ECLI:NL:GHAMS:2023:2234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.327.386/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van mentorschap en handhaving van onderbewindstelling wegens psychische kwetsbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van het mentorschap en de handhaving van de onderbewindstelling van betrokkene, geboren in 1990. Betrokkene was eerder onder bewind gesteld en had een mentorschap toegewezen gekregen vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand. De kantonrechter had op 14 februari 2023 besloten tot deze maatregelen, maar betrokkene is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 augustus 2023 heeft betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, betoogd dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Hij woont bij zijn zus en ontvangt ondersteuning van zijn familie, wat volgens hem aantoont dat de noodzaak voor het mentorschap niet meer aanwezig is.

Het hof heeft echter vastgesteld dat, hoewel betrokkene momenteel stabiel lijkt en zijn medicatie trouw neemt, zijn psychische kwetsbaarheid en de afhankelijkheid van zijn familie nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft de argumenten van GGZ Ingeest, die de onderbewindstelling noodzakelijk achtte om de financiële belangen van betrokkene te waarborgen, overwogen. Het hof concludeert dat de gronden voor het mentorschap niet meer aanwezig zijn en heeft dit opgeheven, maar heeft de onderbewindstelling gehandhaafd. De beslissing van het hof is dat de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd voor zover het het mentorschap betreft, maar wordt bekrachtigd voor de onderbewindstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.327.386/01
zaaknummer rechtbank: 10166457 BM VERZ 22-3006 en 10166458 MBVERZ 22-735 MV
beschikking van de meervoudige kamer van 3 oktober 2023 inzake
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te Heemstede,
Als overige belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Stichting GGZ Ingeest te [plaats A] (hierna: GGZ Ingeest);
- Budgetondersteuning Nederland B.V. te Zaandam;
- [zus 1] , zus van betrokkene (hierna: [zus 1] );
- [zus 2] , zus van betrokkene (hierna: [zus 2] );
- [zus 3] , zus van betrokkene (hierna: [zus 3] );
- [zus 4] , zus van betrokkene (hierna: [zus 4] );
- [de moeder] , de moeder van betrokkene (hierna: de moeder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 14 februari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 11 mei 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een bericht van de zijde van betrokkene van 6 juni 2023, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van betrokkene van 25 juni 2023, met een bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 augustus 2023 plaatsgevonden. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook zijn verschenen:
- [X] en [Y] namens GGZ Ingeest;
- de moeder;
-[zus 1] ;
- [zus 3] ;
- [zus 4] .
Van Budgetondersteuning Nederland B.V. was, met telefonische afmelding, geen vertegenwoordiger ter zitting aanwezig vanwege ziekte. De waarnemer, werkzaam bij Confidio, die tijdens de mondelinge behandeling ingebeld zou kunnen worden, bleek telefonisch onbereikbaar.
[zus 2] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De advocaat van betrokkene heeft pleitnotities aan het hof overgelegd.

3.De feiten

Betrokkene is geboren [in] 1990. Hij woont bij [zus 3] en verblijft ook regelmatig bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op het verzoek van GGZ Ingeest, de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand, en daarnaast ten behoeve van betrokkene een mentorschap ingesteld, met benoeming van Budgetondersteuning Nederland B.V. tot bewindvoerder en mentor.
4.2
Betrokkene verzoekt, met vernietiging van de beschikking waarvan beroep, primair de inleidende verzoeken van GGZ Ingeest tot instelling van een bewind en mentorschap alsnog af te wijzen. Subsidiair stelt betrokkene dat de noodzaak tot het bewind en het mentorschap niet meer bestaat, althans dat de voortzetting van dat bewind en mentorschap niet zinvol meer is.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
De gronden voor het bewind volgen uit artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt: de kantonrechter kan een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
De gronden voor het mentorschap volgen uit artikel 1:450 lid 1 BW: de kantonrechter kan ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Standpunten belanghebbenden
5.3
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij in staat was en is, ondanks de moeilijke periode die hij heeft doorgemaakt, ten volle zijn vermogensrechtelijke en niet- vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het gaat goed met betrokkene en hij komt zijn afspraken na. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zijn advocaat een bericht voorgelezen van 3 augustus 2023 van [Z] , de maatschappelijk werkster van GGZ Ingeest, waarin zij aangeeft dat er thans geen acute redenen zijn om het mentorschap te behouden.
