In deze zaak, die is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de voormalig echtelijke woning en de afwikkeling van bijbehorende schulden. De Hoge Raad heeft op 22 april 2022 een eerdere beschikking van het gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, en de man, verweerder in principaal hoger beroep, hebben beide hun standpunten toegelicht tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2023.
De vrouw heeft verzocht om de woning aan haar toe te delen tegen een bepaalde waarde, terwijl de man heeft verzocht om de wijze van verdeling te herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op de peildatum van 8 maart 2018 € 590.000,- bedraagt. Tevens is er een schuld van € 47.000,- aan de zus van de vrouw die in mindering wordt gebracht op de overwaarde van de woning. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw draagplichtig is voor de hypothecaire lening en de schuld aan haar zus, en heeft de kosten van het geding gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2018 wordt vernietigd voor zover het de verdeling van de echtelijke woning betreft, en dat de vrouw de woning zal verkrijgen tegen de vastgestelde waarde, met inachtneming van de schulden. De beschikking is op 3 oktober 2023 openbaar uitgesproken.