ECLI:NL:GHAMS:2023:2264

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
23-002686-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een baby met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die niet de biologische vader is van het slachtoffer, een baby van vier maanden oud, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het kind in de periode van 12 tot en met 13 oktober 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2019 het kind heeft opgehaald bij de moeder en dat er op dat moment geen zichtbare letsels waren. Echter, op 13 oktober 2019 vertoonde het kind letsels in het gezicht, wat leidde tot een melding bij Veilig Thuis en een aangifte van mishandeling. De deskundige van het NFI concludeerde dat de letsels niet accidenteel waren ontstaan, maar het gevolg waren van een niet-accidentele krachtsinwerking. Het hof oordeelde dat de verdachte, door de letsels toe te brengen, opzettelijk heeft gehandeld, zij het zonder de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, naast een taakstraf van 120 uren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002686-21
datum uitspraak: 5 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-061865-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1987,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2019), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (al dan niet met een voorwerp) een of meermalen in/tegen zijn gezicht, althans hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of geknepen dan wel in elk geval een (hevige) krachtsinwerking op zijn gezicht/hoofd heeft toegepast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2019), heeft mishandeld door (al dan niet met een voorwerp) een of meermalen in/tegen zijn gezicht, althans hoofd, te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of te knijpen dan wel in elk geval een (hevige) krachtsinwerking op zijn gezicht/hoofd toe te passen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een bewijsverweer

Standpunten
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en daartoe aangevoerd dat vastgesteld kan worden dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
De raadsman heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken en daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd. Er is voldoende aanleiding voor het bestaan van een alternatief scenario, namelijk dat de zoon van de verdachte, [zoon verdachte] (hierna: [zoon verdachte] ), [slachtoffer] heeft mishandeld. Gelet op zijn kwetsbare achtergrond en overige omstandigheden kan dit scenario op grond van het beschikbare bewijsmateriaal niet worden uitgesloten.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [slachtoffer] is geboren op [geboortedag 2] 2019. De verdachte is niet de biologische vader van [slachtoffer] , maar hij had ten tijde van de geboorte van [slachtoffer] een relatie met de moeder van [slachtoffer] , [moeder] (hierna: [moeder] ). [moeder] en de verdachte woonden weliswaar niet samen, maar zowel [moeder] als de verdachte verklaren dat de verdachte als een vader fungeerde voor [slachtoffer] . De verdachte heeft een zoon uit een eerdere relatie: [zoon verdachte] , geboren op [geboortedag 3] 2013.
Op 12 oktober 2019 heeft [moeder] de verdachte gevraagd om op te passen op [slachtoffer] , op dat moment vier maanden jong, aangezien zij erge hoofdpijn had. De verdachte heeft [slachtoffer] die dag daarom omstreeks 18.30 uur bij [moeder] thuis opgehaald. De verdachte en [moeder] hebben verklaard dat [slachtoffer] op het moment van ophalen geen zichtbaar letsel had. De verdachte heeft [slachtoffer] mee naar zijn eigen huis genomen. Daar was ook zijn zoon [zoon verdachte] aanwezig. Enkel de verdachte, [slachtoffer] en [zoon verdachte] hebben de nacht van 12 op 13 oktober in het huis van de verdachte doorgebracht. Het bed van de verdachte en het ledikant van [slachtoffer] stonden in dezelfde kamer, terwijl de slaapkamer van [zoon verdachte] direct toegankelijk is via de slaapkamer van de verdachte. De volgende dag, 13 oktober 2019, heeft de verdachte om 12.45 uur een Whatsapp-bericht naar [moeder] gestuurd met de volgende tekst: “Hij heeft rare plekken in ze gezicht net of hij ze bed heeft lopen koppen.” De verdachte heeft om 12.47 een foto van het gezicht van [slachtoffer] naar [moeder] gestuurd. Later op de middag, omstreeks 14.30 uur, heeft de verdachte [slachtoffer] thuis gebracht. [moeder] was op dat moment nog niet thuis. De verdachte heeft [slachtoffer] in bed gelegd. De verdachte is vervolgens naar zijn eigen huis gegaan.