Betrokkene neemt de aan hem voorgeschreven medicatie, het antipsychoticum Paliperidon. De dosis hiervan is inmiddels al een aantal keer verlaagd. Betrokkene heeft tot nu toe geen leefgeld ontvangen en woont kosteloos bij [zus 3] . Zij doet de boodschappen en kookt voor hem. Ook eet betrokkene vaak bij de moeder en bij zijn oma. Hij hoeft hiervoor geen financiële bijdrage te leveren. De zorgverzekering wordt automatisch betaald van zijn uitkering uit de Participatiewet. Bovendien heeft betrokkene nooit schulden gehad. Kortom, er is geen noodzaak voor de door de kantonrechter aan betrokkene opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen bewind en mentorschap.
5.4
GGZ Ingeest stelt dat onderbewindstelling van de goederen van betrokkene noodzakelijk is, omdat hij zijn financiële belangen niet zelf kan behartigen als hij psychotisch is. Dit is in het verleden gebleken toen hij een periode geen inkomen had en evenmin een zorgverzekering. Door een onderbewindstelling blijven deze basisbehoeften gewaarborgd. GGZ Ingeest ziet echter geen gronden meer voor een mentorschap. Betrokkene is stabiel en komt afspraken na. De zorgmachtiging, die thans geldt tot januari 2024, is een vangnet om betrokkene adequaat te beschermen en hem op te kunnen nemen indien noodzakelijk.
5.5
[zus 3] heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat betrokkene sinds oktober 2022 bij haar is komen wonen. Dat gaat goed. Betrokkene gaat zelf naar zijn tweewekelijkse afspraken met het ACT. Ook heeft [zus 3] geen bemoeienis met zijn financiën. Het is de bedoeling dat betrokkene uiteindelijk zelf woonruimte vindt. Het huurcontract van [zus 3] loopt over twee jaar af.
5.6
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat betrokkene nooit psychoses heeft gehad. Hij was niet ziek en daarom hoefde de familie niet te helpen. Betrokkene is altijd al anders geweest dan andere mensen. Hij kon geen uitkering krijgen tijdens zijn opname door het ontbreken van een inschrijfadres. Voorts geeft betrokkene niet om materiele zaken en heeft hij geen geld nodig omdat hij door zijn familie van voeding, kleding en onderdak wordt voorzien.
5.7
[zus 1] en [zus 4] onderschrijven hetgeen door de moeder naar voren is gebracht.
Oordeel van het hof
5.8
Met betrekking tot het mentorschap overweegt het hof als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Betrokkene lijdt aan een schizofrenie spectrum stoornis in verband waarmee hij drie keer gedwongen opgenomen is geweest. De laatste keer is hij vanaf augustus 2022 ongeveer drie maanden opgenomen geweest, wegens psychische en lichamelijke verwaarlozing, waarbij het lang duurde om hem te stabiliseren. Ook was sprake van een beperkt ziekte-inzicht bij betrokkene, wat maakte dat hij zijn eigen herstel tegenwerkte en geen vooruitgang boekte. Dientengevolge heeft GGZ Ingeest na de opname van betrokkene een mentorschap voor hem aangevraagd, tevens om gepaste huisvesting voor betrokkene te regelen en ter voorkoming van maatschappelijke teloorgang
.GGZ Ingeest is het met betrokkene eens dat het nu beter gaat met hem dan ten tijde van het indienen van het verzoek tot instelling mentorschap. Betrokkene is thans stabiel, medicatietrouw en komt zijn afspraken na. Zo gaat hij eens in de twee weken zelfstandig naar zijn afspraak met het ACT team. Verder woont hij bij [zus 3] en wordt er dagelijks voor hem gekookt door haar of door andere familieleden. Hoewel dit geen bestendige situatie is – betrokkene moet op een gegeven moment weer eigen woonruimte regelen en ook een terugval in psychiatrische zin kan niet worden uitgesloten - is het hof met GGZ Ingeest van oordeel dat met de huidige situatie en het bestaande vangnet, in de vorm van een zorgmachtiging die zonodig verlengd kan worden, de belangen van niet-vermogensrechtelijke aard voldoende worden waargenomen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de gronden voor het mentorschap niet meer aanwezig zijn en zal het mentorschap per heden opheffen.
