ECLI:NL:GHAMS:2023:2277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
23-002657-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling voor mishandeling in een huiselijk geweldscontext

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor bedreiging en mishandeling van zijn echtgenote. In zaak A werd de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van twee slachtoffers, omdat het hof niet voldoende bewijs vond dat de verdachte de bedreigingen had geuit. Het hof oordeelde dat er een diepgeworteld conflict bestond tussen de verdachte en de familie van de aangevers, wat de betrouwbaarheid van hun verklaringen in twijfel trok. Er waren geen onafhankelijke getuigen om de bedreigingen te bevestigen, waardoor het hof niet met de vereiste mate van zekerheid kon vaststellen dat de verdachte schuldig was aan de bedreiging.

In zaak B werd de verdachte echter wel schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn echtgenote. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zijn echtgenote op 30 januari 2022 in hun woning in Zaandam had geslagen, wat resulteerde in letsel. De verdachte had tijdens de zitting ook erkend dat hij haar een tik had gegeven. Het hof vond de mishandeling ernstig, vooral omdat deze plaatsvond in de eigen woning van de aangeefster en in het bijzijn van hun kinderen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van veertig uren. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een bedrag van €541,90 te betalen aan zijn echtgenote voor de geleden schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002657-22
datum uitspraak: 1 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 september 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-036375-22 (hierna: zaak A) en 15-095292-22 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je slachten en mijn kinderen ontvoeren" en/of "Ik ga jullie beiden slachten! Ik ga jou ook slachten! Ik ga die hoofd van je zusje slachten! Ik ben nog niet klaar met jou!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak B (gevoegd):
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad zijn echtgenote, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door die [slachtoffer01] (meermalen) in/op/tegen het lichaam en/of het hoofd en/of het gezicht te slaan en/of te schoppen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak zaak A

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A tenlastegelegde.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit de dossierstukken volgt dat er een diepgeworteld conflict bestond tussen de verdachte en de familie van de aangevers. Dit betekent dat het hof rekening moet houden met de mogelijkheid dat de aangevers een belang hadden om belastend over de verdachte te verklaren. Uit de dossierstukken blijkt dat op 12 februari 2022 in het restaurant de discussie tussen de verdachte en de aangevers (deels) in de Turkse taal is gevoerd. Er zijn geen onafhankelijke getuigen die kunnen verklaren over de inhoud van deze discussie. Opvallend is dat meerdere aspecten van de verklaringen van de aangevers worden tegengesproken door de verklaring van de getuige [getuige01] , zoals de binnenkomst van de verdachte, fysiek contact met zijn zoon, de volgorde van gebeurtenissen en de bedreiging voor zover die in het Nederlands zou zijn geuit.
Onder al deze omstandigheden kan het hof niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit die aan hem ten laste zijn gelegd. Het hof heeft al met al uit het geheel van het beschikbare bewijsmateriaal niet de overtuiging gekregen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , en zal de verdachte dan ook vrijspreken van het in zaak A tenlastegelegde.

Bewijsoverweging zaak B

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep tot bewezenverklaring van het in zaak B tenlastegelegde gerekwireerd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit op de grond dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 30 januari 2022 aangeefster zich samen met de verdachte en hun twee jonge zoons in hun woning bevonden. Aangeefster is toen door de verdachte in haar gezicht geslagen, als gevolg waarvan zij een gezwollen en bebloede lip opliep. De verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij aangeefster een tik heeft gegeven. Het letsel bij aangeefster is waargenomen door de verbalisant die na de mishandeling ter plaatse was gekomen. Het geconstateerde letsel in het gezicht past bij wat aangeefster heeft verklaard over de feitelijke toedracht van de mishandeling. Op grond hiervan acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2022 te Zaandam zijn echtgenote, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door die [slachtoffer01] tegen het het gezicht te slaan.
Hetgeen in de zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De in de volgende bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het in zaak B tenlastegelegde door verdachte is begaan.
1. Een proces-verbaal van aangifte van 30 januari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 12-15.
Dit proces-verbaal houdt in als
verklaring van [slachtoffer01], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van mishandeling door mijn echtgenoot [verdachte01] , die mij opzettelijk en met kracht heeft geslagen. Hier heb ik pijn en letsel aan overgehouden. Op 30 januari 2022 was ik samen met mijn man en onze zoons van 2 jaar en 7 maanden in onze woning aan de [adres02] . Ik voelde dat [verdachte01] mij met zijn vuist begon te slaan. Hij bleef mij met zijn vuist slaan, met name in mijn gezicht. Ik heb aan de mishandeling het volgende letsel overgehouden:
- onder- en bovenlip aan de linkerzijde gezwollen, huid kapot en pijnlijk .
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 62-63.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 30 januari 2022 kwam ik, verbalisant, ter plaatse en sprak daar een vrouw met een bebloede lip. Ik verbalisant zag dat de onderlip van [slachtoffer01] bloedde en dat deze aan de linkerzijde gezwollen was.
3. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U vraagt mij naar de ruzie die ik op 30 januari 2022 in Zaandam met mijn vrouw [slachtoffer01] had. Ik heb haar toen en daar een tik gegeven.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de verdachte ook een taakstraf opgelegd van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en bij de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden in de vorm van een contact- en locatieverbod opgelegd. De politierechter heeft de bijzondere voorwaarden op 4 mei 2023 opgeheven.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van de oplegging van bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep in geval van een bewezenverklaring verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hem een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige partner geslagen in het gezicht. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en voor haar een angstige situatie in het leven geroepen. Zij heeft door toedoen van de verdachte letsel aan haar lip opgelopen. Daarbij komt dat haar dit is aangedaan in haar eigen woning door de persoon bij wie zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Bovendien is het feit gepleegd in het bijzijn van een van hun zoons. De ervaring leert dat het moeten aanschouwen van geweld tussen ouders voor een kind traumatiserend kan zijn en zelfs tot langdurige psychische problemen kan leiden. Feiten als het onderhavige kunnen ook bijdragen aan gevoelens van onrust in de samenleving. De verdachte heeft een deels bekennende verklaring afgelegd, maar hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen en niet laten zien dat hij zich bewust is van de ernst van zijn gedrag. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Het hof heeft bij de op te leggen straffen gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Omdat in het onderhavige geval sprake is van huiselijk geweld met letsel tot gevolg, kan niet worden volstaan met een geldboete. Het hof zal een taakstraf opleggen. Daarnaast is een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden om ervoor te zorgen dat de verdachte niet nogmaals strafbare feiten pleegt. Het hof ziet geen aanleiding om te volstaan met slechts een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] in zaak A

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De politierechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak A tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] in zaak B

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.541,90, bestaande uit € 41,90 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De politierechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 341,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen op de manier zoals de politierechter dat heeft gedaan.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair verzocht tot toewijzing van de vordering conform de beslissing van de politierechter.
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft de vordering voor wat betreft de materiële schade ad € 41,90 niet betwist. Het hof zal uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en voormeld bedrag toewijzen.
Verder is het hof, gelet op het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade, in de vorm van lichamelijk letsel, heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 500,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. In zoverre kan de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] in zaak A
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] in zaak B
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het in de zaak B bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 541,90 (vijfhonderdeenenveertig euro en negentig cent)bestaande uit
€ 41,90 (eenenveertig euro en negentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 541,90 (vijfhonderdeenenveertig euro en negentig cent) bestaande uit € 41,90 (eenenveertig euro en negentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 30 januari 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R.A.E. van Noort en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 augustus 2023.
Mr. R.A.E. van Noort is verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]