelegde.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het bestanddeel geweld. Hij voert daartoe – kort gezegd – aan dat zowel de verdachte als de getuigen hebben verklaard dat door de verdachte geen geweld is gebruikt tegen de aangever. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het letsel van aangever door zijn eigen agressieve gedrag is veroorzaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de verdachte is – kort samengevat – diefstal met geweld tenlastegelegd. Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte ten aanzien van de diefstal, acht het hof de tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
Dit geldt echter niet voor het tenlastegelegde geweld en bedreiging met geweld. Aangever heeft verklaard dat hij de verdachte had vastgepakt om te voorkomen dat deze zou wegvluchten, nadat hij hem op heterdaad had betrapt op diefstal van het windscherm. De verdachte zou hem vervolgens met zijn hand in het gezicht hebben geslagen. De verdachte ontkent enig geweld te hebben gebruikt. De verklaringen van de getuigen bieden op dit punt geen uitsluitsel, nu zij de aanleiding tot de worsteling tussen aangever en verdachte niet hebben gezien. Getuige [getuige] heeft alleen verklaard over geweld dat door aangever werd uitgeoefend. Het hof kan niet met voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat het geweld dat door verdachte tegen aangever is uitgeoefend, op de wijze is verlopen zoals door aangever is verklaard. De verdachte zal dan ook te worden vrijgesproken voor zover aan hem ten laste is gelegd dat de diefstal werd gevolgd van geweld of bedreiging met geweld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, in zaak met parketnummer B en in zaak D tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1. hij op 6 december 2020 te Amsterdam 42 blikjes drank (Red Bull), die aan een ander toebehoorden, te weten aan winkelbedrijf [winkel01] (filiaal [adres01] ), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B:
hij op 30 juni 2018 te Amsterdam, omstreeks 00:19, een windscherm, dat geheel aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak D:
hij op 21 januari 2021 te Amsterdam verpakkingen shampoo, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan winkelketen [winkel01] (filiaal: [adres02] ), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak A onder 1, in zaak B en in zaak D meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden weergegeven in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1, in zaak B en in zaak D bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1, in zaak B en in zaak D bewezenverklaarde levert op:
telkens: diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, in zaak B en in zaak D bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, zaak B en zaak D bewezenverklaarde veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, zaak B en zaak D tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert zij dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering zullen worden opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan (winkel)diefstal. Dergelijke feiten leveren veel schade en overlast op voor de gedupeerden. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2023 is hij eerder vele malen onherroepelijk veroordeeld voor diefstal, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt. Gelet op de lange tijd die de verdachte inmiddels in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en gelet op de ontwikkeling die de verdachte inmiddels heeft doorgemaakt, is het hof van oordeel dat er geen ruimte en aanleiding meer is om de ISD-maatregel op te leggen. Wel is een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur geboden.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het rapport van de reclassering van 11 juli 2023, en op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken. Daaruit is naar voren gekomen dat de verdachte tijdens zijn detentie hard heeft gewerkt aan verschillende re-integratiedoelen, zoals aan zijn middelengebruik. Het hof vindt het, ter verlaging van het recidiverisico en om de gedragsveranderingen van de verdachte na detentie te kunnen behouden, noodzakelijk dat na te melden bijzondere voorwaarden aan de verdachte worden opgelegd.
Tot slot is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu de verdachte zowel gedurende de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep (grotendeels) gedetineerd zat, had de berechting per instantie binnen zestien maanden plaats moeten vinden. In deze procedure is de op redelijkheid te beoordelen termijn aangevangen op 30 juni 2018, het moment dat de verdachte (in zaak B) in verzekering werd gesteld. Het vonnis waarvan beroep werd uitgesproken op
30 april 2021. In hoger beroep is – na terugwijzing door de Hoge Raad – op 18 juli 2023 arrest gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ongeveer zestien maanden overschreden. De verdachte heeft op 6 mei 2021 hoger beroep ingesteld. Gelet op de datum waarop dit arrest wordt uitgesproken, is de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer acht maanden overschreden. Het hof zal de op te leggen straf gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte toebehoren en aan hem moeten worden teruggegeven:
  • 1 STK GSM (Omschrijving: 5924859, merk: Apple IPhone);
  • 1 STK MP4-speler ((Omschrijving: 5924856).
Voorts zal het hof de teruggave van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken [naam] gelasten:
  • 1 STK Bankpas (Omschrijving: 5924777, merk: ING);
  • 1 STK Broek ((Omschrijving: 5925522);
  • 1 STK Shirt (Omschrijving: 5925523).
Het hof constateert tot slot dat de eigenaar van het nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp onbekend is gebleven. Daarom dient het volgende voorwerp te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende:
- 1 1 STK Windscherm (Omschrijving: 5594897, merk Piaggo).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] (zaak B)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 818,00, bestaande uit een bedrag van € 218,00 aan materiële schade en een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het zaak B tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep eveneens verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2017, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ter terechtzitting gebleken dat een vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf van één week al is toegewezen bij – inmiddels onherroepelijk – vonnis van
23 mei 2019 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam en geëxecuteerd. Het hof zal het openbaar ministerie om deze reden in zijn vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van
24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep eveneens verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A (13-310148-20) onder 2 primair en 2 subsidiair en in zaak C (13-146610-20) primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (13-310148-20) onder 1, in zaak B (13-702060-18) en in zaak D (13-019488-21) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (13-310148-20) onder 1, in zaak B (13-702060-18) en in zaak D (13-019488-21) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen veertien werkdagen dagen na vrijlating en het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres03] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarbij dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die hem worden gegeven;
  • zich laat behandelen door GGZ Inforsa Forensische Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra beschikbaar. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • verblijft binnen een middelenvrije wooninstelling of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, nader te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra beschikbaar. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK GSM (Omschrijving: 5924859, merk: Apple Iphone);
- 1 STK MP4-speler ((Omschrijving: 5924856).
Gelast de teruggave aan [naam]van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Bankpas (Omschrijving: 5924777, merk: ING);
- 1 STK Broek ((Omschrijving: 5925522);
- 1 STK Shirt (Omschrijving: 5925523).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Windscherm (Omschrijving: 5594897, merk Piaggo).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019, parketnummer 13-115121-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-701761-17.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2016, parketnummer 13-703033-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R.A.E. van Noort en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2023.
Mr. R.A.E. van Noort is verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.