5.9
Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en op wat ter zitting in hoger beroep is besproken ten aanzien van de onderbewindstelling, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de gronden voor het bewind niet (meer) aanwezig zijn. Het hof overweegt daartoe als volgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene zijn huurwoning is kwijtgeraakt vanwege het ontbreken van inkomen. Omdat het bewind is ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van betrokkene, is het feit dat hij geen schulden meer heeft, niet zonder meer reden voor afwijzing of opheffing van het bewind. De lichamelijke of geestelijke toestand die destijds de aanleiding was voor het instellen van het bewind bestaat nog steeds. Het gaat nu goed met betrokkene, maar zijn aandoening is chronisch en bestaat volgens GGZ Ingeest uit fases van psychotische ontregeling. De reden dat de dosis van de medicatie is verlaagd is niet, zoals betrokkene stelt, omdat hij deze mag afbouwen, maar omdat betrokkene volgens GGZ Ingeest nare bijwerkingen kreeg, zodat de dosis wel naar beneden bijgesteld moest worden. Betrokkene en zijn familie staan niet achter de medicatie en er is, zowel bij betrokkene als zijn familie, nog immer sprake van een beperkt ziekte-inzicht, hetgeen het hof zorgwekkend acht.
In de periode dat betrokkene psychotisch was, zijn geen rekeningen betaald, had hij geen inkomen en geen zorgverzekering. Bovendien is betrokkene destijds zijn huurwoning kwijtgeraakt doordat hij vanwege het ontbreken van inkomen de huur niet meer kon betalen. Met GGZ Ingeest acht het hof het van belang dat de basisbehoeften van betrokkene onder alle omstandigheden betaald blijven.
Pas na zijn laatste opname is ten behoeve van betrokkene door GGZ Ingeest een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd. Gebleken is echter dat betrokkene, afgezien van een automatische betaling van de zorgverzekering, verder geen gebruik maakt van deze uitkering. Hij wordt volledig onderhouden door zijn zussen, oma en moeder en neemt zelf geen deel aan het financiële verkeer. Als echter zijn woonsituatie in de toekomst op enig moment zal moeten veranderen, dient tijdig actie ondernomen te worden om vervangende woonruimte te krijgen. In het verleden is de zorg vanuit de familie onvoldoende gebleken en is betrokkene zonder huis en inkomen geraakt. Ook nu wordt de situatie gedoogd dat betrokkene feitelijk geen geld tot zijn beschikking heeft om van te leven. Hieruit leidt het hof af dat naast de emotionele en dagelijkse verzorging door de familie een bewindvoerder noodzakelijk is om de financiële randvoorwaarden voor een stabiel leven te waarborgen.
5.1
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende vaststaat dat betrokkene vanwege zijn psychische kwetsbaarheid in combinatie met zijn niet toekomstbestendige huisvesting en volledige afhankelijkheid van zijn familie (nog altijd) niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof is het dan ook met de kantonrechter eens dat een bewind noodzakelijk is. Uit het voorgaande volgt dat het hof het verzoek van betrokkene in hoger beroep met betrekking tot de onderbewindstelling zal afwijzen en de bestreden beschikking op dat punt zal bekrachtigen.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij ook vanaf heden nog een mentorschap ten behoeve van [betrokkene] is ingesteld,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
heft op per heden het mentorschap ten behoeve van [betrokkene] , geboren [in] 1990;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 3 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.