Omstreeks 16.20 uur heeft [moeder] haar zoontje [slachtoffer] uit bed gehaald en zij zag letsels in zijn gezicht. Zij heeft meteen de huisartsenpost gebeld en is vervolgens samen met [slachtoffer] naar het [Ziekenhuis] gegaan. De kinderarts heeft melding gedaan bij Veilig Thuis. Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling is geconsulteerd. Op 14 oktober 2019 heeft Veilig Thuis aangifte gedaan van mishandeling van [slachtoffer] .
Kinderarts [naam 1] (hierna: de deskundige) heeft namens het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) op 18 december 2020 gerapporteerd over het letsel bij [slachtoffer] , en zij heeft haar bevindingen ter terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2023 toegelicht. De deskundige constateerde dat sprake was van meerdere huidafwijkingen in het gelaat, te weten onderhuidse bloeduitstortingen, blauwe plekken, waarvan sommige met oppervlakkige huidbeschadiging. Daarnaast was bij meerdere blauwe plekken in het gelaat sprake van puntbloedinkjes. Het betreft letsels aan beide kanten van het gelaat en er is op de rechterwang sprake van patroonletsel.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich voor de vragen gesteld:
  • wanneer heeft [slachtoffer] de vastgestelde letsels opgelopen?
  • zijn een of meer van die letsels toegebracht door een ander (niet-accidenteel) of anderszins ontstaan (accidenteel)?
Indien een of meer van de letsels zijn toegebracht door een ander, dient het hof de te beantwoorden:
  • is het de verdachte is geweest die deze heeft toegebracht, en zo ja,
  • met welk opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm?
Wanneer zijn de letsels bij [slachtoffer] ontstaan?
De deskundige komt met betrekking tot het moment van ontstaan van het letsel tot de volgende bevindingen. De letsels zijn op grond van letselkenmerken niet exact te dateren. Een
slapmark(een in deze zaak geconstateerd patroonletsel) wordt minuten tot uren na de veroorzakende krachtsinwerking zichtbaar. De deskundige vindt het aannemelijk dat de oppervlakkige huidbeschadigingen, krasletsels, in dezelfde periode als, en mogelijk gelijktijdig met de onderhuidse bloeduitstortingen, blauwe plekken, zijn ontstaan, omdat alle oppervlakkige huidbeschadigingen verlopen in blauwe plekken. Gezien de locatie van de blauwe plekken, deels op het voorhoofd waar blauwe plekken doorgaans snel na een krachtsinwerking verschijnen, zijn deze volgens de deskundige ontstaan tussen het laatste moment waarop ze niet werden gezien en het moment waarop ze zichtbaar werden. De deskundige heeft ter terechtzitting toegelicht dat krasletsels en huidbeschadiging doorgaans meteen te zien zijn, zodra deze zijn veroorzaakt. Weliswaar geldt voor bloeduitstortingen dat deze niet direct te zien hoeven te zijn, maar wel vrij snel na het toebrengen daarvan. Daarbij heeft zij gesteld dat in dit geval, voor zover de krasletsels en de huidbeschadigingen precies lopen in het patroon van de bloeduitstortingen, de hypothese dat deze letsels tegelijkertijd zijn veroorzaakt veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat dat niet het geval is.
