ECLI:NL:GHAMS:2023:2266

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
200.315.677/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek van Corona Holdings N.V. tegen raadsheren in hoger beroep

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2023 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van Corona Holdings N.V., gevestigd te Den Haag. Het verzoek werd ingediend naar aanleiding van een zitting op 14 juli 2023, waar de hoofdzaak werd behandeld, en betreft het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022. Tijdens de zitting op 14 juli 2023 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. H.J. Bos, het wrakingsverzoek ingediend op 28 augustus 2023, nadat zij het proces-verbaal van de zitting had opgevraagd maar niet had ontvangen. Verzoekster stelde dat de raadsheren, mr. L. Alwin en mr. A.C. van Schaick, geen blijk gaven van onpartijdigheid, wat leidde tot het wrakingsverzoek.

De raadsheren hebben schriftelijk gereageerd op het verzoek en aangegeven dat zij niet in het verzoek berusten. Zij stelden dat het verzoek te laat was ingediend en dat de opmerkingen die zij tijdens de zitting maakten geen grond voor wraking opleverden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen al bekend waren op de zitting van 14 juli 2023. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen toereikende verklaring had gegeven voor het tijdsverloop tussen het bekend worden van de feiten en de indiening van het verzoek. Daarom werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek.

De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.315.677/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.315.677/01
Beslissing van de wrakingskamer van 19 september 2023
op het wrakingsverzoek ingediend door
Corona Holdings N.V.,
gevestigd te Den Haag,
bijgestaan door mr. H.J. Bos, advocaat te De Woude,
hierna ook: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022 (zaak-/rolnummer C/13/700355 / HA ZA 21-347), waarbij de vorderingen van Corona Holdings N.V. zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de (proces)kosten.
1.2.
Op 14 juli 2023 is de hoofdzaak op zitting behandeld. Verzoekster heeft bij op 28 augustus 2023 ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van (de veronderstelde voorzitter) mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll en mr. A.C. van Schaick. Per e-mail van 31 augustus 2023 heeft verzoekster het verzoek jegens mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll ingetrokken en kenbaar gemaakt dat dit verzoek dient te worden gelezen als gericht tegen (de daadwerkelijke voorzitter) mr. L. Alwin.
1.3.
Mr. L. Alwin en mr. A.C. van Schaik (hierna: de raadsheren) hebben op 31 augustus 2023 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4.
De wrakingskamer heeft op 5 september 2023, kort voorafgaand aan de zitting, het proces-verbaal van de zitting van 14 juli 2023 ontvangen.
1.5.
Het wrakingsverzoek is op 5 september 2023 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- verzoekster, vertegenwoordigd door [X] en [Y] , bijgestaan door mr. H.J. Bos en mr. D.H.S. Hulsewé, en
- de raadsheren.
Mr. K.W.G. Heesterbeek, kantoorgenoot van de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, was als toehoorder aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek dat aan deze beslissing is gehecht. Mr. Bos heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Kort samengevat vindt verzoekster dat de raadsheren tijdens de zitting op 14 juli 2023 geen blijk hebben gegeven van een onpartijdige houding, gelet op hun vragen en opmerkingen en de toon waarop de opmerkingen werden gemaakt, waaronder in het bijzonder de door tenminste één van de raadsheren herhaalde vraag ‘wat doet u hier eigenlijk?’.
Over de tijdigheid van de indiening van het wrakingsverzoek merkt verzoekster op dat het aanvankelijk de bedoeling was om het wrakingsverzoek in te dienen zodra het proces-verbaal van de zitting van 14 juli 2023 was ontvangen. Dat proces-verbaal heeft verzoekster op 17 juli 2023, de eerste werkdag na de zitting, opgevraagd. Verzoekster wilde naar het proces-verbaal kunnen verwijzen om de feiten en omstandigheden te kunnen staven die aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd. Het wrakingsverzoek moet immers gemotiveerd worden gedaan en alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen. Verzoekster wilde niet lichtvaardig een wrakingsverzoek indienen maar een afgewogen keuze maken. Op 28 augustus 2023 is het wrakingsverzoek alsnog ingediend, omdat verzoekster het proces-verbaal ondanks herhaalde verzoeken nog steeds niet had ontvangen.
2.2.
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reacties meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten en dat op de zitting toegelicht. De schriftelijke reacties zijn aan deze beslissing gehecht. Kort samengevat vinden de raadsheren dat het verzoek te laat is ingediend, waardoor verzoekster niet in het verzoek kan worden ontvangen. Indien de wrakingskamer hierover anders oordeelt, moet het verzoek volgens de raadsheren worden afgewezen, omdat de door hen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen geen grond voor wraking opleveren, maar ertoe strekten verzoekster in de gelegenheid te stellen haar in hoger beroep ingenomen standpunten van een nadere toelichting te voorzien. Zij hebben gezegd zich niet te herkennen in de als cynisch gekenschetste toon noch uit de reacties van de vertegenwoordigers van verzoekster ter zitting te hebben opgemaakt dat de bevraging als meer dan kritisch werd opgevat. Daarom heeft de voorzitter, zo heeft zij uiteengezet, ook geen aanleiding gezien ter zitting uit te leggen dat deze vragen de voormelde strekking hadden, gericht op het vergaren van alle voor de te nemen beslissingen noodzakelijk informatie.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen. Volgens artikel 37, lid 1, Rv moet het verzoek worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
3.3.
Als hiervoor vermeld moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die daarvoor aanleiding geven aan verzoeker bekend zijn geworden. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook wordt zo beoogd onnodige vertraging van de procedure te voorkomen.
De door verzoekster aangevoerde omstandigheden die aan het wrakingsverzoek van 28 augustus 2023 ten grondslag liggen, zien op de gang van zaken tijdens de zitting op 14 juli 2023. Voor het tijdsverloop van ongeveer anderhalve maand is door verzoekster geen toereikende verklaring gegeven. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij wachtte tot zij het proces-verbaal van de zitting had ontvangen. De omstandigheden die aanleiding gaven voor het wrakingsverzoek, werden echter niet pas aan verzoekster bekend door het ontvangen van het proces-verbaal, maar reeds doordat de (volgens verzoekster gemaakte) opmerkingen op de zitting op 14 juli 2023 in aanwezigheid van verzoekster en haar advocaat zijn geuit. Een wrakingsverzoek dat betrekking heeft op de gang van zaken op een zitting, moet daarom direct op de zitting of kort daarna worden gedaan. De wrakingskamer merkt hierbij op dat een proces-verbaal een zakelijke weergave behelst van de zitting, dat dit doorgaans niet alle door de raadsheren gestelde vragen bevat en in elk geval niet de toon waarop die vragen zijn gesteld, weergeeft. Het afwachten van het proces-verbaal levert in dit geval dus geen goede reden op voor het tijdsverloop tussen het bekend worden van de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond en het moment van indienen van het verzoek.
3.4.
Het wrakingsverzoek is te laat ingediend en verzoekster kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. De wrakingskamer komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. M.L.M. van der Voet en mr. R. Kuiper, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en door de voorzitter getekend en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.