De verdachte en [moeder] hebben beiden verklaard dat [slachtoffer] op 12 oktober 2019 omstreeks 18.30 uur, op het moment dat de verdachte [slachtoffer] ten huize van [moeder] ophaalde, geen zichtbare letsels had in zijn gezicht, en dat hij in zijn doen en laten niet anders was dan normaal. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij, op het moment dat hij die avond [slachtoffer] een laatste fles gaf en in bed legde, ook nog geen letsels heeft waargenomen. De verdachte heeft pas in de loop van de volgende ochtend, op het moment dat hij [slachtoffer] een fles gaf, opgemerkt dat [slachtoffer] letsels had in het gezicht. Om 12.45 uur heeft hij [moeder] daarover een WhatsApp-bericht gestuurd en twee minuten later een foto van [slachtoffer] ’ gehavende gezicht.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de letsels bij [slachtoffer] zijn ontstaan tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] bij [moeder] heeft opgehaald op de avond van 12 oktober 2019 omstreeks 18.30 uur en het moment dat de verdachte [moeder] een Whatsapp-bericht heeft gestuurd op 13 oktober 2019 om 12.45 uur. De raadsman heeft nog geopperd dat de letsels op een vroeger moment kunnen zijn ontstaan, bijvoorbeeld in speeltuin [naam 2] – waar [slachtoffer] op 12 oktober 2019 overdag is geweest – maar die mogelijkheid wordt tegengesproken door de hiervoor omschreven tijdlijn en bevindingen van de deskundige.
Is de oorzaak van het letsel accidenteel of niet-accidenteel?
De deskundige vermeldt over de oorzaak van het letsel het volgende. De deskundige concludeert dat de letsels het gevolg zijn van een krachtsinwerking, nu deze niet het gevolg zijn van de geboorte, een (eventueel bijkomend) medische aandoening (bijvoorbeeld een stollingsstoornis) of medicijngebruik ( [medicijn] ).
De deskundige stelt vast dat sprake is van patroonletsel, dat suggestief is voor een heftig botsend contact door een klap/slag met de vlakke hand (dan wel een voorwerp met een soortgelijke vorm), een zogeheten
slapmark. De deskundige heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij met ‘suggestief’ bedoeld heeft dat de patroonletsels wijst op het slaan met een hand of voorwerp en/of knijpen met een hand. Gelet op het verloop van het aantal van de patroonletsels (die haaks op elkaar staan) lijkt sprake te zijn geweest van tenminste tweemaal een krachtsinwerking met een hand of voorwerp.
Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat de combinatie van de letsels in het geheel niet te verklaren is door het stoten, 'koppen', van het hoofd tegen het bed of het klem liggen tegen de spijlen van het bed, zoals verdachte tegen [moeder] heeft gesuggereerd. De combinatie van letsels is niet het gevolg van eigen toedoen van het kind. Niet uitgesloten kan worden dat een enkele onderhuidse bloeduitstorting, of een oppervlakkige huidbeschadiging het gevolg kan zijn van toedoen van het slachtoffer zelf, door omrollen en stoten en krabben. Echter, de verschillende locaties van de huidafwijkingen in het gelaat, de patroonvorm van enkele huidafwijkingen en het aantal huidafwijkingen in combinatie met de mobiliteit van het slachtoffer, op dat moment vier maanden oud, maken dat het samenstel van de letsels waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker het gevolg is van een niet-accidentele krachtsinwerking, dan het gevolg van een accidentele krachtsinwerking. De deskundige heeft ter terechtzitting uitgelegd dat zij de bewijskracht voor deze conclusie grondt op het aantal en de combinatie van de letsels – namelijk aan beide kanten van het gezicht – het feit dat [slachtoffer] een niet-mobiel kind was ten tijde van het tenlastegelegde en het patroon van de letsels.
Gelet op deze bevindingen is het hof van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk, maar vooral in combinatie, kenmerkend zijn voor een niet-accidenteel, derhalve toegebracht, trauma. De door of namens de verdachte opgeworpen alternatieve verklaringen voor het accidenteel ontstaan van de vastgestelde letsels zijn, in het licht van deze bevindingen, naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Ook anderszins is geen aannemelijke alternatieve accidentele ontstaansoorzaak bekend geworden. Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat sprake moet zijn geweest van toegebracht geweld, welk geweld in elk geval heeft bestaan uit meerdere (hevige) krachtsinwerkingen op het gezicht van [slachtoffer] . Dat de deskundige aan de bevindingen een gradatie van waarschijnlijkheid heeft verbonden staat – anders dan de raadsman heeft bepleit – aan dit oordeel niet in de weg.
Heeft de verdachte het letsel toegebracht?
De verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan, maar dat hij in elk geval zeker weet dat het letsel niet door zijn toedoen is ontstaan. De verdachte heeft tevens ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aanneemt dat ook zijn zoontje [zoon verdachte] het letsel niet heeft veroorzaakt, aangezien meestal ook hij wakker wordt als [zoon verdachte] – die in een aan de slaapkamer van de verdachte aangrenzende kamer slaapt – wakker wordt. Nu het hof van oordeel is dat de letsels zijn toegebracht, staat het voor de vraag wie – van degene die aanwezig waren in de woning in de periode dat de letsels zijn ontstaan – daarvoor feitelijk verantwoordelijk is: de verdachte of zijn zoon [zoon verdachte] . Nu de verdachte zelf stellig ontkent het letsel toegebracht te hebben, zal het hof de mogelijkheid onderzoeken of [zoon verdachte] dat heeft gedaan. In dat verband is het volgende van belang.
De deskundige heeft gerapporteerd over de mogelijke betrokkenheid van [zoon verdachte] . De deskundige acht op grond van de hoeveelheid letsels op beide zijden van het gelaat en de patroonletsels het onaannemelijk dat de letsels zijn veroorzaakt door de toen 6,5 jaar jonge [zoon verdachte] . Het (onder meer) geconstateerde patroonletsel, een
slapmark, is een gevolg van een heftige stomp botsende krachtsinwerking. Ter terechtzitting heeft de deskundige haar bevindingen en conclusie toegelicht. Zij heeft verklaard dat de aard en omvang van het waargenomen patroonletsel niet past bij een kinderhand.
Zij heeft geconcludeerd dat de breedteafstand van circa 2 centimeter tussen de parallelle lijnen van het patroonletsel niet passen bij een kinderhand, ongeacht of vervorming van het patroonletsel plaatsvindt. Door de hoge snelheid van de krachtsinwerking wordt immers het bloed onder de huid naar de zijkant geduwd naar de plek waarop de krachtsinwerking wordt uitgeoefend. Als dat al door een kinderhand was gebeurd, dan had dat niet geleid tot een patroonvervorming van 2 centimeter. Daarom vond de deskundige het moeilijk voorstelbaar dat een kinderhand het letsel had toegebracht. Ook vond de deskundige het lastig voorstelbaar dat een persoon, volwassen of niet, het letsel met een voorwerp zou hebben toegebracht, gelet op het patroon van het patroonletsel en nu er bij [slachtoffer] geen onderliggend botletsel is geconstateerd, hetgeen bij een voorwerp met een hogere massa dan een hand wel voor de hand had gelegen. Bij deze stand van zaken gaat het hof voorbij aan de mogelijkheid dat het [zoon verdachte] is geweest die de letsels heeft toegebracht. Dit sluit ook aan bij de stellige verklaring van de verdachte dat het niet [zoon verdachte] kan zijn geweest die de letsels heeft toegebracht.
Het onderzoek heeft geen aanknopingspunt opgeleverd voor de mogelijkheid dat een onbekend gebleven derde zich aan de mishandeling schuldig heeft gemaakt. De verdediging heeft die mogelijkheid overigens ook niet geopperd.
Gelet op al het voorgaande blijft er nog maar één persoon over die de letsels kan hebben veroorzaakt: de verdachte. Hij was immers de enige andere persoon die aanwezig was in de woning in het tijdsbestek dat de letsels zijn ontstaan. Bovendien vindt het hof voor deze conclusie steun in wat de deskundige ter terechtzitting over dit scenario heeft verklaard, meer specifiek dat, gelet op het voorgaande, zij het waarschijnlijker acht dat de letsels zijn toegebracht door een volwassene dan door een 6,5 jaar oud kind.
Opzet en kwalificatie
Aan de verdachte is primair de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel tenlastegelegd. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de intentie heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer toe te brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Het hof acht van algemene bekendheid dat de kans dat een baby van vier maanden jong zwaar lichamelijk letsel kan oplopen bij blootstelling aan geweldstoepassing tegen het hoofd naar algemene maatstaven aanmerkelijk is. Het hoofd van een baby is erg kwetsbaar. Het hof acht van algemene bekendheid dat de kans dat een baby van vier maanden jong zwaar lichamelijk letsel kan oplopen bij blootstelling aan geweldstoepassing tegen het hoofd naar algemene maatstaven aanmerkelijk is. Het hoofd van een baby is erg kwetsbaar. Uit de aard en vorm van het geconstateerde letsel volgt dat de verdachte met kracht heeft geslagen. Het hof dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zozeer gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden. Anders dan de rechtbank komt het hof dan ook tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, namelijk een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot de conclusie dat de verdachte het letsel bij [slachtoffer] opzettelijk heeft toegebracht gedurende de tijd dat [slachtoffer] feitelijk aan zijn zorg was toevertrouwd, in de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019. De verdachte heeft dit gedaan door op zijn minst tweemaal een hevige krachtsinwerking op het gezicht van [slachtoffer] toe te passen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een kind dat hij verzorgde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2019), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een hevige krachtsinwerking op zijn gezicht heeft toegepast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt als behorend tot zijn gezin.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk, subsidiair 40 dagen, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de officier van justitie in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot mishandeling van de slechts vier maanden jonge [slachtoffer] , door op zijn minst tweemaal een hevige krachtsinwerking toe te passen op zijn gezicht. Hij heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat de gevolgen voor [slachtoffer] niet ernstiger zijn geworden, is dan ook zeker niet aan de verdachte te danken. De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [moeder] , de moeder van [slachtoffer] , vertrouwde de verdachte de zorg van haar kind toe. De verdachte was op dat moment dus verantwoordelijk voor het welzijn van [slachtoffer] . De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen van [slachtoffer] en zijn moeder ernstig geschaad. De proceshouding van de verdachte brengt mee dat hij geen enkel inzicht heeft gegeven in het hoe en waarom van zijn gedragingen. Dit gegeven beperkt niet alleen het hof in de waardering van aard en ernst van het feit, maar ook en vooral moet worden betreurd dat de moeder van [slachtoffer] daarnaar in het duister blijft tasten.
Gelet op de aard en de ernst van het feit ligt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel in de rede. Toch zal het hof daarvan afzien. Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2023 blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld. De verdachte is sinds het bewezenverklaarde niet meer in contact met politie of justitie gekomen in verband met een geweldsdelict. De bewezenverklaarde geweldsuitspatting is kennelijk een eenmalig, maar zeer heftig incident geweest. Zoals al is overwogen, heeft de verdachte ervoor gekozen te zwijgen over de toedracht en zijn kennelijke impulsdoorbraak, met gevolg dat die onderliggende aspecten bij de straftoemeting niet betrokken kunnen worden. Tevens heeft het hof in strafmatigende zin rekening met het zeer aanzienlijke tijdsverloop; sinds het plegen van het feit zijn inmiddels bijna vier jaren verstreken.
Al met al acht het hof, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof sluit daarmee aan bij de vordering van de advocaat-generaal, maar zal de voorwaardelijke gevangenisstraf matigen. Naar het oordeel van het hof wordt aldus toereikend tegemoet gekomen aan de strafdoelen die het hof met de strafoplegging heeft, namelijk normhandhaving en vergelding van wat de verdachte anderen heeft aangedaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R. Veldhuisen en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 oktober 2023.
Mr. Van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[… 1]